Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all 3409 articles
Browse latest View live

Overheidsopdrachten-fouten in bestek-diligentieplicht

$
0
0
Instantie: Raad van State
Datum van de uitspraak: 
don, 03/02/2011

Indien de inschrijver in het bestek of in de aanvullende documenten van de opdracht zodanige vergissingen of leemten vaststelt dat het hem onmogelijk is een prijs te berekenen, of dat de vergelijking van de offertes niet meer opgaat, geeft hij daarvan onverwijld, althans ten minste tien dagen vóór de dag van de opening van de offertes, schriftelijk kennis aan de aanbestedende overheid, behoudens zo de inkorting van de termijn voor het indienen van de offertes niet toelaat deze voorwaarde na te leven. De aanbestedende overheid oordeelt of het, wegens de belangrijkheid van de vergissingen of de leemten, verantwoord is de zitting van de opening van de offertes te verdagen en een rechtzetting te publiceren.

 

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2011/20
Pagina: 
1412
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(NV Tevean / Regie der Gebouwen)

Noot: 

Ongena, F., « Onregelmatigheid offerte staat belang bij nietigverklaring niet noodzakelijk in de weg. Vergissingen in bestek: diligentie vereist – aanvechten bestek mogelijk? », R.A.B.G., 2011/20, p. 1416-1420

Rechtsleer:

• J. Baert en G. Debersaques, Ontvankelijkheid, Brugge, die Keure, 1996, p. 197 e.v.
• Kaat Leus en F. Ongena, “Belang bij het aanvechten van een (voor)beslissing in het kader van een complexe rechtshandeling. Onderzoek naar de toepassing in het overheidsopdrachten- en ambtenarenrecht” in M. Van Damme (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, die Keure, 2011, p. 135.
• J. Baert en G. Debersaques, Ontvankelijkheid, Brugge, die Keure, 1996, p. 201-202.
• B. Schutyser en T. Ville, “Het voorbereiden en indienen van een aanvraag tot deelneming of een offerte door ondernemingen” in D. D'Hooghe (ed.), De gunning van overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 2009, p. 704-705.
• M.-A. Flamme, Praktische commentaar bij de reglementering van de overheidsopdrachten, Brussel, Nationale Confederatie van de Bouw, 1996-1997, p. 1003.
• B. Schutyser en T. Ville, “Het voorbereiden en indienen van een aanvraag tot deelneming of een offerte door ondernemingen” in D. D'Hooghe (ed.), De gunning van overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 2009, p. 705, voetnoot 122 en de aldaar geciteerde rechtspraak.
• Kaat Leus en F. Ongena, “Belang bij het aanvechten van een (voor)beslissing in het kader van een complexe rechtshandeling. Onderzoek naar de toepassing in het overheidsopdrachten- en ambtenarenrecht” in M. Van Damme (ed.), Het belang in het publiekrechtelijk procesrecht, Brugge, die Keure, 2011, p. 139.

Rechtspraak:

• RvS 9 december 2010, nr. 209.619.
• RvS 2 december 2005, nr. 152.174.
• RvS 12 januari 2010, nr. 199.435;
• RvS 20 augustus 2009, nr. 195.588;
• RvS 20 augustus 2009, nr. 195.586;
• RvS 18 juni 2009, nr. 194.336;
• RvS 15 januari 2009, nr. 189.473;
• RvS 29 mei 2008, nr. 183.530;
• RvS 15 maart 2007, nr. 168.989.
• RvS 2 december 2005, nr. 152.173.

Gerelateerd

lees verder


GSM antenne stralingsnormen

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Rechtbank van Eerste Aanleg Burgerlijke rechtbank
Datum van de uitspraak: 
vri, 02/09/2011

Prima facie (dit betekent op het eerste gezicht) dient dan ook te worden aangenomen dat bij gebrek aan betwisting omtrent de wettigheid van het conformiteitsattest de wettelijke beperkingen inzake straling (die ook niet in vraag worden gesteld in het kader van huidige procedure, en die bepaald werden in functie van het voorzorgsbeginsel) geëerbiedigd werden.

Prima facie wordt er dan ook geen dreigend risico voor de gezondheid van eisers en de andere omwonenden bewezen, waardoor een onmiddellijke maatregel zich zou opdringen.

Prima facie blijkt dan ook dat door een verwijzing in de stedenbouwkundige vergunning naar de wettelijke verplichtingen inzake zendantennes, opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, er wel degelijk rekening werd gehouden met de eventuele gezondheidsrisico's.

Psychologische hinder of abnormale burenhinder in hoofde van eisers wordt dan ook niet bewezen.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2011/20
Pagina: 
1421
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

1. De vorderingen

Gerelateerd

lees verder

Belangenneming door schepen bij toekennen stedenbouwkundig attest

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 13/10/1999

De beklaagde was medeoprichter van de vennootschap NV T. alsook medebestuurder, samen met drie andere bestuurders.

De beklaagde heeft als eerste schepen deelgenomen aan de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarbij aan de NV T. een stedenbouwkundig attest voor het bouwen van flats werd afgeleverd.

De constitutieve elementen van het misdrijf belangenneming zijn in hoofde van de beklaagde verenigd.

Het staat aldus vast dat hij als schepen van de gemeente H. een ambtenaar in de zin van artikel 245 Sw. is zodat hij de vereiste hoedanigheid heeft.

Vervolgens oordeelt het hof dat de beklaagde een belang heeft genomen in een zaak.

Door het feit dat de beklaagde, op het ogenblik van de beslissing nopens de stedenbouwkundige vergunning op 31 juli 2003, aangevraagd door de NV T., nog aandeelhouder was van deze vennootschap voor 375 aandelen - ongeacht of hij nu nog bestuurder was of niet - kon hij een particulier belang in zijnen hoofde bevoordelen.

Door de toekenning van dat stedenbouwkundig attest voor het bouwen van 33 flats op de drie percelen grond aan de NV T. kon de beklaagde een persoonlijk voordeel behalen door het voordeel dat de vennootschap kon behalen.

Door de mogelijkheid van het realiseren van een project met dergelijke omvang zou de waarde van de aandelen van de vennootschap kunnen verhogen alsook het uit te keren dividend.

Het is daarvoor echter zonder belang of hij ook effectief een privaat belang heeft bevoordeeld.
 

