Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all 3409 articles
Browse latest View live

Samenhang internationale bevoegdheid in het kader van de Brussel I-Verordening

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
maa, 24/02/2014

De vraag of een samenhang tot de aanvaarding van de internationale bevoegdheid/rechtsmacht kan leiden dient niet vanuit het intern Belgisch recht bekeken te worden, maar vanuit de autonome regeling van de EEX-Verordening. 

De samenhang wordt in de EEX-Verordening geregeld door artikel 28 en gedefinieerd door artikel 28, 3. Daarnaast regelt ook artikel 6 een bevoegdheidstoewijzing door samenhang, doch die bepaling speelt in casu geen rol omdat de situatie die bij dat artikel geregeld is, zich in deze zaak niet voordoet.

Samenhangend in de zin van artikel 28 EEX-Verordening zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/12
Pagina: 
805
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(F.M.E. NV / G's.M. Ltd, P.G.S. Ltd (beiden opgericht onder het recht van Engeland en Wales))

(…)

1. De NV F.M.E. (verder afgekort als 'F.M.E.'), leverde sinds 2004 dagelijks aanzienlijke hoeveelheden paddenstoelen aan geïntimeerden, de vennootschappen naar het recht van Engeland en Wales G's.M. Ltd. en P.G.S. Ltd., die ze verdeelden aan supermarkten in Groot-Brittannië.

Zij beweert dat partijen hieromtrent een kaderovereenkomst van onbepaalde duur hadden gesloten.

Noot: 

Clijmans, C., « Schept samenhang internationale bevoegdheid in het kader van de Brussel I-Verordening? », R.A.B.G., 2014/12, p. 811-814
15/06/2014

Gerelateerd

lees verder


IPR productaansprakelijkheid

$
0
0
Instantie: Hof van Justitie
Datum van de uitspraak: 
don, 16/01/2014

Bij productaansprakelijkheid is de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis de plaats is waar het betrokken product is vervaardigd.(correcte uitlegging van Artikel 5, 3. van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken).

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/12
Pagina: 
814
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(A. Kainz / Pantherwerke AG)

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Noot: 

Zakelijke rechten over onroerende goederen IPR

HvJ, 03/04/2014, R.A.B.G., 2014/12, p. 798-804

(I. Weber / M. Weber)

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) bij beslissing van 16 februari 2012, ingekomen bij het Hof op 2 oktober 2012.

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 oktober 2013,

gelet op de opmerkingen van:

I. Weber, vertegenwoordigd door A. Seitz, Rechtsanwalt,
M. Weber, vertegenwoordigd door A. Kloyer, Rechtsanwalt, F. Calmetta, avvocato, en H. Prütting,
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. Beeko als gemachtigde, bijgestaan door M. Gray, barrister,
de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door D. Klingele als gemachtigde,
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Bogensberger en M. Wilderspin als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 januari 2014,

het navolgende

Arrest

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 22, 1., 27 en 28 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ( Pb.2001, L. 12, blz. 1).

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen I. Weber en haar zus, M. Weber, waarin I. Weber vordert dat M. Weber wordt gelast haar toestemming te verlenen voor de inschrijving van I. Weber in het kadaster als eigenaar.

Toepasselijke bepalingen
(…)

Hoofdgeding en prejudiciële vragen
De zussen I. Weber (82) en M. Weber (78) zijn voor respectievelijk 6/10 en 4/10 mede-eigenaar van een stuk grond te München (Duitsland).

Op basis van een notariële akte van 20 december 1971 is ten gunste van I. Weber in het kadaster een zakelijk voorkooprecht op M. Weber's aandeel van 4/10 ingeschreven.

M. Weber heeft bij notariële overeenkomst van 28 oktober 2009 haar aandeel van 4/10 verkocht aan Z. GbR, een vennootschap naar Duits recht waarvan haar zoon, F. Calmetta, een advocaat uit Milaan (Italië), een van de zaakvoerders is. Een beding in die overeenkomst bepaalde dat M. Weber deze, als verkoper, onder bepaalde voorwaarden tot en met 28 maart 2010 kon herroepen.

De notaris die deze overeenkomst te München had verleden, heeft I. Weber ingelicht, die bij brief van 18 december 2009 haar voorkooprecht op dat aandeel van het onroerend goed heeft uitgeoefend.

Bij een op 25 februari 2010 voor die notaris gesloten overeenkomst hebben I. Weber en M. Weber nogmaals uitdrukkelijk erkend dat I. Weber haar voorkooprecht daadwerkelijk had uitgeoefend en zijn zij overeengekomen de eigendom aan haar over te dragen tegen dezelfde prijs als die in de koopovereenkomst tussen M. Weber en Z. GbR. Zij hebben de notaris evenwel verzocht de nodige stappen voor inschrijving van de eigendomsoverdracht in het kadaster overeenkomstig § 873, lid 1 BGB pas te nemen nadat M. Weber tegenover hem schriftelijk had verklaard dat zij haar herroepingsrecht niet binnen de gestelde termijn - die eindigde op 28 maart 2010 - had uitgeoefend of dat zij van dat recht in de overeenkomst met Z. GbR had afgezien. Op 2 maart 2010 heeft I. Weber de overeengekomen koopprijs van 4.000.000 EUR betaald.

Bij brief van 15 maart 2010 heeft M. Weber verklaard dat zij op basis van de overeenkomst van 28 oktober 2009 haar herroepingsrecht jegens I. Weber uitoefende.

Bij verzoekschrift van 29 maart 2010 heeft Z. GbR een vordering ingesteld tegen I. Weber en M. Weber bij het tribunale ordinario di Milano (burgerlijke rechtbank te Milaan) (Italië), waarbij zij verzocht vast te stellen dat I. Weber haar voorkooprecht niet geldig had uitgeoefend en dat de overeenkomst tussen M. Weber en haarzelf geldig was.

Op 15 juli 2010 heeft I. Weber bij het Landgericht München I (Duitsland) een vordering ingesteld tegen M. Weber om haar te gelasten haar toestemming te verlenen voor de inschrijving van de eigendomsoverdracht van het betreffende aandeel van 4/10 in het kadaster. Ter ondersteuning van haar beroep heeft I. Weber met name aangevoerd dat het tussen Z. GbR en M. Weber bedongen herroepingsrecht geen deel uitmaakte van de contractuele bedingen die door de uitoefening van haar voorkooprecht ook voor haar gelden.

Het Landgericht München I heeft zijn uitspraak aangehouden op grond van artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 en, subsidiair, artikel 28, 1. en 3. van die verordening, gelet op de lopende procedure bij het tribunale ordinario di Milano. I. Weber heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht München (Duitsland).

Van oordeel dat de in artikel 27, 1. van die verordening neergelegde voorwaarden of ten minste die van artikel 28, 1. en 3. daarvan in beginsel waren vervuld, heeft het Oberlandesgericht München de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

“Ziet artikel 27 van verordening [...] nr. 44/2001 [...] ook op gevallen waarbij twee partijen in het ene geding als verweerders terechtstaan omdat een derde een rechtsvordering tegen hen heeft ingesteld, en zij in het andere geding tegenover elkaar staan als verzoekende en verwerende partij? Betreft een dergelijk geval een geschil 'tussen dezelfde partijen' of moeten de verschillende rechtsvorderingen die de verzoeker in het ene geding tegen beide verweerders heeft ingesteld, afzonderlijk worden onderzocht, zodat niet kan worden uitgegaan van een geschil 'tussen dezelfde partijen'?

Gaat het om rechtsvorderingen die 'hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten' als bedoeld in artikel 27 van verordening nr. 44/2001 wanneer de middelen van het beroep en de ter onderbouwing ervan aangevoerde argumenten in beide procedures weliswaar verschillen, maar voor de afdoening van beide vorderingen eerst eenzelfde voorvraag moet worden beantwoord, of in het ene geding subsidiair wordt verzocht om vaststelling van een rechtsverhouding die in het andere geding een rol speelt als een voorvraag?

