Btw op de verkoop een bijkomende kost van de koop is die (bij gebrek aan afwijkende overeenkomst) ten laste komt van de koper, d.i. te dezen (in de stelling van de geïntimeerde) de appellante.
Een vordering tot betaling van de BTW op een aankoop is dan ook niet te beschouwen als vallend onder de geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet (art. 569, 32° Ger.W.). De vordering tot betaling van BTW, betreft een vorderingtot betaling van een bijkomende kost van de verkoop, en is aldus een vordering gesteund op de koop-verkoopovereenkomst. Hieraan doet geen afbreuk het feit dat de kost in kwestie zijn oorsprong vindt in het fiscaal recht.
Het adagium “Nemo auditur propriam turpitudinem allegans” (vrij vertaald uit het Latijn als “niemand kan door de rechter worden gehoord wanneer hij zich op eigen ongeoorloofde bedoelingen beroept”) en dat tot onontvankelijkheid van de vordering zou leiden is volgens de rechtbank enkel een rechtsspreuk en geen algemeen rechtsbeginsel, en dergelijke rechtsspreuk moet enkel geëerbiedigd worden in de mate waarin zij is vastgelegd in een wet of een verordeningsbepaling.
De vordering strekkende tot betaling van de op de verkoop verschuldigde btw als bijkomende kost in de zin van artikel 1593 BW is niet strijdig met enige wet of verordening.
De koop-verkoopovereenkomst tegen een bepaalde prijs zelf had geen ongeoorloofde oorzaak of voorwerp. Het is niet omdat de fiscale verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst niet werden nageleefd dat deze overeenkomst zelf daarom nietig is. De miskenning van die fiscale verplichtingen heeft enkel fiscale sancties tot gevolg en heeft geen invloed op de geldigheid van de koop-verkoopovereenkomst naar burgerlijk recht.
Met een vordering tot betaling van de BTW wordt ook niet de uitvoering van een ongeoorloofde verbintenis nagestreefd, zoals bv. de afspraak om een deel van de koopprijs in het zwart te betalen. Een vordering tot betaling van de BTW is integendeel niet op deze afspraak gegrond, maar op de koop-verkoopovereenkomst, en deze vordering is zelfs eerder gekant tegen de beweerde ongeoorloofde afspraak.
Door de bijkomende kosten (art. 1593 BW), meer bepaald de wettelijk verschuldigde btw, te vorderen voortvloeiende uit een naar burgerlijk recht geldige koop-verkoopovereenkomst oefent de eiser in betaling van de BTW geen vordering uit met onrechtmatig belang
Opm. Dit standpunt van het Hof van Beroep te Gent wordt niet uniform gedeeld door rechtspraak en rechtsleer
(H.S. NV / W. NV - Rolnr.: 2013/AR/2360)
1.
Bij gerechtsdeurwaardersexploot van 11 juni 2012 dagvaardde de geïntimeerde de appellante voor de rechtbank van koophandel te Dendermonde, afdeling Dendermonde, teneinde de appellante te horen veroordelen om te betalen aan de geïntimeerde de som 30.450 EUR, te vermeerderen met de gemeenrechtelijke interesten vanaf de data van betaling van de hoofdsom, minstens vanaf de datum van de eerste ingebrekestelling van 8 december 2011.
Thiel, C., « Aankoop in het zwart – Vordering tot terugbetaling btw ex artikel 1593 BW? », R.A.B.G., 2015/19, p. 1397-1402