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2011/20
Pagina: 
1424
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(Gemeente H. / W.C.)

(Advocaten: Mr. M. Van Damme en Mr. J. Engelen loco Mr. J. Hamels)

(…)

Op strafrechtelijk gebied
Het komt gepast voor de feiten van de tenlastelegging sub A en B als volgt te omschrijven in die zin dat het woord “zijn (eigen)” in de zinsnede “zijn (eigen) firma NV T.” vervangen wordt door het woordje “de”.

Noot: 

• Riemslagh, J., « Inwoner kan strafklacht indienen door burgerlijke partijstelling namens gemeente, zelfs tegen een gemeentemandataris », R.A.B.G., 2011/20, p. 1430-1432
 

Wetgeving

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Hoofdstuk III Verduistering, knevelarij en belangenneming gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen

Artikel 240

Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro] wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die openbare of private gelden, geldswaardige papieren, stukken, effecten, akten, roerende zaken verduistert, welke hij uit kracht of uit hoofde van zijn ambt onder zich heeft.

Artikel 241

Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro] wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die akten of titels waarvan hij in die hoedanigheid de bewaarder is, die hem zijn bezorgd of waartoe hij uit hoofde van zijn ambt toegang heeft gehad, kwaadwillig of bedrieglijk vernietigt of wegmaakt.

Artikel 242

Wanneer stukken of gerechtelijke procesakten, ofwel andere papieren, registers, geïnformatiseerde of magnetische dragers, akten of voorwerpen die in archieven, griffies of openbare bewaarplaatsen berusten, of die aan een openbaar bewaarder in die hoedanigheid zijn toevertrouwd, worden ontvreemd of vernietigd, wordt de nalatige bewaarder gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van 100 [euro] tot 10.000 [euro] of met één van die straffen.

Artikel 243

Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die zich schuldig maakt aan knevelarij, door bevel te geven om rechten, taksen, belastingen, gelden, inkomsten of interesten, lonen of wedden te innen, of door die te vorderen of te ontvangen, wetende dat zij niet verschuldigd zijn of het verschuldigde te boven gaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro] of met één van die straffen, en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.

De straf is opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro], indien de knevelarij met behulp van geweld of van bedreiging is gepleegd.
 

Artikel 245

Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen of door schijnhandelingen, enig belang, welk het ook zij, neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of ten dele het beheer of het toezicht had, of die, belast met de ordonnancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang neemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar, en met geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro] of met één van die straffen en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.

De voorafgaande bepaling is niet toepasselijk op hem die in de gegeven omstandigheden zijn private belangen door zijn betrekking niet kon bevorderen en openlijk heeft gehandeld.

Rechtsleer:

• F. Van Volsem en D. Van Heuven, “Belangenneming” in Comm.Straf., p. 19-20, nr. 32.

• M. De Swaef, conclusie voor Cass. 22 november 2005, NC 2006, (257), p. 259, nr. 4.

Rechtspraak:

• Cass. 26/10/2011/20, 1428-1430

(…)

II. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste middel
1. Het middel voert schending aan van artikel 12 Grondwet, artikel 1 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, de artikelen 28quater en 63 Wetboek van Strafvordering, artikel 2 Gerechtelijk Wetboek en artikel 271 § 1 nieuwe gemeentewet zoals toepasselijk vóór zijn wijziging bij het gemeentedecreet van 15 juli 2005 dat op 1 januari 2007 in werking is getreden: de strafvordering tegen de eiser werd op niet-ontvankelijke wijze in gang gesteld door de burgerlijke partijstelling van de verweerder in zijn hoedanigheid van inwoner van de gemeente; nochtans heeft hijzelf noch persoonlijke noch rechtstreekse schade geleden.

2. Het toepasselijk artikel 271 § 1 nieuwe gemeentewet bepaalde: “Wanneer het college van burgemeester en schepenen niet in rechte optreedt, kunnen een of meer inwoners in rechte optreden namens de gemeente, mits zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordelingen die mochten worden uitgesproken. De gemeente kan ten aanzien van het geding geen dading treffen zonder medewerking van de inwoner of de inwoners die het geding in haar naam hebben gevoerd.”

3. Voor de toepassing van die bepaling moet de inwoner niet doen blijken van een persoonlijk belang. Enkel in hoofde van de gemeente en niet van de betrokken inwoner moet de ontvankelijkheid van de vordering worden onderzocht.

4. Anders dan waarvan het middel uitgaat, bestaat dit vorderingsrecht van voormeld artikel 271 § 1 nieuwe gemeentewet ook voor de strafgerechten, zodat een klacht met burgerlijke partijstelling waardoor de strafvordering op gang wordt gebracht, tot de mogelijkheden behoort.

Het middel faalt naar recht.

(…)

Derde middel
Eerste onderdeel
7. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 6 en 7.1. EVRM, artikel 15 IVBPR, artikel 149 Grondwet, artikel 245 Strafwetboek en artikel 195 Wetboek van Strafvordering, alsmede miskenning van het legaliteitsbeginsel in strafzaken: het deelnemen aan de beslissing tot aflevering van een stedenbouwkundig attest aan een onderneming waarvan men aandelen bezit, zonder enig opportuniteitsoordeel of zelfs mogelijkheid tot bevoordeling, is geen “nemen of aanvaarden van belang in verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover [de eiser] ten tijde van de handelingen het beheer of toezicht had” in de zin van artikel 245 Strafwetboek; minstens staat de gelijkstelling van het stedenbouwkundige attest met een vergunning aan de eiser niet toe te vernemen welke gedraging hem ten laste wordt gelegd en waarom.

8. Het misdrijf van belangenneming, zoals bepaald in artikel 245 Strafwetboek, bestaat erin dat een persoon die een openbaar ambt uitoefent, een handeling stelt of een toestand gedoogt waardoor hij een voordeel kan behalen uit zijn ambt. Het bestraft aldus het vermengen van het algemene belang met het particuliere belang.

9. Het is niet vereist dat die persoon bij het stellen van de handeling over een beoordelingsmarge beschikt noch dat de betrokkene door die handeling rechten verkrijgt.

In zoverre faalt het onderdeel naar recht.