Vormt de rechtsvordering die ertoe strekt te doen vaststellen dat de verweerder zijn - naar Duits recht vaststaand - voorkooprecht op een in Duitsland gelegen perceel grond niet rechtsgeldig heeft uitgeoefend, een rechtsvordering met betrekking tot een zakelijk recht op een onroerend goed als bedoeld in artikel 22, 1. van verordening nr. 44/2001?

Moet het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht in het kader van zijn uitspraak overeenkomstig artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 - en dus nog voordat het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht op de bevoegdheidsvraag heeft beslist - nagaan of het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht onbevoegd is volgens artikel 22, 1. van verordening nr. 44/2001, aangezien die onbevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht volgens artikel 35, 1. van verordening nr. 44/2001 tot gevolg kan hebben dat een eventuele beslissing van dit gerecht niet wordt erkend? Geldt artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 niet voor het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, wanneer het tot de conclusie komt dat het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht onbevoegd is volgens artikel 22, 1. van deze verordening?

Moet het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht in het kader van zijn uitspraak overeenkomstig artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 - en dus nog voordat het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht op de bevoegdheidsvraag heeft beslist - het door de ene partij gemaakte verwijt onderzoeken dat de andere partij rechtsmisbruik heeft gepleegd door beroep in te stellen bij het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht? Kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 niet toepassen, wanneer het tot de conclusie komt dat de andere partij rechtsmisbruik heeft gepleegd door een rechtsvordering in te stellen bij het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht?

Is voor toepassing van artikel 28, 1. van verordening nr. 44/2001 vereist dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, eerst vaststelt dat artikel 27 van deze verordening in het betrokken geval niet van toepassing is?

Kan bij de uitoefening van de in artikel 28, 1. van verordening nr. 44/2001 bedoelde beoordelingsbevoegdheid, rekening worden gehouden met:

de omstandigheid dat het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, gevestigd is in een lidstaat waar rechtsgedingen statistisch gezien veel langer duren dan in de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht;
de omstandigheid dat het gerecht waarbij de zaak voor het laatst is aangebracht van oordeel is dat het recht van de lidstaat, waar het gerecht gevestigd is waarbij de zaak het laatst is aangebracht, moet worden toegepast;
de leeftijd van een partij;
de kans van slagen van de rechtsvordering die is ingesteld bij het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht?
Moet bij de uitlegging en toepassing van de artikelen 27 en 28 van verordening nr. 44/2001 niet alleen worden getracht onverenigbare of tegenstrijdige beslissingen te vermijden, maar dient ook het recht van de tweede verzoeker op toegang tot de rechter in acht te worden genomen?”

Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling
(…)

Beantwoording van de prejudiciële vragen
Derde vraag
(…)

Vierde vraag
Met deze vraag, die als tweede moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat de als laatste aangezochte rechter, vooraleer hij zijn uitspraak aanhoudt op grond van die bepaling, moet onderzoeken of een eventuele beslissing ten gronde van de als eerste aangezochte rechter overeenkomstig artikel 35, 1. van deze verordening niet zal worden erkend in de andere lidstaten wegens schending van de in artikel 22, 1. van die verordening neergelegde exclusieve bevoegdheid.

In herinnering zij gebracht dat volgens de bewoordingen van artikel 27 van verordening nr. 44/2001 bij aanhangigheid de als laatste aangezochte rechter zijn uitspraak ambtshalve moet aanhouden totdat de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechter vaststaat en, zodra dat het geval is, partijen naar die rechter moet verwijzen.

Het Hof heeft in een zaak over de vraag of de als laatste aangezochte rechter ingevolge artikel 21 van het executieverdrag - dat overeenstemt met artikel 27 van verordening nr. 44/2001 - gerechtigd of verplicht is de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechter te onderzoeken, geoordeeld dat behoudens het geval waarin de als laatste aangezochte rechter beschikt over een van de exclusieve bevoegdheden die in het executieverdrag, en met name in artikel 16 daarvan, worden genoemd, artikel 21, inzake aanhangigheid, aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechter wordt betwist, de als laatste aangezochte rechter, indien hij niet tot verwijzing overgaat, slechts zijn uitspraak mag aanhouden en de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechter niet zelf mag onderzoeken (zie arrest van 27 juni 1991, C-351/89, Overseas Union Insurance e.a., Jur., p. I-3317, punten 20 en 26).

Aangezien in die zaak geen exclusieve bevoegdheid van de als laatste aangezochte rechter geldend was gemaakt, heeft het Hof dus niet geprejudicieerd op de uitlegging die van artikel 21 van het executieverdrag moet worden gegeven in het geval waarvoor het specifiek een uitzondering had gemaakt (arresten van 9 december 2003, C-116/02, Gasser, Jur., p. I-14693, punt 45, en 27 februari 2014, C-1/13, Cartier parfums - lunettes et Axa Corporate Solutions assurances, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26).

Het Hof heeft later, in het reeds aangehaalde arrest Gasser, naar aanleiding van een vraag over het verband tussen artikel 21 van het executieverdrag en artikel 17 daarvan betreffende exclusieve bevoegdheid op basis van een forumkeuzebeding - dat overeenkomt met artikel 23 van verordening nr. 44/2001 - geoordeeld dat de omstandigheid dat de bevoegdheid van de als laatste aangezochte rechter geldend wordt gemaakt op grond van artikel 17 van het executieverdrag niet afdoet aan de toepassing van de procedureregel van artikel 21, die duidelijk en uitsluitend is gebaseerd op de chronologische volgorde waarin de betrokken rechters zijn aangezocht.

Zoals echter in punt 47 van het onderhavige arrest is opgemerkt, en anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot het arrest Gasser, beschikt de als laatste aangezochte rechter in het onderhavige geding over een exclusieve bevoegdheid op grond van artikel 22, 1. van verordening nr. 44/2001, dat is opgenomen in Afdeling 6 van Hoofdstuk II daarvan.

Volgens artikel 35, 1. van die verordening worden de in een lidstaat gegeven beslissingen niet erkend in een andere lidstaat wanneer de bepalingen van Afdeling 6 van Hoofdstuk II van de verordening, inzake exclusieve bevoegdheid, zijn geschonden.

In een geval zoals in het hoofdgeding kan een beslissing van de als eerste aangezochte rechter die in strijd is met artikel 22, 1. van de verordening dus niet worden erkend in de lidstaat van de als laatste aangezochte rechter.

In die omstandigheden mag de als laatste aangezochte rechter dus niet langer zijn uitspraak aanhouden of zich onbevoegd verklaren, maar moet hij ter nakoming van die exclusieve bevoegdheidsregel op de bij hem aanhangige zaak ten gronde beslissen.

Elke andere uitlegging zou ingaan tegen de doelstellingen aan de basis van de opzet van verordening nr. 44/2001, zoals een harmonische rechtsbedeling door het vermijden van negatieve bevoegdheidsconflicten, en het vrij verkeer van beslissingen in burgerlijke zaken en handelszaken, met name de erkenning daarvan.

Zoals de advocaat-generaal in wezen eveneens heeft opgemerkt in punt 41 van zijn conclusie, is immers geen sprake van een goede rechtsbedeling wanneer de als laatste aangezochte rechter die exclusief bevoegd is op grond van artikel 22, 1. van verordening nr. 44/2001, krachtens artikel 27 van die verordening zijn uitspraak aanhoudt totdat de bevoegdheid van de als eerste aangezochte rechter vaststaat en, zodra dat het geval is, partijen verwijst naar die rechter.

Bovendien zou de doelstelling van artikel 27 van die verordening - vermijden dat een beslissing niet wordt erkend wegens onverenigbaarheid met een beslissing tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat - in het gedrang kunnen komen in de bijzondere context waarin de als laatste aangezochte rechter exclusief bevoegd is op grond van artikel 22, 1. van die verordening.

Gelet op een en ander moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat de als laatste aangezochte rechter, vooraleer hij zijn uitspraak aanhoudt op grond van die bepaling, moet onderzoeken of een eventuele beslissing ten gronde van de als eerste aangezochte rechter overeenkomstig artikel 35, 1.van deze verordening niet zal worden erkend in de andere lidstaten wegens schending van de in artikel 22, 1. van die verordening neergelegde exclusieve bevoegdheid.

