Op het verlenen van onderwijs, zelfs indien dit met winstoogmerk gebeurt mag geen BTW worden aangerekend.
De btw-richtlijn voorziet in een vrijstelling van beroepsopleidingen georganiseerd door publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken lidstaat als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend.
Artikel 44, § 2, 4° van het (Belgische) Btw-Wetboek bevat de omzetting in het nationaal recht van artikel 13, A., 1., i) van de (oude) zesde richtlijn, dat bepaalt dat van de belastingen zijn vrijgesteld: “het verstrekken van school- of universitair onderwijs, beroepsopleiding en -herscholing, en het verrichten van de nauw daarmee samenhangende diensten en leveringen van goederen zoals het verschaffen van logies, spijzen en dranken en van voor het vrijgestelde onderwijs gebruikte handboeken, door instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend of die aan dergelijke instellingen zijn toegevoegd of ervan afhangen; het geven door leerkrachten van lessen met betrekking tot school- of universitair onderwijs, beroepsopleiding of -herscholing.”
Artikel 133 van de btw-richtlijn verleent de lidstaten een mogelijkheid om de vrijstelling van btw op beroepsopleidingen afhankelijk te maken van bijkomende voorwaarden:
“De lidstaten kunnen de verlening van (…) in artikel 132, lid 1, punten (…) i) (…) bedoelde vrijstellingen aan andere dan publiekrechtelijke instellingen van geval tot geval afhankelijk stellen van een of meer van de volgende voorwaarden:
a) de instellingen mogen niet systematisch het maken van winst beogen; eventuele winsten mogen niet worden uitgekeerd, maar moeten worden aangewend voor de instandhouding of verbetering van de diensten die worden verricht. (…).”
Het Hof van Cassatie stelde in zijn arrest van 14 januari 2010 vast dat uit de bewoordingen van artikel 44, § 2, 4° van het Btw-Wetboek, blijkt dat de wetgever noch impliciet, noch uitdrukkelijk, de vrijstelling van artikel 13, A., 1., i) van de zesde richtlijn, inzake andere dan publiekrechtelijke lichamen, heeft voorbehouden aan organisaties die niet systematisch het maken van winst beogen. De wetgever heeft aldus niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de aanvullende voorwaarde op te leggen van artikel 13, A., 2., a), eerste streepje van de zesde richtlijn, dat de instellingen niet systematisch het maken van winst mogen beogen (Cass. 14 januari 2010, F.08.0010.N, vindplaats: jure.juridat.just.fgov.be). Dit arrest van het Hof van Cassatie verbrak het arrest van dit hof van beroep van Gent van 13 februari 2007, waarin dit hof destijds heeft aangenomen dat de vereiste van het ontbreken van het winstoogmerk impliciet kan blijken uit de bepaling nopens de vrijstelling zelf en moet worden aangenomen dat de vrijstelling moet geweigerd worden aan belastingplichtigen die een winstoogmerk hebben (Fiscoloog, 29 augustus 2007, afl. 1080, 12).
(Belgische Staat / O.A.C. NV, e.a. - Rolnr.: 2013/AR/2912)
(Advocaten: Mr. L. De Schepper en Mr. M. Zagheden loco Mr. M. Maus, Mr. N. Leys)
1. De procedure
(…)
Van Dorsselaer, L., « De btw-vrijstelling op onderwijsactiviteiten verstrekt door een commerciële organisatie », R.A.B.G., 2015/19, p. 1409-1416