10. Uit de bewoordingen van de tenlastlegging en het geheel van de redenen die het arrest vermeldt, blijkt dat niet het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning, maar het verlenen van een stedenbouwkundig attest op 31 juli 2003 het voorwerp uitmaakt van het bewezen verklaarde misdrijf van belangenneming.

In zoverre mist het onderdeel feitelijke grondslag.

11. Met de redenen die zij vermelden (arrest, p. 5), oordelen de appelrechters dat de eiser door de toekenning van het stedenbouwkundige attest een persoonlijk voordeel kon behalen. Zodoende verantwoorden zij hun beslissing naar recht.

In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen.

(…)

Dictum

Het Hof,

(…)

Waar aanwezig waren: E. Forrier, afdelingsvoorzitter als voorzitter; E. Goethals, afdelingsvoorzitter; P. Maffei, L. Van hoogenbemt en F. Van Volsem, raadsheren; in aanwezigheid van M. Timperman, advocaat-generaal.

 

Gerelateerd

lees verder

Strafklacht door een burger tegen schepen van gemeente namens de gemeente

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 13/10/1999

Zie ook

• RvS 9 januari 2007, nr. 166.439, T.Gem. 2007, afl. 2, 142, noot J. Uytdenhouwen; RvS 10 mei 2011, nr. 213.107.
• GwH nr. 126/09, 16 juli 2009.

Het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie bevestigden het substitutierecht van de burger, om namens de gemeente strafklacht in te dienen tegen de gemeentelijke mandataris (Burgemeester, Schepen of gemeenteraadslid) wanneer de gemeente zelf in gebreke blijft de klacht neer te leggen. (GwH nr. 67/09, 26 april 2007; GwH nr. 121/09, 19 september 2007; Cass. 10 maart 2008, C060173N).In het algemeen kunnen inwoners van een gemeente in rechte optreden namens de gemeente telkens wanneer de gemeente in gebreke blijft dit te doen. Dit recht heeft het substitutierecht.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2011/20
Pagina: 
1424
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(Gemeente H. / W.C.)

(Advocaten: Mr. M. Van Damme en Mr. J. Engelen loco Mr. J. Hamels)

(…)

Op strafrechtelijk gebied
Het komt gepast voor de feiten van de tenlastelegging sub A en B als volgt te omschrijven in die zin dat het woord “zijn (eigen)” in de zinsnede “zijn (eigen) firma NV T.” vervangen wordt door het woordje “de”.

Noot: 

• Riemslagh, J., « Inwoner kan strafklacht indienen door burgerlijke partijstelling namens gemeente, zelfs tegen een gemeentemandataris », R.A.B.G., 2011/20, p. 1430-1432
 

Wetgeving

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Hoofdstuk III Verduistering, knevelarij en belangenneming gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen

Artikel 240

Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro] wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die openbare of private gelden, geldswaardige papieren, stukken, effecten, akten, roerende zaken verduistert, welke hij uit kracht of uit hoofde van zijn ambt onder zich heeft.

Artikel 241

Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro] wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die akten of titels waarvan hij in die hoedanigheid de bewaarder is, die hem zijn bezorgd of waartoe hij uit hoofde van zijn ambt toegang heeft gehad, kwaadwillig of bedrieglijk vernietigt of wegmaakt.

Artikel 242

Wanneer stukken of gerechtelijke procesakten, ofwel andere papieren, registers, geïnformatiseerde of magnetische dragers, akten of voorwerpen die in archieven, griffies of openbare bewaarplaatsen berusten, of die aan een openbaar bewaarder in die hoedanigheid zijn toevertrouwd, worden ontvreemd of vernietigd, wordt de nalatige bewaarder gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van 100 [euro] tot 10.000 [euro] of met één van die straffen.

Artikel 243

Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die zich schuldig maakt aan knevelarij, door bevel te geven om rechten, taksen, belastingen, gelden, inkomsten of interesten, lonen of wedden te innen, of door die te vorderen of te ontvangen, wetende dat zij niet verschuldigd zijn of het verschuldigde te boven gaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro] of met één van die straffen, en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.

De straf is opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro], indien de knevelarij met behulp van geweld of van bedreiging is gepleegd.
 

Artikel 245

Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen of door schijnhandelingen, enig belang, welk het ook zij, neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of ten dele het beheer of het toezicht had, of die, belast met de ordonnancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang neemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar, en met geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro] of met één van die straffen en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.

De voorafgaande bepaling is niet toepasselijk op hem die in de gegeven omstandigheden zijn private belangen door zijn betrekking niet kon bevorderen en openlijk heeft gehandeld.

Rechtsleer:

• F. Van Volsem en D. Van Heuven, “Belangenneming” in Comm.Straf., p. 19-20, nr. 32.

• M. De Swaef, conclusie voor Cass. 22 november 2005, NC 2006, (257), p. 259, nr. 4.

Rechtspraak:

• Cass. 26/10/2011/20, 1428-1430

(…)

II. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste middel
1. Het middel voert schending aan van artikel 12 Grondwet, artikel 1 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, de artikelen 28quater en 63 Wetboek van Strafvordering, artikel 2 Gerechtelijk Wetboek en artikel 271 § 1 nieuwe gemeentewet zoals toepasselijk vóór zijn wijziging bij het gemeentedecreet van 15 juli 2005 dat op 1 januari 2007 in werking is getreden: de strafvordering tegen de eiser werd op niet-ontvankelijke wijze in gang gesteld door de burgerlijke partijstelling van de verweerder in zijn hoedanigheid van inwoner van de gemeente; nochtans heeft hijzelf noch persoonlijke noch rechtstreekse schade geleden.

2. Het toepasselijk artikel 271 § 1 nieuwe gemeentewet bepaalde: “Wanneer het college van burgemeester en schepenen niet in rechte optreedt, kunnen een of meer inwoners in rechte optreden namens de gemeente, mits zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding te dragen en in te staan voor de veroordelingen die mochten worden uitgesproken. De gemeente kan ten aanzien van het geding geen dading treffen zonder medewerking van de inwoner of de inwoners die het geding in haar naam hebben gevoerd.”

3. Voor de toepassing van die bepaling moet de inwoner niet doen blijken van een persoonlijk belang. Enkel in hoofde van de gemeente en niet van de betrokken inwoner moet de ontvankelijkheid van de vordering worden onderzocht.