Eerste, tweede en vijfde tot en met achtste vraag
De eerste, de tweede en de vijfde tot en met de achtste vraag betreffen enerzijds de werkingssfeer van artikel 27 van verordening nr. 44/2001 en de factoren die de als laatste aangezochte rechter in aanmerking moet nemen wanneer hij beslist zijn uitspraak aan te houden in het geval van aanhangigheid, en anderzijds het verband tussen de artikelen 27 en 28 van die verordening en de criteria die de als laatste aangezochte rechter kan hanteren wanneer hij gebruikmaakt van zijn beoordelingsbevoegdheid in het geval van samenhang.

Zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in punt 20 van zijn conclusie, hoeft de als laatste aangezochte rechter die exclusief bevoegd is op grond van artikel 22, 1. van verordening nr. 44/2001 niet te onderzoeken of de materiële voorwaarden voor aanhangigheid zijn vervuld met betrekking tot het geding dat bij hem als laatste is aangebracht.

Een dergelijk onderzoek is immers zinloos, aangezien de als laatste aangezochte rechter in het kader van zijn beslissing op grond van artikel 27 van verordening nr. 44/2001 rekening mag houden met de omstandigheid dat een eventuele beslissing van de als eerste aangezochte rechter overeenkomstig artikel 35, 1. van die verordening niet zal worden erkend in de andere lidstaten wegens schending van de exclusieve bevoegdheid in artikel 22, 1. daarvan.

De vraag met welke factoren de als laatste aangezochte rechter bij aanhangigheid rekening kan houden met het oog op zijn beslissing, rijst dus niet meer.

Hetzelfde geldt voor de vragen over het verband tussen de artikelen 27 en 28 van verordening nr. 44/2001 en de criteria die de als laatste aangezochte rechter kan hanteren wanneer hij gebruikmaakt van zijn beoordelingsbevoegdheid in het geval van samenhang. Wanneer de als laatste aangezochte rechter exclusief bevoegd is, zoals in het hoofdgeding, kunnen de bepalingen van de artikelen 27 en 28 van die verordening immers niet met elkaar in conflict komen.

Gezien het antwoord op de derde en de vierde vraag hoeft dus niet te worden geantwoord op de eerste, de tweede en de vijfde tot en met de achtste vraag.

Kosten
(…)

Het Hof (3de kamer) verklaart voor recht:

(…)

Artikel 27, 1. van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat de als laatste aangezochte rechter, vooraleer hij zijn uitspraak aanhoudt op grond van die bepaling, moet onderzoeken of een eventuele beslissing ten gronde van de als eerste aangezochte rechter overeenkomstig artikel 35, ., van deze verordening niet zal worden erkend in de andere lidstaten wegens schending van de in artikel 22, 1. van die verordening neergelegde exclusieve bevoegdheid.

 

Gerelateerd

lees verder

Handelsagentuur IPR Dwingend karakter Belgische agentuurwet

$
0
0
Instantie: Hof van Justitie
Datum van de uitspraak: 
don, 17/10/2013

De lidstaat waar de zaak wordt behandeld, kan krachtens artikel 7, 1. EVO de dwingende bepalingen van het recht van een andere lidstaat waarmee het geval nauw is verbonden toepassen in plaats van het op de overeenkomst toepasselijk recht. Bij de beslissing of aan deze dwingende bepalingen gevolg moet worden toegekend, moet rekening worden gehouden met hun aard en strekking, alsmede met de gevolgen die uit de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zouden voortvloeien.

Op basis van artikel 7, 2. EVO kunnen de bepalingen van de lex fori worden toegepast die het geval dwingend beheersen, ongeacht het op de overeenkomst toepasselijk recht.

De nationale rechter kan, krachtens artikel 7, 1. EVO de dwingende bepalingen van het recht van een andere lidstaat alleen onder uitdrukkelijk omschreven voorwaarden, toepassen, terwijl de tekst van artikel 7, 2. van dit verdrag niet uitdrukkelijk bijzondere voorwaarden stelt aan de toepassing van dwingende bepalingen van de lex fori.

Evenwel laat de mogelijkheid om zich krachtens artikel 7, 2. EVO te beroepen op bepalingen van bijzonder dwingend recht de verplichting voor de lidstaten om erop toe te zien dat deze regels verenigbaar zijn met het recht van de Unie onverlet. Volgens de rechtspraak van het Hof betekent het feit dat nationale bepalingen als wetten van politie en veiligheid worden aangemerkt, immers niet dat zij niet in overeenstemming met de verdragsbepalingen hoeven te zijn; anders zou afbreuk worden gedaan aan de voorrang en de eenvormige toepassing van het Unierecht. Het recht van de Unie kan de aan dergelijke nationale wettelijke regelingen ten grondslag liggende overwegingen slechts aanvaarden voor zover het gaat om uitzonderingen op de communautaire vrijheden die uitdrukkelijk in het Verdrag zijn vastgesteld en, in voorkomend geval, voor zover het gaat om dwingende redenen van algemeen belang.

De kwalificatie van nationale bepalingen als wetten van politie en veiligheid heeft betrekking op nationale bepalingen aan de inachtneming waarvan zoveel belang wordt gehecht voor de handhaving van de politieke, sociale of economische organisatie van de betrokken lidstaat. Deze moeten worden nageleefd door eenieder die zich op het nationale grondgebied van deze lidstaat bevindt, of voor elke daarin gesitueerde rechtsbetrekking geldt.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/12
Pagina: 
818
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(United Antwerp Maritime Agencies (Unamar) NV / Navigation Maritime Bulgare)

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens het eerste protocol van 19 december 1988 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij beslissing van 5 april 2012, ingekomen bij het Hof op 20 april 2012, in de procedure

Noot: 

 Swerts, K., « Het internationaal dwingendrechtelijk karakter van de Belgische agentuurwet », R.A.B.G., 2014/12, p. 826-831

Gerelateerd

lees verder

Dwangmaatregel op persoon met extraterritoriale draagwijdte om wetgeving van zijn verblijfplaats te schenden

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 25/04/2013
A.R.: 
C.11.0103.F

Er bestaat geen algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk geen enkel in het buitenland verblijvende persoon door dwangmaatregel met extraterritoriale draagwijdte gedwongen mag worden de wetgeving van zijn verblijfplaats te schenden.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/12
Pagina: 
831
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(F.L. VIE (vennootschap naar Luxemburgs recht) / G.R.)

(Advocaten: Mr. F. T'Kint en Mr. P.A. Foriers)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het hof van beroep te Brussel van 14 september 2010.

Afdelingsvoorzitter Albert Fettweis heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert drie middelen aan, die als volgt zijn gesteld:

Gerelateerd

lees verder

Toepasselijk recht op verzekeringsovereenkomsten keuzerecht

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
maa, 04/11/2013

Bij een verzekeringscontract kunnen partijen vrij het toepasselijke recht kiezen.

Artikel 28ter, § 6 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (controlewet) bepaalt immers dat partijen - waar het grote risico's betreft, zoals in casu (zie bijlage I van KB 22 februari 1991; bijlage A (nr. 6) richtlijn nr. 73/239/EEG en art. 5 richtlijn nr. 88/357/EEG) - bij overeenkomst het toepasselijk recht vrij kunnen kiezen, wat volledig in overeenstemming is met artikel 27 richtlijn nr. 92/49/EEG.

Ter zake geldt dus een verregaande contractvrijheid. De keuze van de partijen voor een ander recht dan het Belgisch kan evenwel geen afbreuk doen aan de dwingende bepalingen van het Belgisch recht wanneer op het tijdstip van de keuze alle elementen van de overeenkomst op het grondgebied van België gelocaliseerd zijn (art. 28ter, § 6, laatste lid wet 9 juli 1975). Zelfs wanneer dit het geval zou zijn, kan reeds opgemerkt worden dat de bepalingen van de Belgische wetgeving inzake zeeverzekeringen net zoals de bewijsregels in de regel van suppletief recht zijn.

