Artikel 81bis, § l, tweede lid, 2° BTW-Wetboek houdt niet in dat uit de rechtsvordering zelf het bestaan van onrechtmatige aftrekken moet volgen. Het volstaat dat de rechtsvordering feiten aan het licht brengt die de administratie toelaten om onder meer door de haar ter beschikking staande wettelijke bewijsmiddelen (en rekening houdend met het feit dat het aan de belastingplichtige is om te bewijzen dat hij recht heeft op BTW-aftrek) de onrechtmatigheid te onthullen.
Te dezen beschikte de administratie derhalve over de termijn van zeven jaar voorzien bij artikel 81bis, § l, tweede lid, 2° BTW-Wetboek.
(A.D.M.-V. BVBA / Belgische Staat, FOD Financiën, administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit)
l. Bij fiscaal verzoekschrift neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge op 31 mei 2010 bestreed de appellante de vordering van de geïntimeerde ten haren aanzien tot betaling van 6.804,00 EUR BTW, 13.608,00 EUR boeten, meer interesten (in de brief van 10 mei 2010 van het 2de BTW-ontvangkantoor Kortrijk berekend op dat ogenblik op 3.481,60 EUR, om tot een totaal te komen van 23.893,60 EUR).
Renier, P. en Steen, K., « Cassatie herschrijft verjaringsregels inzake BTW: een zegen of een vloek? », R.A.B.G., 2013/19, p. 1321-1329
Verhoeye, W., « Toepassing zevenjarige verjaringstermijn inzake BTW: hof van beroep Gent volgt Cassatie », R.A.B.G., 2013/19, p. 1333-1336