4. Anders dan waarvan het middel uitgaat, bestaat dit vorderingsrecht van voormeld artikel 271 § 1 nieuwe gemeentewet ook voor de strafgerechten, zodat een klacht met burgerlijke partijstelling waardoor de strafvordering op gang wordt gebracht, tot de mogelijkheden behoort.

Het middel faalt naar recht.

(…)

Derde middel
Eerste onderdeel
7. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 6 en 7.1. EVRM, artikel 15 IVBPR, artikel 149 Grondwet, artikel 245 Strafwetboek en artikel 195 Wetboek van Strafvordering, alsmede miskenning van het legaliteitsbeginsel in strafzaken: het deelnemen aan de beslissing tot aflevering van een stedenbouwkundig attest aan een onderneming waarvan men aandelen bezit, zonder enig opportuniteitsoordeel of zelfs mogelijkheid tot bevoordeling, is geen “nemen of aanvaarden van belang in verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover [de eiser] ten tijde van de handelingen het beheer of toezicht had” in de zin van artikel 245 Strafwetboek; minstens staat de gelijkstelling van het stedenbouwkundige attest met een vergunning aan de eiser niet toe te vernemen welke gedraging hem ten laste wordt gelegd en waarom.

8. Het misdrijf van belangenneming, zoals bepaald in artikel 245 Strafwetboek, bestaat erin dat een persoon die een openbaar ambt uitoefent, een handeling stelt of een toestand gedoogt waardoor hij een voordeel kan behalen uit zijn ambt. Het bestraft aldus het vermengen van het algemene belang met het particuliere belang.

9. Het is niet vereist dat die persoon bij het stellen van de handeling over een beoordelingsmarge beschikt noch dat de betrokkene door die handeling rechten verkrijgt.

In zoverre faalt het onderdeel naar recht.

10. Uit de bewoordingen van de tenlastlegging en het geheel van de redenen die het arrest vermeldt, blijkt dat niet het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning, maar het verlenen van een stedenbouwkundig attest op 31 juli 2003 het voorwerp uitmaakt van het bewezen verklaarde misdrijf van belangenneming.

In zoverre mist het onderdeel feitelijke grondslag.

11. Met de redenen die zij vermelden (arrest, p. 5), oordelen de appelrechters dat de eiser door de toekenning van het stedenbouwkundige attest een persoonlijk voordeel kon behalen. Zodoende verantwoorden zij hun beslissing naar recht.

In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen.

(…)

Dictum

Het Hof,

(…)

Waar aanwezig waren: E. Forrier, afdelingsvoorzitter als voorzitter; E. Goethals, afdelingsvoorzitter; P. Maffei, L. Van hoogenbemt en F. Van Volsem, raadsheren; in aanwezigheid van M. Timperman, advocaat-generaal.

 

Gerelateerd

lees verder

Aangetekende zending definitie Raad van State

$
0
0
Instantie: Raad van State
Datum van de uitspraak: 
don, 09/06/2011

Een “aangetekende zending” is, luidens artikel 131, 9° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals vervangen bij de wet van 13 december 2010:

“een dienst die op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging waarborgt, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de datum van afgifte of van de bestelling van de postzending aan de geadresseerde.”

Een “postzending” dan weer is, luidens artikel 131, 7° van dezelfde wet:

“[een] geadresseerde zending in definitieve vorm die een aanbieder van postdiensten verzorgt. Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt: boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten.”

Artikel 135 § 2 van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij de wet van 13 december 2010, luidt:

“Aan alle verplichtingen opgenomen in deze en alle andere wetten die betrekking hebben op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en hun uitvoeringsbesluiten die betreffende de aangetekende zendingen de woorden 'ter post', 'bij de post', 'per post' of elke andere soortgelijke verwijzing bevatten is voldaan wanneer gebruik wordt gemaakt van een aangetekende zending zoals gedefinieerd in artikel 131, 9° van deze wet of gebruik wordt gemaakt van een elektronisch aangetekende zending overeenkomstig de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen, de elektronisch aangetekende zending en certificatiediensten.”

Voor de regeling van de rechtspleging bij de Raad van State is voorts van belang het artikel 5 § 3 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, zoals ingevoegd bij de wet van 13 december 2010, dat luidt in nagenoeg identieke bewoordingen:

“Aan alle verplichtingen opgenomen in deze en alle andere wetten die betrekking hebben op aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en hun uitvoeringsbesluiten die betreffende de aangetekende zendingen de woorden 'bij de post', 'per post' of elke andere soortgelijke verwijzing bevatten is voldaan wanneer gebruik wordt gemaakt van een aangetekende zending zoals gedefinieerd in artikel 131, 9° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven of wanneer gebruik wordt gemaakt van een elektronisch aangetekende zending overeenkomstig de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen, de elektronisch aangetekende zending en certificatiediensten.”

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2009-2010
Pagina: 
690
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(E. Van Hooydonk / UA, Vlaamse Autonome Hogeschool Hogere Zeevaartschool)

(...)

III. Beoordeling
3. Naar luid van artikel 21, 2de lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, stelt de Raad van State het ontbreken van het vereiste belang vast als de verzoekende partij de termijn voor het toesturen van de memorie van wederantwoord niet eerbiedigt.

Gerelateerd

lees verder

Met een lening aangegaan gegeven de onderhoudsplicht wordt bij bepaling onderhoudsgeld geen rekening gehouden

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 25/10/2012
A.R.: 
C.12.0108.F

De rechter houdt rekening met inkomsten en lasten van de onderhoudsplichtige, maar niet met een lening dioe werd aangegaan op een moment dat de onderhoudsplicht reeds bestond

Cass. 25/10/2012, AR C.12.0108.F, juridat

Nr. C.12.0108.F
1. J.-L. A. en
2. M.-A.T.,
tegen
V. A.,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau van 9 november 2011.

II. CASSATIEMIDDELEN
De eisers voeren drie middelen aan.
(...)

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

Luidens artikel 203, § 1, Burgerlijk Wetboek, dienen de ouders naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.

Luidens artikel 203, § 2, van dat wetboek wordt met middelen onder andere bedoeld alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en deze van de kinderen waarborgen.