Overeenkomstig artikel 28ter, § 7 controlewet dient de rechtskeuze waarvan sprake in § 6 uitdrukkelijk te zijn of voldoende duidelijk te blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van de zaak. Deze bepaling is in overeenstemming met richtlijn nr. 88/357/EEG: “De in de vorige onderdelen bedoelde rechtskeuze moet uitdrukkelijk zijn gedaan of voldoende duidelijk blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van bet geval.” (art. 7, 1.,h)).

De vraag of er overeenstemming tussen partijen is tot stand gekomen over de keuze van het toepasselijk recht, wordt beheerst door het recht dat toepasselijk zou zijn indien de rechtskeuzebepaling geldig zou zijn, in casu dus door het Engels recht. Dit volgt uit artikel 7, 3. richtlijn nr. 88/357/EEG.

23.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/12
Pagina: 
845
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(A.N.S. NV, R.S. NV, G.S.M., HDI.G.V. NV, A.S. NV, C. BV / Rederij A. BVBA (met als vereffenaars de heer J.D. en de heer P.D.))

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 20 februari 2012 waarbij:

Gerelateerd

lees verder

Insolventieprocedure IPR

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Rechtbank van Koophandel
Datum van de uitspraak: 
woe, 21/08/2013

De Belgische rechtsmachten moeten aan de hand van de eigen IPR regels bepalen of en in welke mate een buitenlandse insolventiemaatregelen in België erkenning en uitwerking hebben.

Aangezien de EG-Vo nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures geen toepassing vindt op een maatregel gevraagd en toegekend in de Verenigde Staten, dient terug te worden gegrepen naar artikel 121, § 1 WIPR.

Luidens deze bepaling wordt een buitenlandse rechterlijke beslissing die de opening, het verloop of de sluiting van een insolventieprocedure betreft en die niet is uitgesproken op grond van de insolventieverordening in België erkend of uitvoerbaar verklaard indien de beslissing werd genomen door een rechter in de Staat waar de voornaamste vestiging van de schuldenaar bij de inleiding van die procedure gelegen was ofwel een vestiging bezat waarbij in dit laatste geval de erkenning of de uitvoering van de beslissing slechts goederen kan betreffen die waren gelegen op het grondgebied van de Staat waar de procedure werd geopend.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/12
Pagina: 
850
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(C.M. Ltd., E.F. Ltd., M.A.C.T&T Ltd., S.G.T. Ltd., S.M.S. Ltd., R.K.C. Ltd., D.E.C.P.Z. Ltd., W.A. Ltd., S.R.H. Ltd., M.F.C. Ltd., J.T. Ltd., D.E. Ltd., M.L. Ltd., F.T. Ltd., S.F. Ltd., N.I.PVT. Ltd., N.C. Ltd., G.F.S. Ltd., F.L.(EA) Ltd., M.I.CO. Ltd., A.L. Ltd. (allen vennootschappen naar buitenlands recht), D.H. / R-R.L.C. (vennootschap naar buitenlands recht), W.Z. (kapitein van het zeeschip ms “C.L.”))

(Advocaat: Mr. B. Insel)

(…)

Gerelateerd

lees verder

Opzettelijke slagen of doden met ander slachtoffer dan beoogde slachtoffer tot gevolg

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 22/04/2014

Artikel 392 Strafwetboek bepaalt: “Opzettelijk worden genoemd het doden en het toebrengen van letsel met het oogmerk om een bepaald persoon of een persoon die zal worden aangetroffen of ontmoet, aan te randen, ook al was dit oogmerk afhankelijk van enige omstandigheid of van enige voorwaarde en zelfs al heeft de dader zich vergist omtrent de persoon die het slachtoffer van de aanranding is geworden.”

Uit die bepaling volgt dat hij die beoogt een wel bepaalde persoon te doden of letsel toe te brengen, maar door een externe oorzaak een andere doodt of letsel toebrengt, opzettelijk handelt. De omstandigheid dat hij een andere heeft getroffen dan de persoon die door hem werd beoogd, belet niet dat de dader opzettelijk heeft gehandeld in de zin van artikel 392 Strafwetboek.

De omstandigheid dat het onderzoeksgerecht een inverdenkinggestelde heeft verwezen naar het hof van assisen om er terecht te staan voor een bepaald feit, terwijl het de rechtspleging niet heeft geregeld voor een andere voor dit feit door de onderzoeksrechter inverdenkinggestelde persoon, levert als dusdanig geen miskenning op van het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging inclusief het recht op tegenspraak van de burgerlijke partijen, die hun burgerlijke rechtsvordering op dit feit steunen.

Zo het onderzoeksgerecht alsnog mocht beslissen om de inverdenkinggestelde, voor wie de rechtspleging niet werd geregeld, naar het hof van assisen te verwijzen, kunnen de burgerlijke partijen bij die behandeling door het hof van assisen al hun rechten laten gelden. Dit hof van assisen is bij zijn beoordeling niet gebonden door wat een eerder hof van assisen heeft beslist over een andere beschuldigde.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/14
Pagina: 
927
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(H.C., B.C., E.C., D.G., H.S. / S.K., A.K.)

I. Rechtspleging voor het Hof
De cassatieberoepen zijn gericht tegen de arresten van het hof van assisen van de provincie Oost-Vlaanderen van 15 oktober 2013 (hierna arrest I), 22 oktober 2013 (hierna arrest II) en 23 oktober 2013 (hierna arrest III).

De eisers doen in hun memorie afstand van hun cassatieberoepen in zoverre gericht tegen het arrest III dat de verweerders tot straf veroordeelt.

Gerelateerd

lees verder

Aberratio ictus

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 22/04/2014

Aberratio ictus is het misdrijf bij misslag.

Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een dader een persoon wil neerschieten, maar door een slecht gemist schot, niet de beoogde persoon raakt maar een toevallige voorbijganger.
Theoretisch zijn er dus twee misdrijven een (mislukte) poging (tot moord) en een misdrijf (moord) bij misslag.
Naar Belgisch recht worden de feiten als één voltooid opzettelijk misdrijf aanzien.

De error in personae is het misdrijf waarbij een dader een wel bepaald slachtoffer wil schaden maar een andere persoon aanziet voor de persoon die hij beoogt en op deze persoon het misdrijf uitvoert.

De error in personae of persoonsverwisseling heeft geen gevolg bij de bestraffing. Het misdrijf waarbij de dader zich vergist heeft over de identiteit van zijn slachtoffer, wordt aanzien als een voltooid (opzettelijk) misdrijf).

Het onderscheid tussen de poging en het voltooide misdrijf is naar Belgisch recht van belang omdat het Belgisch recht een onderscheid maakt tussen het met succes gepleegde misdrijf en het mislukte misdrijf, zijnde de poging. Er wordt naar Belgisch recht dus rekening gehouden met het objectieve resultaat. In Frankrijk wordt een poging gelijkgesteld met een voltooid misdrijf. Het Franse criterium is subjectief, waarmee bedoeld wordt dat bij de strafbaarstelling het beoordelingselement de ingesteldheid, zijnde de bedoeling van de dader primeert.

Artikel 392 Strafwetboek bepaalt: “Opzettelijk worden genoemd het doden en het toebrengen van letsel met het oogmerk om een bepaald persoon of een persoon die zal worden aangetroffen of ontmoet, aan te randen, ook al was dit oogmerk afhankelijk van enige omstandigheid of van enige voorwaarde en zelfs al heeft de dader zich vergist omtrent de persoon die het slachtoffer van de aanranding is geworden.”

Uit die bepaling volgt dat hij die beoogt een wel bepaalde persoon te doden of letsel toe te brengen, maar door een externe oorzaak een andere doodt of letsel toebrengt, opzettelijk handelt. De omstandigheid dat hij een andere heeft getroffen dan de persoon die door hem werd beoogd, belet niet dat de dader opzettelijk heeft gehandeld in de zin van artikel 392 Strafwetboek.