Volgens artikel 1321, § 1, 1°, Gerechtelijk Wetboek vermeldt elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van artikel 203, § 1, Burgerlijk Wetboek, de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders door de rechter in acht genomen op grond van artikel 203, § 2, Burgerlijk Wetboek.

De rechter moet, bij het bepalen van de middelen van elk van de ouders rekening houden met uitzonderlijke lasten die zij dragen.

Het bestreden vonnis overweegt, op grond van een feitelijke beoordeling van de gegevens van de zaak dat "er in dit geval geen rekening dient te worden met de lasten [van de eisers die] gewone lasten zijn, met uitzondering van de terugbetaling van een persoonlijke lening bij Citibank" en weigert die lening in aanmerking te nemen omdat zij "werd afgesloten zonder rekening te houden met de kosten tengevolge van het feit dat [de verweerster] haar hogere studies voortzet".

Het bestreden vonnis verantwoordt aldus naar recht zijn beslissing dat de bijdragecapaciteiten van de eisers bepaald moeten worden op 2.250 euro per maand.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
(...)

Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden vonnis in zoverre dit de eisers veroordeelt om aan de verweerster rechtplegingsvergoeding in eerste aanleg van 1.200 euro te betalen.
Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeel-telijk vernietigde vonnis.
Veroordeelt de eisers in drie vierden van de kosten en de verweerster in de overige kosten.
Zegt dat er geen grond tot verwijzing bestaat.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, en in openbare terechtzitting van 25 oktober 2012 uitgesproken

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

N° C.12.0108.F
1. J.-L. A. et
2. M.-A. T.,
demandeurs en cassation,
contre

V. A.,
défenderesse en cassation,
admise au bénéfice de l'assistance judiciaire par ordonnance du 14 mars 2012 (n° G.12.0050.F),I. La procédure devant la Cour

Noot: 

In dit vonnis wordt uitvoerig verwezen naar de budgetstandaard voor Vlaanderen in het boek B. STORMS en K. VAN DEN BOSCH (red.), Wat heeft een gezin minimaal nodig?, Leuven, Acco, 2009. Het betreft hier inderdaad een belangwekkende studie, waaraan het Centrum Herman Deleeck meewerkte. Dit vonnis en dit boek verdient bovendien aandacht bij het bepalen van het leefgeld in collectieve schuldenregelingen alwaar deze maar al te vaak al te laag worden ingeschat.

Gerelateerd

lees verder

Rechter moet buitengewone kosten omschrijven

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 04/01/2013

De rechter die een oordeel velt over de last van de verblijfsoverstijgende kosten, moet deze omschrijven.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/13
Pagina: 
930
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 19 september 2011.

Afdelingsvoorzitter Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddelen
De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.

Noot: 

Wanneer een minimum aan overleg en communicatie tussen de ouders onmogelijk is, is het ethisch niet verantwoord deze ouders te verplichten tot overleg inzake buitengewone kosten en de opstelling van een verdeelsleutel. In deze gevallen is het aangewezen deze kosten forfaitair te begroten.

Gerelateerd

lees verder

Onderhoudsgeld kinderen berekenen met methode Renard

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 16/05/2013
A.R.: 
C.12.0160.F

De methode-Renard biedt de mogelijkheid om de kosten van elk kind op grond van statistische gegevens te berekenen naargelang van de inkomsten van beide ouders, de leeftijd van het kind en het aantal kinderen, ongeacht het reële bedrag van de gewone lasten van de ouders.

De rechter die bij het toepassen van die methode de maandelijkse bruto kosten van de gemeenschappelijke kinderen vaststelt met inaanmerkingneming van de leeftijdscoëfficiënt van het eigen kind van de ouder, hoeft het bedrag van de gewone lasten van dat kind niet af te trekken van de inkomsten van die ouder.

 

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/13
Pagina: 
933
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.12.0160.F
A. D.,
tegen
B. G.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen de arresten van het hof van beroep te Bergen van 26 januari en 21 september 2011, dat op verwijzing uitspraak doet ten gevolge van het arrest van 5 maart 2009 van het Hof.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert zes middelen aan in het cassatieverzoekschrift, waarvan een eens-luidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht.
III. BESLISSING VAN HET HOF
(...)
Vijfde middel

Noot: 

Brouwers, S., « Het Hof van Cassatie en de methode Renard », R.A.B.G., 2013/13, p. 937-938

Gerelateerd

lees verder


Alimentatie ex-echtgenoten - Begroting - Staat van behoefte - Aanzienlijke economische terugval - Huwelijkse levensstandaard

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 08/06/2012
A.R.: 
C.11.0469.F

De uitkering na echtscheiding dekt ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde (art. 301, § 3, 1ste lid BW). De staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde wordt beoordeeld op grond van de normale levensomstandigheden waarin hij wegens zijn sociale situatie verkeerde.
De rechtbank houdt bij de begroting van de uitkering na echtscheiding rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde (art. 301, § 3, 2de lid BW). Hierbij houdt de rechtbank niet alleen rekening met de economische terugval die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, maar ook met de aanzienlijke economische terugval wegens de echtscheiding.

Om de economische terugval van de uitkeringsgerechtigde te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna (art. 301, § 3, 2de lid BW). Het begrip 'gedrag van de partijen tijdens het huwelijk inzake de organisatie van de noden' omvat ook het begrip 'levensstandaard'.

De rechtbank kan bijgevolg, bij de begroting van de uitkering, rekening houden met onder meer de levensstandaard van de partijen tijdens het huwelijk.

De beslissing die op definitieve wijze uitspraak doet over de gegrondheid van een vordering tot levensonderhoud, bevat de terugvorderingstitel van de bedragen die zijn betaald ter uitvoering van de beslissing die aan de uitkeringsgerechtigde een voorlopige onderhoudsuitkering toekent; die beslissing moet bijgevolg de onderhoudsgerechtigde niet uitdrukkelijk veroordelen tot teruggave van het aandeel van de onderhoudsuitkeringen dat hem onverschuldigd is betaald

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Jaargang: 
2013/13
Pagina: 
938
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

I. La procédure devant la Cour
Le pourvoi en cassation est dirigé contre l'arrêt rendu le 20 décembre 2010 par la cour d'appel de Mons.

Le conseiller M. Regout a fait rapport.

L'avocat général Th. Werquin a conclu.

II. Les moyens de cassation
(…)

Noot: 

• Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent [RABG] ALOFS, Elisabeth; Noot 'De begroting van de uitkering na echtscheiding (art. 301 BW): over de staat van behoefte, de behoeftige echtgenoot, de aanzienlijke economische terugval en het belang van de huwelijkse levensstandaard' 2013, nr. 13, p. 938-947.

• Tijdschrift voor Familierecht [T.Fam.] VAN ROY, Christine; Noot 'Het Hof van Cassatie bevestigt de levensstandaard als beoordelingscriterium bij de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting' 2013, nr. 4, p. 104-106.

• C. VaN Roy, De onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting: de voowaardelijke "ja" voor de levensstandaard vervangen door een "ja, maar", T. Fam. 2014/5, 107, Noot onder de weergave van dit arrest in zelfde tijdschrift.

• S. Brouwers, Rechtsmisbruik” en de principiële onwijzigbaarheid van de uitkering na een (oude) EOT, RABG 2011/05, 357 (noot onder Brussel, 19/10/2010, RABG 2011/5,357)

• Gerd Verschelden, Cassatie aanvaardt afschaffing alimentatie na rechtsmisbruik bij EOT overeenkomst, Juristenkrant 228, 20 april 2011, pagina 3 en Cass. 14 oktober  2010.De auteur wijst erop dat dit arrest, dat weliswaar kan toegejuicht worden, toch inhoudt dat een contractueel recht werd verbeurd, hetgeen een wrang gevoel heeft en waarbij de vraag kan gesteld worden waarom geen toevlucht werd gezocht tot een procedure tot vermindering van onderhoudsgeld. Persoonlijk begrijpen wij deze opmerking, doch deze opmerking benatwoordt de problemen niet bij een reeds verleende titel, een nog niet gewijzigd onderhoudsgeld, een uitvoering voor achterstallige betalingen, naast de moeilijkheden verbonden aan een procedure tot vermindering van een persoonlijk onderhoudsgeld na EOT.

Dit arrest werd gepubliceerd in het Tijdschrift voor Familierecht en aldaar voorzien van een noot van P. Sennaeve, Aangaande het bepalen van het onderhoudsgerechtigd zijn en aangaande de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, T. Fam. 2014/3-4, 98. In deze noot maakt de auteur het onderscheid tussen het principieel gerechtigd zijn op onderhoudsgeld en de wijze van begroting van de onderhoudsuitkering.

• Hof van Cassatie, 1e Kamer – 6 maart 2014, RW 2014-2015, 1462

AR nr. C.12.0184.N

A. t/ D.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 6 mei 2010.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Eerste onderdeel

...

2. Krachtens art. 301, § 3, eerste en tweede lid BW legt de rechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun behoeften en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna.

Uit deze bepalingen volgt dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding niet alleen rekening kan houden met de terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, maar dat hij, indien daartoe bijzondere redenen voorhanden zijn, zoals de zeer lange duur van het huwelijk of de hoge leeftijd van de uitkeringsgerechtigde, ook rekening kan houden met de aanzienlijke terugval van zijn economische situatie wegens de echtscheiding.

3. Het onderdeel dat er voor het overige geheel van uitgaat dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding verplicht is rekening te houden met de aanzienlijke terugval van de economische situatie die het gevolg is van de echtscheiding, zodat de staat van behoefte van de onderhoudsgerechtigde moet worden bepaald op grond van de levensstandaard van tijdens het huwelijkse samenleven, berust op een onjuiste rechtsopvatting.

In zoverre faalt het onderdeel naar recht.

...

Gerelateerd

lees verder

Territoriale onbevoegdheid van de notaris sanctie

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 22/03/2013
A.R.: 
C110096N-C110098N

Uit de schrapping in artikel 114 Wet Notarisambt van de verwijzing naar artikel 6, eerste lid, 1° door de wet van 4 mei 1999 en uit de parlementaire voorbereiding van deze wet blijkt dat de wetgever aan de miskenning van het in dit artikel 6, eerste lid, 1° bedoelde voorschrift niet langer het gevolg van de nietigheid van de notariële akte heeft willen verbinden en heeft willen derogeren aan het bepaalde in artikel 1317, eerste lid, Burgerlijk Wetboek; hieruit volgt dat de bijzondere regeling van de Wet Notarisambt de niet-vermelding van de verklaring van de partij dat zij fysiek niet in staat is om zich te verplaatsen naar het kantoor zoals bepaald in artikel 5, §2, niet met de nietigheid sanctioneert.

Het is een notaris niet toegelaten zijn bediening te beoefenen buiten zijn ambtsgebied, behalve indien het een akte betreft waarvoor de persoonlijke verschijning van de partij noodzakelijk is en de verklaring wordt opgenomen in de akte dat deze partij fysiek niet in staat is om zich te verplaatsen naar het kantoor van de instrumenterende notaris. Indien deze verklaring ontbreekt in een authentiek testament, dan dient de burger daar niet het slachtoffer van te zijn en wordt het territoriaal onbevoegd optreden van de notaris niet gesanctioneerd met de nietigheid van het authentiek testament.

 

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/13
Pagina: 
962
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

 

in aanwezigheid van

1. A.D.,

2. C.F.,

partijen opgeroepen in bindendverklaring,

I. Rechtspleging voor het Hof
De cassatieberoepen C110096N en C110098N zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 16 september 2010.

Advocaat-generaal A. Van Ingelgem heeft op 7 februari 2013 een schriftelijke conclusie neergelegd.

Raadsheer B. Deconinck heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal A. Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

Noot: 

Reniers, A., « Wat is de sanctie op een schending van de territoriale bevoegdheid van de notaris? », R.A.B.G., 2013/13, p. 969-971

Gerelateerd

lees verder

Non bis in idem administratiefrechtelijke sanctie en strafrechtelijke vervolging

$
0
0
Instantie: Hof van Justitie
Datum van de uitspraak: 
din, 26/02/2013

Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure binnen de rechtsmacht van dezelfde Staat voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet en het strafprocesrecht van die Staat.