De omstandigheid dat het onderzoeksgerecht een inverdenkinggestelde heeft verwezen naar het hof van assisen om er terecht te staan voor een bepaald feit, terwijl het de rechtspleging niet heeft geregeld voor een andere voor dit feit door de onderzoeksrechter inverdenkinggestelde persoon, levert als dusdanig geen miskenning op van het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging inclusief het recht op tegenspraak van de burgerlijke partijen, die hun burgerlijke rechtsvordering op dit feit steunen.

Zo het onderzoeksgerecht alsnog mocht beslissen om de inverdenkinggestelde, voor wie de rechtspleging niet werd geregeld, naar het hof van assisen te verwijzen, kunnen de burgerlijke partijen bij die behandeling door het hof van assisen al hun rechten laten gelden. Dit hof van assisen is bij zijn beoordeling niet gebonden door wat een eerder hof van assisen heeft beslist over een andere beschuldigde.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/14
Pagina: 
927
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(H.C., B.C., E.C., D.G., H.S. / S.K., A.K.)

I. Rechtspleging voor het Hof
De cassatieberoepen zijn gericht tegen de arresten van het hof van assisen van de provincie Oost-Vlaanderen van 15 oktober 2013 (hierna arrest I), 22 oktober 2013 (hierna arrest II) en 23 oktober 2013 (hierna arrest III).

De eisers doen in hun memorie afstand van hun cassatieberoepen in zoverre gericht tegen het arrest III dat de verweerders tot straf veroordeelt.

Gerelateerd

lees verder


Zwijgrecht van verdachte bij handhaving van de voorlopige hechtenis

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 11/03/2014
A.R.: 
P.14.0377.N

Een verdachte heeft zwijgrecht en mag de hem verweten feiten ontkennen. Een voorlopige hechtenis kan niet worden verantwoord op de enkele grond dat de verdachte ontkent schuldig te zijn of weigert mee te werken met de met het onderzoek belaste overheden.

De omstandigheid dat een verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept en weigert mee te werken met de met het onderzoek belaste overheden, kan niettemin gevolgen hebben voor de wijze waarop het onderzoek moet worden gevoerd en de duur ervan. De rechter mag met die impact rekening houden bij de beslissing over de handhaving van de voorlopige hechtenis.

De duur van de voorlopige hechtenis heeft een invloed op de motiveringsverplichting van de handhavingsbeslissing, daar gronden die aanvankelijk afdoende leken door het tijdsverloop hun rechtvaardigend vermogen kunnen verliezen; daaruit vloeit evenwel niet voort dat de rechter bij de beoordeling van het recidivegevaar, het collusiegevaar en de redenen van openbare veiligheid geen acht meer zou mogen slaan op de ernstige aanwijzingen van schuld

ij de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de voorlopige hechtenis kan de rechter rekening houden met het gevaar voor recidive; hij kan dit recidivegevaar ook afleiden uit strafrechtelijke antecedenten die niet vergelijkbaar zijn met de feiten waarvoor de verdachte in voorlopige hechtenis werd geplaatst

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/14
Pagina: 
932
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(Openbaar Ministerie / P.S.)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling, van 25 februari 2014.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Raadsheer Filip Van Volsem heeft verslag uitgebracht.

Plaatsvervangend advocaat-generaal Marc De Swaef heeft geconcludeerd.

Gerelateerd

lees verder

Lokauto

$
0
0

Een lokauto is een auto, gebeurlijk voorzien van haplare 'lokkertjes' als computertassen en/of uitgerust met speciale opsporingsapparatuur, die door de politie wordt opgesteld om autokrakers of autodieven aan te zetten tot diefstal, met oog op hun opsporing, aanhouding en vervolging.

Wanneer het opzet om het misdrijf te plegen is ontstaan buiten enig optreden van de politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar, deze zich heeft beperkt tot het scheppen van de gelegenheid om vrij een strafbaar feit te plegen in zodanige omstandigheden dat hij de uitvoering ervan kan vaststellen en aan de dader ruimte gelaten wordt om vrij met zijn misdadig voornemen te breken, is er geen sprake van provocatie.

De rechter oordeelt onaantastbaar of het optreden van de politieambtenaar aan de oorsprong ligt van het misdadige voornemen van de dader of deze heeft aangemoedigd, dan wel slechts de gelegenheid was om vrij een strafbaar feit te plegen in omstandigheden waar de dader steeds vrij met dit voornemen kon breken.

Het observeren van een (reeds) gestolen voertuig van een parking resulteert in de terechte conclusie dat de politie:

• “niets meer deed dan het nabootsen van een dagelijkse situatie die de dader ook had kunnen tegenkomen indien eender welke burger zijn voertuig op de openbare weg had achtergelaten”;
• zich beperkte “tot het louter creëren van een gelegenheid om vrij een strafbaar feit te plegen zonder op enige wijze afbreuk te doen aan de vrijheid van de eiser om af te zien van het plegen van enig misdrijf met dit voertuig”;
• enkel beoogde de uitvoering van het misdrijf vast te stellen.

(M.B.)

I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 18 februari 2014.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

Afdelingsvoorzitter Luc Van hoogenbemt heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

Nog dit: 

• KI Gent 3 maart 2011 T.Strafr. 2011, afl. 3, 210, noot SCHUERMANS, F.

Samenvatting

Er is sprake van provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de tussenkomst van een politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar.

In geval van provocatie is de strafvordering onontvankelijk wat deze feiten betreft. De verdachte begaf zich op eigen initiatief naar een internetkanaal, wat al getuigt van een zekere ingesteldheid in zijnen hoofde. Het is enkel nadien dat aan verdachte door een Amerikaanse undercoveragent aangeboden werd om naar de Verenigde Staten te komen om er met kinderen seks te hebben, doch niet om kinder porno op te sturen. De verdachte deed dit op eigen initiatief en vrijwillig.

Bovendien is het aannemelijk dat verdachte reeds voorafgaand aan de contacten met de undercoveragent kinderporno in zijn bezit had. Er is aldus geen causale relatie tussen het algemeen contact tussen de undercoveragent en verdachte enerzijds en het bezit/verzenden van kinderporno door verdachte anderzijds.

• Cass 22 juni 2011, RW 2012-2013, 984

AR nr. P.11.0988.F

Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Luik t/ F.M.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen het motiverend en het strafrechtelijk veroordelend arrest, op 6 mei 2011 gewezen door het Hof van Assisen van de provincie Luik.

...

II. Beslissing van het Hof

Beoordeling

...

B. In zoverre het cassatieberoep gericht is tegen de beslissing op de strafvordering tegen de verweerder wegens doodslag

1. De eiser verwijt het hof van assisen dat het de misdaad heeft verschoond op grond van een redengeving die art. 411 Sw. schendt.

2. Art. 411 Sw. meet de ernst van de gewelddaden waarvoor een verschoningsgrond wordt aangenomen, ongeacht of dat geweld fysiek of verbaal is, niet alleen af aan de hevigheid van de reactie die de gewelddaden hebben veroorzaakt, maar ook aan de zwaarte van de concrete feiten, in verhouding tot de ernst van het uitgelokte misdrijf. Wanneer art. 422 Sw. vermeldt dat doodslag, verwondingen en slagen in afnemende graad van ernst “verschoonbaar” zijn maar niet “verschoond” worden, voert het eigenlijk een verhouding van evenredigheid in tussen de ernst van de uitgelokte misdaad of het uitgelokte wanbedrijf en de ernst van het geweld dat daardoor wordt uitgelokt. Met andere woorden, de daad die een slag verschoont, zal niet noodzakelijk de moord verschonen.

3. De ernst van de uitlokking kan evenmin uitsluitend beoordeeld worden in het licht van de gemoedsgesteldheid van de uitgelokte dader, zo niet ontstaat er ongelijkheid tussen de burgers voor de strafwet. De bij art. 411 Sw. vereiste zware gewelddaden zijn die welke de vrije wil van een normaal en redelijk persoon in het gedrang brengen en niet die welke dat alleen maar tot gevolg hadden wegens de bijzondere gevoeligheid van de uitgelokte dader.