Zulks belet niet de heropening van de zaak overeenkomstig de wet en het strafprocesrecht van de betrokken Staat, indien er aanwijzingen zijn van nieuwe of pas aan het licht gekomen feiten, of indien er sprake was van een fundamenteel gebrek in het vorige proces, die de uitkomst van de zaak zouden of zou kunnen beïnvloeden.

Afwijking op dit beginsel zijn niet toegestaan.

Het in artikel 50 van het handvest neergelegde ne bis in idem-beginsel staat niet in de weg dat een lidstaat voor dezelfde feiten, te weten niet-nakoming van aangifteverplichtingen op btw-gebied, achtereenvolgens een fiscale sanctie en een strafrechtelijke sanctie oplegt voor zover - hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat - de eerste sanctie geen strafrechtelijke sanctie is.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
987
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(A. / H.A.F.)

wijst

HET HOF (Grote kamer),

(…)

het navolgende

Arrest
1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het ne bis in idem-beginsel in het Unierecht.

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A. (Zweeds Openbaar Ministerie) en H.A.F. over een vervolging die het Openbaar Ministerie heeft ingesteld wegens ernstige belastingfraude.

Noot: 

Conings, C., « H.A.F.: aanzet tot eenvormig toepassingsgebied van het NBII-beginsel via de achterdeur van het EU-grondrechtenhandvest? », R.A.B.G., 2013/14, p. 997-1005

Gerelateerd

lees verder

Veroordeling in het ongelijk gestelde vrijwillig tussenkomende partij tot betaling rechtsplegingsvergoeding in strafzaken

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 07/05/2013

De strafrechter kan op grond van artikel 162bis, 1ste lid Wetboek van Strafvordering en artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek de in het ongelijk gestelde beklaagde, burgerlijk aansprakelijke partij of voor de beklaagde tussengekomen partij ambtshalve tot een rechtsplegingsvergoeding veroordelen ten voordele van de in het gelijk gestelde burgerlijke partij.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
1005
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(B.B.A. vzw / V.V.G.M. bv)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de correctionele rechtbank te Gent van 8 maart 2012.

In een memorie die aan dit arrest is gehecht, voert de eiser drie middelen aan.

Raadsheer Antoine Lievens heeft verslag uitgebracht.

Plaatsvervangend advocaat-generaal Marc De Swaef heeft geconcludeerd.

Noot: 

Verstrepen, G. en Delbrouck, L., « Hoe ook gelijk krijgen aanleiding kan geven tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding. », R.A.B.G., 2013/14, p. 1008-1011

Rechtsleer:

• F. Van Volsem, “De rechtsplegingsvergoeding en de strafrechter: een ietwat moeilijk huwelijk”, NC 2008, 379-425;

• F. Van Volsem, “De wet verhaalbaarheid erelonen en de strafrechter: de regeling doorstaat (voorlopig?) de toetsing door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie werkt ondertussen (sommige) onduidelijkheden m.b.t. de rechtsplegingsvergoeding weg” (noot onder GwH 18 december 2008, nr. 182/2008), RABG 2009, afl. 7, 446-460;

• D. Dillenbourg, “Répétibilité des frais de défense en matière pénale ou l'avènement de l'indemnité de procédure nouvelle”, RDPC 2008, 105-135.

• F. Van Volsem, “Nogmaals over de rechtsplegingsvergoeding in strafzaken: niet voor de (in het gelijk gestelde) stedenbouwkundig inspecteur, wel voor of lastens de (in het (on)gelijk gestelde) tussenkomende verzekeraar” (noot onder Cass. 9 september 2009), RABG 2010, afl. 1, 28-36.

• J. Muyldermans, noot onder Cass. 2 december 2008, P080482, VAV 2009, 38

• S. Voet, “Enkele praktische knelpunten bij de toepassing van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van kosten en erelonen van advocaten”, RW 2007-08, 1134;

• J. Muyldermans, “Problemen in verband met de tussenkomst van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds”, VAV 2009, 19;

• D. Dillenbourg, “Répétibilité des frais de défense en matière pénale ou l'avènement de l'indemnité de procédure nouvelle”, RDPC 2008, 130-131;

• I. Pechard, noot onder GwH 23 april 2009, VAV 2009, 225-227.

• J. Meese, “De rechtsplegingsvergoeding in strafzaken” in M. Dambre en P. Lecocq (eds.), Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2013, Brussel, die Keure, 2013, 282;

• F. Van Volsem, “Nogmaals over de rechtsplegingsvergoeding in strafzaken: niet voor de (in het gelijk gestelde) stedenbouwkundig inspecteur, wel voor of lastens de (in het (on)gelijk gestelde) tussenkomende verzekeraar” (noot onder Cass. 9 september 2009), RABG 2010, afl. 1, 33.

• F. Van Volsem, “Nogmaals over de rechtsplegingsvergoeding in strafzaken: niet voor de (in het gelijk gestelde) stedenbouwkundig inspecteur, wel voor of lastens de (in het (on)gelijk gestelde) tussenkomende verzekeraar” (noot onder Cass. 9 september 2009), RABG 2010, afl. 1, 28-29;

• F. Van Volsem, “De wet verhaalbaarheid erelonen en de strafrechter: de regeling doorstaat (voorlopig?) de toetsing door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie werkt ondertussen (sommige) onduidelijkheden m.b.t. de rechtsplegingsvergoeding weg” (noot onder GwH 18 december 2008, nr. 182/2008), RABG 2009, afl. 7, 450-451;

• J. Meese, “De rechtsplegingsvergoeding in strafzaken” in M. Dambre en P. Lecocq (eds.), Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2013, Brussel, die Keure, 2013, 279-283.

• D. Dillenbourg, “Répétibilité des frais de défense en matière pénale ou l'avènement de l'indemnité de procédure nouvelle”, RDPC 2008, 117-118;

• R. Verstraeten, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen, Intersentia, 2012, 63.

• A. Vandeplas, “De veroordeling in de kosten” (noot onder Cass. 29 november 1983), RW 1983-84, 2764-2765.

• J. Meese, “De rechtsplegingsvergoeding in strafzaken” in M. Dambre en P. Lecocq (eds.), Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2013, Brussel, die Keure, 2013, 283-284.

• A. Vandeplas, “De veroordeling in de kosten” (noot onder Cass. 29 november 1983), RW 1983-84, 2764-2765.