4. De bodemrechter beoordeelt in feite of de gewelddaden het bij art. 411 Sw. vereiste ernstig karakter hebben. Het staat evenwel aan het Hof om na te gaan of de rechter uit zijn feitelijke vaststellingen de verschoningsgrond naar recht heeft kunnen afleiden.

5. De verweerder werd schuldig verklaard aan doodslag. Het veroordelend arrest wijst hierbij op de barbaarsheid waarmee die is gepleegd, omdat een kwetsbaar slachtoffer, de moeder van zijn kind, talrijke messteken werden toegebracht.

Het hof van assisen zegt dat die doodslag verschoonbaar is wegens de beledigingen die het slachtoffer haar partner tijdens een twist naar het hoofd heeft geslingerd, beledigingen die eventueel bij hem een hevige emotie hebben losgemaakt wegens zijn onvolwassen persoonlijkheid, het feit dat hij erg opgewonden was en erg aan zijn moeder was gehecht.

Het hof van assisen, dat alleen verwijst naar de intensiteit van de reactie die de beledigingen bij de moordenaar hebben uitgelokt, wegens de aard van zijn persoonlijkheid, zonder dat het acht slaat op de objectieve ernst van het morele geweld dat het slachtoffer van de doodslag ten laste wordt gelegd of de ernst ervan vergeleken met die van de gepleegde feiten, en evenmin op de uitwerking die de beledigende uitlatingen op een normaal en redelijk persoon hadden kunnen hebben, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht.

Het middel is gegrond.

...

 

Gerelateerd

lees verder

Huiszoeking in drugszaken vereiste aanwijzingen

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 11/03/2014
A.R.: 
P.14.0382.N

Artikel 6bis, derde lid, Drugswet vereist het voorafgaandelijk voorhanden zijn van ernstige en objectieve aanwijzingen dat lokalen dienen voor het vervaardigen, bereiden, bewaren of opslaan van de in de Drugswet genoemde stoffen; het bestaan van dergelijke aanwijzingen vereist niet noodzakelijk verklaringen van meerdere personen, het bekend zijn van de identiteit van een getuige die informatie heeft verstrekt of de bevestiging van informatie door een langdurige observatie; de rechter oordeelt onaantastbaar of er ernstige en objectieve aanwijzingen zijn dat de bezochte lokalen voor het vervaardigen, bereiden, bewaren of opslaan van de in de Drugswet genoemde stoffen dienden.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. P.14.0382.N
D A,
inverdenkinggestelde, aangehouden,
eiser,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling, van 25 februari 2014.

Noot: 

Wanneer voorafgaandelijk aan de huiszoeking ernstige en objectieve aanwijzingen beschikken over het bestaan van een misdrijf met betrekking tot onrechtmatig bezit van verdovende middelen met het oog op verkoop ervan kan op basis van art 6bis Drugswet overgegaan tot een huiszoeking in om het even welke plaats die voor de verkoop of de aflevering van verdovende middelen is bestemd.

Cass. 4 januari 2006, NC 2007, 207, conclusie advocaat-generaal D. Vandermeersch; Cass. 1 juni 2010, Arr.Cass. 2010, p. 1591, nr. 384; A. De Nauw, Drugs in APR, Mechelen, Kluwer, 2012, p. 122, nr. 172; W. Mahieu, “Drugs: opsporing en vervolging” in Comm.Straf., Mechelen, Kluwer, losbl., 2005, p. 9, nr. 16.

 

Gerelateerd

lees verder

Aansprakelijkheid voor zaken zorgvuldigheidsplicht grootwarenhuis

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 11/03/2014
A.R.: 
2012AR193

Van een grootwarenhuis - dat in casu bovendien een erkende keten is - mag verwacht worden dat het minstens elke hindernis of gevaarssituatie zodanig aanduidt waardoor het rechtmatig vertrouwen van de klanten niet verschalkt wordt. De algemene zorgvuldigheidsplicht die op elke voetganger rust mag niet tot gevolg hebben dat zij steeds met de ogen gericht naar de grond moeten stappen.

Gezien in casu blijkbaar de toegangsdeur tot het grootwarenhuis niet toeliet dat twee klanten elkaar konden kruisen waardoor dat de klant die het grootwarenhuis wou binnengaan verplicht werd een klant uit de tegenovergestelde richting te laten voorbijgaan, moest eerstvermelde klant zich bovendien in de gegeven omstandigheden er niet aan verwachten dat hij bij het opzij gaan ook nog zou kunnen struikelen over een hindernis.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

ARREST

Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit :

Rep. Nr. 2014/
A.R. nr. 2012/AR/193

INZAKE VAN :

De naamloze vennootschap GEBROEDERS DELHAIZE EN CIE " DE LEEUW", waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is te 1080 SINT-JANS-MOLENBEEK, Osseghemstraat 53,

appellante tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 21 november 2011,

TEGEN :

Gerelateerd

lees verder

Kosten vaststelling gerechtsdeurwaarder

$
0
0

De kosten die een persoon die schade heeft geleden, heeft moeten maken om zijn schade te bewijzen, in casu een eenzijdig door een gerechtsdeurwaarder opgemaakt proces-verbaal van vaststelling, en dat dus geen tegensprekelijk karakter heeft, kunnen niet ten laste gelegd worden van de persoon die deze schade heeft veroorzaakt. Dergelijke kosten maken geen kosten van het geding uit in eigenlijke zin.

Rechspraak:

• Hof van Beroep Brussel 11/03/2014, AR 2012AR117, juridat

ARREST

Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit :

Rep. Nr. 2014/
A.R. nr. 2012/AR/117

INZAKE VAN :

De heer M. M.,
appellant tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 13 oktober 2011

1ste kamer 

Nog dit: 

Rechtsleer en rechtspraak over  uitlokking:

• B. Allemeersch, “Stand van zaken en recente ontwikkelingen op het vlak van het bewijs in rechte”, Themis 2010, nr. 59, 35-36;

• D. Mougenot, “Détective privé et vie privée: un couple difficile à accorder”, JT 2010, 298;

• D. Mougenot, “L’appréciation des preuves recueillies de manière illicite ou déloyale dans les procédures civiles”, Le Pli juridique 2011, nr. 16, 6-15.

Gerelateerd

lees verder

Verbeurdverklaring - Witwassen - Aanspraken van derden - Rechtmatigheid

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 04/03/2014
A.R.: 
P.13.1852.N

Het feit dat een derde niet veroordeeld is voor de feiten van witwassen of feiten die het witgewassen vermogensvoordeel hebben voortgebracht, heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat zijn bezit van die goederen rechtmatig is.

Krachtens artikel 505, derde lid (oud) Strafwetboek, wordt het voorwerp van het misdrijf witwassen verbeurdverklaard, zelfs als het geen eigendom van de veroordeelde is, zonder dat die verbeurdverklaring nochtans de rechten van derden op de goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van de verbeurdverklaring, schaadt.

Die bepaling vereist niet dat de aldus verbeurd te verklaren goederen tot het vermogen van de veroordeelde behoren, maar laat enkel toe dat derden, dit zijn personen die niet werden veroordeeld voor het witwasmisdrijf of een eraan ten grondslag liggend misdrijf, krachtens hun rechtmatig bezit aanspraken op die goederen doen gelden.

De wederrechtelijke oorsprong van de goederen die als voorwerp van het misdrijf witwassen in aanmerking komen voor de verbeurdverklaring, volstaat niet om de aanspraken van derden op die goederen zonder meer af te wijzen. In dat geval zou immers geen enkele derde aanspraken kunnen doen gelden op deze goederen, die krachtens de voormelde bepaling allemaal een wederrechtelijke oorsprong hebben.

Voor het overige beoordeelt de rechter onaantastbaar in feite of het bezit dat derden op die goederen beweren te hebben, rechtmatig is. Daarbij kan de rechter rekening houden met alle voorliggende omstandigheden, zoals de deugdelijkheid van het voorgehouden bezit en de goede trouw van de derde die aanspraken op die goederen doet gelden of wiens aanspraken daarop worden uitgeoefend. Die goede trouw is aanwezig wanneer die derde kan geloven in de regelmatigheid van de aard en de oorsprong van de goederen.

Bijgevolg heeft het feit dat een derde niet veroordeeld is voor de feiten van witwassen of feiten die het witgewassen vermogensvoordeel hebben voortgebracht, niet noodzakelijk tot gevolg dat zijn bezit van die goederen rechtmatig is.

 

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/14
Pagina: 
944
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 29 oktober 2013.

De eiseressen voeren in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Raadsheer Erwin Francis heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

Noot: 

Rechtspraak

• Cass. 6 november 2007, RW 2007-08, 1716, noten C. Idomon, B. Weyts en A. Van Oevelen; Cass. 27 april 2010, T.Strafr. 2010, 281, noot D. Libotte;

• Cass. 17 december 2013, Arr.Cass. 2013, p. 2791, nr. 690.

Rechtsleer:

• F. Van Volsem, “Witwassen: de sancties”, T.Strafr. 2011, (400), p. 404-420, nrs. 28-123.

• CONTRA Cass. 10 september 2014, AR nr. P.14.0475.F OOK OP DEZE SITE. www.elfri.be/node/12053 

Gerelateerd

lees verder

Witwassen op eigen rekening

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
woe, 05/06/2013

De omzetting of overdracht van kapitalen van illegale herkomst, die door de voormelde wetsbepalingen strafbaar worden gesteld, houden in dat het in omloop brengen ervan tot gevolg heeft dat de oorsprong ervan wordt verhuld. Dergelijke inomloopbrenging is niet voltrokken wanneer een depositogever alleen maar bedragen stort op en afhaalt van zijn eigen rekening.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/14
Pagina: 
956
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik, correctionele kamer, van 17 januari 2013.

De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

Raadsheer Françoise Roggen heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Raymond Loop heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF
(...)

B. In zoverre het cassatieberoep gericht is tegen de beslissing die de eiser veroordeelt wegens de telastleggingen A en B

Noot: 

Van Dooren, E., « Witwas op eigen bankrekeningen? », R.A.B.G., 2014/14, p. 957-961

Rechtsleer:

• M. Dambre, “De invloed van het witwasverbod op het bankrecht” in Liber amicorum Paul De Vroede, Diegem, Kluwer, 1994, 356;

• A. Van Roosbroeck, Witwassen. Voorkoming en bestraffing van witwassen van geld en illegale vermogensvoordelen, Antwerpen, ETL, 1995, 208;

• F. Deruyck, “Witwassen” in A. Vandeplas, P. Arnou, S. Van Overbeke en S. Vandromme (eds.), Strafrecht en strafvordering. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1997, 12;

• Waeterinckx, “De verwatering van het basismisdrijf als constitutief bestanddeel van het witwasmisdrijf” in A. De Nauw (ed.), De groeipijnen van het strafrecht, Brugge, die Keure, 2007, 31.

Gerelateerd

lees verder


Omkoping ambtenaren om invloed uit te oefenen zonder dat de invloed werd uitgeoefend

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 10/09/2013

Wie aan een ambtenaar geld geeft om invloed aan te wenden of uit te oefenen en hij die hiertoe gelden ontvangt en dit in de aangelegenheden waarin de ambtenaar bevoegd is strafbaar als passieve publieke omkoping in hoofde van de ontvanger van de gelden en als actieve omkoping in hoofde van de personen die de geldsommen hebben gegeven.

Meerdere personen en volgens kwatongen zelfs enkele advocaten zouden aanbieden om tegen betaling invloed aan te wenden bij rechters. Wie aan het betaalt en wie de betaling ontvangt is strafbaar met zware straffen. Of er daadwerkelijk geld aan een rechter betaald werd verandert hier niets aan.

Natuurlijk is de rechter die gelden ontvangt strafbaar en zelfs afzetbaar. Let wel, zij die beweren rechters te kunnen omkopen of hun invloed kunnen aanwenden bij rechters zijn per definitie criminelen door de omkoping waaraan zij zich schuldig maken en waartoe en waarbij zij de betaler van de geldsommen tot mededader aan hun misdrijf majen.

Maar ze bedriegen ook nog eens de betaler van de geldsommen, gezien in de regel de gelden gewoon in hun zak verdwijnen en er geen centiem aa de rechter betaald wordt, laat staan dat er zelfs met gesproken wordt. Indien deze beproefde oplichtingstechniek door advocaten zou bedreven worden en vastgesteld worden zou de schrapping van de advocaat wellicht onvermijdelijk zijn, onverminderd zware straffen en zelfs schadevergoeding.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/14
Pagina: 
961
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(A, B en C)

Verdacht van:
(als dader mededader in de zin van art. 66 Sw.)

Noot: 

Van Volsem, F., « Giften aan een ambtenaar met het oog op de aanwending van zijn invloed in gemeentelijke administratieve aangelegenheden zijn strafbaar als publieke omkoping, ook als die invloed niet daadwerkelijk werd aangewend », R.A.B.G., 2014/14, p. 964-980

Gerelateerd

lees verder

Deelnemingsopzet

$
0
0
Instantie: Correctionele Rechtbank
Datum van de uitspraak: 
maa, 03/06/2013

Eventueel deelnemingsopzet kan volgens bepaalde rechtsleer enkel worden erkend bij een “bepaald” opzet en niet voor een “onbepaald” opzet.

“Bepaald opzet” houdt in dat de deelnemer een welbepaald misdrijf voor ogen heeft, “onbepaald opzet” houdt in dat de deelnemer handelt met de ingesteldheid om tot om het even welk misdrijf bij te dragen.

Eventueel deelnemingsopzet mag niet gelijkgesteld met gevallen van onachtzaamheid. Het volstaat niet dat de betrokken persoon de mogelijkheid dat hij deelneemt aan een misdrijf kon of moest voorzien. In dat geval is er enkel onachtzaamheid, geen eventueel opzet. Het is vereist dat de betrokkene effectief de mogelijkheid heeft voorzien dat hij deelneemt en dat hij dit op voorhand heeft aanvaard.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/14
Pagina: 
980
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(Openbaar Ministerie, IDH.D NV / F.G.R., H.M.F.G.M., S.D.CH.F.&C°)

(…)

Beoordeling
Uit de camerabeelden op basis waarvan het onderzoek werd opgestart, blijkt duidelijk dat tweede beklaagde ongeoorloofde manipulaties uitvoerde met dozen die allocaties bevatten.

Eerste en tweede beklaagde hebben bekend dat tweede beklaagde de allocaties wegnam en aan eerste beklaagde ter beschikking stelde. De allocaties behoorden toe aan de werkgever van tweede beklaagde. Tweede beklaagde is dan ook schuldig aan de tenlastelegging huisdiefstal.

Noot: 

Vanheule, J., « Deelnemingsopzet: graden en modaliteiten », R.A.B.G., 2014/14, p. 983-994

Rechtsleer:

• L. Dupont en R. Verstraeten, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1990, nrs. 426-430, 251-253;

• F. Tulkens en M. van de Kerchove, Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques, (sixième édition mise à jour), Brussel, Editions Kluwer, 2003, 362-363

• L. Dupont, Beginselen van strafrecht , I, (herziene uitgave), Leuven, Acco, 2004, nrs. 256-259, 113-114.

•.E. Trousse, Les principes généraux du droit pénal positif belge in Les Novelles. Droit pénal, I/1, Brussel, Larcier, 1956, nrs. 2409-2416, 378-380;

• C.J. Vanhoudt en W. Calewaert, Belgisch strafrecht, II, Gent, E.Story-Scientia, 1968, nrs. 652-655, 344-346

• C. Van den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1998, 263-267).

• J. D'Haenens, Strafbare deelneming inAPR, Brussel, Larcier, 1959, nr. 140, 65.

• J. Rubbrecht, Inleiding tot het Belgisch strafrecht, Leuven, Wouters, 1958, 128;

• J.J. Haus, Principes généraux du droit pénal belge, I, (deuxième édition, revue, corrigée et considérablement augmentée), Gent, Librairie générale de Ad. Hoste, 1874, nrs. 300-301, 217-219;

• J. Verhaegen, Droit pénal général, (troisième édition mise à jour avec le concours de D. Spielmann et A. Bruyndonckx), Brussel, Bruylant, 2003, nrs. 351-353 bis, 321-324.

• A. Vandeplas, “Noot betreffende mededaderschap” (noot onder Corr. Brussel 18 april 1974), RW 1974-75, nr. 3, 499)

• J. Vanheule 'Kanttekeningen bij het gradueel onderscheid tussen daderschap en medeplichtigheid' RABG 2013, nr. 14, p. 1039-1053.

Gerelateerd

lees verder

Informatieverplichting van de kredietgever Risico-investering - Terugbetaling krediet gekoppeld aan een beleggingsfonds (tak 23-levensverzekering)

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 11/01/2013

De voorgestelde kredietformule, het zogenaamde "beleggerskrediet" had het voordeel dat de lener niet al zijn kapitaal diende te investeren in de bouw. Immerseendeel van het op te bouwen kapitaal zou bekomen worden door de opbrengst van een een investeringsfonds, waarvan de ontwikkeling van het kapitaal in dit fonds zou kunnen worden gebruikt om het krediet terug te betalen.

Zo zouden de leners geen maandelijkse kapitaalsaflossingen uit te voeren voor het door het fonds "gewaarborgde" deel, met aldus een snellere terugbetaling en een korte looptijd van het contract "open lifes values", door aanwendingen van gegenereerde meerwaarden indien de markt positief zou evolueren.

Het is noodzakelijk dat de bank de klant correct informeert over alle aspecten van dit krediet, met inbegrip van de onzekerheden die inherent zijn aan dit soort verzekeringscontracten.

Immers te dezen werd vastgesteld:

De kredietnemer beschikte op het ogenblik van de ondertekening van de kredietovereenkomst

• over de nodige informatie over de kredietovereenkomst, e
• over de samenstelling van het beleggingsfonds.

De kredietgever gaf door hem opgestelde simulaties over het gewenste rendement. Deze bleken geen resultaatsverbintenis in te houden en waren ten loutere informatieve titel.

Bleek dust dat de kredietgever zich niet verbonden had tot het behalen van een verplicht maandelijks rendement.

Aldus kwam het hof van beroep te Brussel tot de conclusie dat de kredietgever zich had gedragen als een normaal, zorgvuldig kredietgever, zich had gekweten van zijn informatie- en raadgevingsplicht en er hem geen enkel fout kon verweten worden.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/16
Pagina: 
1087
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(S.D., S.M. / Belfius Banque SA)

(Advocaten: Mr. S. Saintrond en Mr. A.-P. Dumont loco Mr. J.-P. Buyle)

Vu les pièces de la procédure, et notamment:

Noot: 

Vannerom, J., « De terugbetaling van een krediet via investeringen in een beleggingsfonds. “Informed consent” als grens van de informatie- en raadgevingsplicht van de kredietgever », R.A.B.G., 2014/16, p. 1092-1098

Gerelateerd

lees verder

Informatieverplichting van de kredietgever ten aanzien van borgsteller-Krediet mag niet verleend op loutere basis solvabiliteit borg

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 19/09/2012

Inzake de naleving van de informatieplicht, rust de bewijslast omtrent de ingeroepen schending ervan bij de informatieschuldeiser, in casu de kredietnemer en/of de borg. P. bewijst geenszins dat er sprake was van een “culpa in contrahendo” inzake verstrekte informatie in hoofde van de bank.

Een borgsteller kan niet inroepen dat een kredeietgever hem niet of onvoldoende zou geïnformeerd hebben over de - beweerd slechte - financiële toestand van de kredietnemer. In beginsel heeft de kredietverstrekker niet de plicht de borg in te lichten over de financiële toestand van de kredietnemer en komt het aan de borg toe om zich te informeren over de solvabiliteit van de hoofdschuldenaar. Wanneer de kredietnemer aan een derde vraagt zich persoonlijk borg te stellen voor zijn verbintenissen tegenover een bank, steunt deze eenzijdige borgstellingovereenkomst, waarbij enkel de borg zich verbindt, op een vertrouwensrelatie tussen de borg en de gewaarborgde, zodat de borg uit deze relatie zijn informatie moet putten. 

De verantwoordelijkheid voor de toekenning van het krediet dient beoordeeld te worden, rekening houdend met alle externe omstandigheden en gegevens waarvan de bank kennis had of moest hebben op het ogenblik van de beslissing om het krediet toe te kennen. Gebeurtenissen, die zich nadien hebben voorgedaan en die niet konden voorzien worden op het ogenblik van het toestaan van het krediet, kunnen niet in aanmerking worden genomen. De bankactiviteit gaat noodzakelijk gepaard met risico's, zodat de realisatie van zulke risico's op zich niet volstaat om een fout ten laste van de kredietinstelling te weerhouden.

Wanneer de kredietverstrekker, aan de hand van zijn onderzoek bij de kredietaanvraag vaststelt dat de kredietnemer de verbintenissen uit de aangevraagde kredieten redelijkerwijze niet zal kunnen naleven, gedraagt hij zich onrechtmatig door niettemin het krediet toch toe te kennen, zelfs wanneer hij over voldoende zekerheden beschikt. Een krediet mag niet toegekend worden louter op grond van verleende zekerheden. Doch de enkele omstandigheid dat de kredietinstelling ernaar streeft om haar kredietrisico op afdoende wijze af te dekken door middel van zekerheden, kan op zich niet als een fout worden bestempeld.

Wie beweert dat een krediet ten onrechte werd toegekend, dient de fout van de kredietverstrekker te bewijzen. 

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/16
Pagina: 
1098
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(P.M. / Europabank NV)

MEDE INZAKE

Van Besien Pierre-Henri,

optredend in zijn hoedanigheid van curator over het faillissement P. BVBA aangezegde partij, niet verschenen, noch vertegenwoordigd.

Velt het hof het volgende arrest:

M.P. (hierna “P.” genoemd) en de NV Europabank (hierna “Europabank” genoemd) werden gehoord in openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies en de door hen neergelegde stukken werden ingezien.

Noot: 

Blommaert, D., « Krediettoekenning en zekerheden: een bewegend evenwicht », R.A.B.G., 2014/16, p. 1108-1111

Gerelateerd

lees verder

Informatieverplichting van de kredietgever professioneel krediet

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 18/02/2014

Het gedrag van een kredietgever bij het verlenen en handhaven van kredieten, bij het weigeren van het herschikken van kredieten en bij het verstrekken van de nodige informatie aan de kredietverlener en aan de borgen en haar loyauteitsverplichting, moeten worden beoordeeld in functie van het gedrag van een normaal voorzichtige en redelijke bankier, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden.

Bij het toekennen en handhaven of weigeren van een krediet beschikt de bankier over een beoordelingsvrijheid. Het is slechts indien zijn beslissing kennelijk afwijkt van deze van een normaal voorzichtige en redelijke bankier in dezelfde concrete omstandigheden, dat een fout in zijn hoofde aanwezig kan worden geacht.

Bij deze beoordeling mag de rechter geen rekening houden met gebeurtenissen die zich nadien hebben voorgedaan en die de bankier op het ogenblik van de krediettoekenning en -handhaving niet kon en moest kennen.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2014/16
Pagina: 
1111
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(R.V., E.V, H.K. / KBC Bank NV)

(Advocaten: Mr. E. Pringuet, Mr. L. Dossche loco Mr. T. Van Maldergem en Mr. D. Bracke loco Mr. D. Blommaert)

Gelet op het vonnis dat, na tegenspraak, op 11 december 2009 werd uitgesproken door de rechtbank van koophandel te Brussel, beslissing waarvan geen akte van betekening wordt overgelegd.

Gelet op het verzoekschrift tot hoger beroep dat, tijdig en regelmatig naar de vorm, op 12 april 2010 werd neergelegd op de griffie van het hof.

Noot: 

Benoot, J., « De onderzoeksplicht van de kredietgever: een evolutie in de maak? », R.A.B.G., 2014/16, p. 1133-1137

 

Gerelateerd

lees verder

Viewing all 3409 articles
Browse latest View live