Rechtspraak:

• Cass. 25 november 2009, P091094F; Cass. 7 januari 2009, P080874F.

• Cass. 9 september 2009, P090360F, RABG 2010, afl. 1, 26-27, noot F. Van Volsem;

• Cass. 4 november 2009, P081526F;

• Cass. 20 januari 2010, P091146F.

• Cass. 4 november 2009, P081526F;

• Cass. 20 januari 2010, P091146F.

• GwH 23 april 2009, nr. 70/2009;

• GwH 24 juli 2009, nr. 129/2009;

• GwH 17 september 2009, nr. 146/2009.

• GwH 25 februari 2010, nr. 19/2010;

Gerelateerd

lees verder

Samenhang in strafzaken - hoogste rechtscollege

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
woe, 24/04/2013

Wanneer voor de vaststelling van het misdrijf mensenhandel de toegang tot een bewoonde ruimte zonder toestemming van de bewoner is vereist, dient de onderzoeksrechter daartoe een bevel tot huiszoeking te verlenen.

Uit het feit dat de opsporing van misdrijven inzake mensenhandel tot de opdracht van de sociale inspecteurs behoort, volgt niet dat de politierechter ook voor die misdrijven een machtiging tot huisbezoek kan verlenen in de plaats van de onderzoeksrechter.

Het verlenen van een bevel tot huiszoeking behoort tot de algemene bevoegdheid van de onderzoeksrechter, in die zin dat hij gemachtigd is om die beschikking te verlenen voor alle misdaden of wanbedrijven die regelmatig bij hem worden aangebracht en waarvan de kennisneming tot zijn opdracht behoort. Dat geldt niet voor de rechter in de politierechtbank: die magistraat is alleen wettelijk bevoegd om kennis te nemen van een verzoek tot machtiging van een huisbezoek ten aanzien van misdrijven voor de opsporing waarvan de wet die bijzondere mogelijkheid bepaalt.

De uitbreiding van de rechtsmacht die voortvloeit uit de onsplitsbaarheid of de samenhang, heeft tot gevolg dat de kennisneming van het geheel van de misdrijven aan het hoogste rechtscollege wordt toegewezen of aan datgene waarvan de toegewezen bevoegdheden algemeen en niet bijzonder zijn.

Uit het feit dat er een gemeenrechtelijk misdrijf is gepleegd samen met een overtreding van de sociale wetgeving of van een willekeurige andere bijzondere wet die ook in de tussenkomst van de politierechter voorziet, volgt niet dat de machtigingsbevoegdheid van die magistraat, die door die wetgevingen specifiek bevoegd is verklaard voor alleen de daarin bedoelde misdrijven, wordt uitgebreid tot de gemeenrechtelijke misdrijven die samenhangen met de voormelde misdrijven of die daarvan onsplitsbaar zijn.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
1013
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(H.M. e.a. / A.F. e.a.)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, van 22 november 2012.

De eisers voeren in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Advocaat-generaal Damien Vandermeersch heeft op 4 april 2013 een conclusie neergelegd op de griffie van het Hof.

Op de rechtszitting van 10 april 2013 heeft afdelingsvoorzitter ridder Jean de Codt verslag uitgebracht en heeft de voornoemde advocaat-generaal geconcludeerd.

Noot: 

Vereecke, V., « “Het Hof van Cassatie verfijnt verder de Antigoon-doctrine” », R.A.B.G., 2013/14, p. 1022-1027

Gerelateerd

lees verder

Lasterlijke aangifte - bewijslast

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
woe, 17/04/2013
A.R.: 
P.14.0409.F

De vordering wegens laster is geen vordering wegens lasterlijke aangifte.

Daar waar het in het eerste geval aan de beklaagde toekomt, waarachtigheid te bewijzen van de kwaadwillige aantijgingen die worden geacht vals te zijn tot het bewijs ervan wordt geleverd, dient, in het tweede geval, het Openbaar Ministerie dat beweert dat de aangifte lasterlijk is, daarvan het bewijs te leveren net als, in voorkomend geval, van de beslissing van de bevoegde overheid.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
1027
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel, correctionele kamer, van 30 oktober 2012. De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Raadsheer Françoise Roggen heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Raymond Loop heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF
A. In zoverre het cassatieberoep gericht is tegen de beslissing over de strafvordering
Middel
Het middel voert schending aan van artikel 445 Strafwetboek.

Noot: 

• COPPENS, J., [Lasterlijke aangifte], T.Strafr. 2015, afl. 4-5, 249-250

• VAN VOLSEM, F., Over laster en lasterlijke aangifte en de bewijslast van het waar of vals karakter van de aantijging of de aangifte, RABG 2013, afl. 14, 1028-1034

• ARNOU, P., De Wet van 4 juli 2001 en het prejudicieel geschil inzake laster en lasterlijke aangifte, RW 2001-02, 833-840 en http://www.rw.be (26 februari 2002).

Gerelateerd

lees verder

Herziening in strafzaken door valse getuigenis-Beoordeling door adviserend hof van beroep - Omvang

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 26/03/2013

Met het arrest van 29 november 2011 oordeelde het Hof over de op artikel 443, 1ste lid, 3° Wetboek van Strafvordering gegronde herzieningsaanvraag dat er geen redenen waren om deze vraag dadelijk als niet-ontvankelijk te verwerpen.

Aldus heeft het Hof geen uitspraak gedaan over het nieuwe karakter van de aangevoerde feiten.

Uit dat oordeel volgt niet dat het aangewezen hof van beroep bij de beoordeling of de tot staving van de aanvraag aangevoerde feiten beslissend genoeg schijnen te zijn om de zaak te herzien, niet meer zou mogen oordelen of deze feiten al dan niet nieuw zijn.

Bij de beoordeling of de als nieuw aangevoerde feiten beslissend genoeg schijnen om de zaak te herzien dient het hof van beroep zich niet te beperken tot de gegevens die de veroordelende beslissing uitdrukkelijk in aanmerking neemt om te beslissen tot de schuld van de veroordeelde. Het adviserende hof van beroep mag zijn oordeel steunen op alle dossiergegevens waarover partijen tegenspraak hebben kunnen voeren, waardoor hun recht op een eerlijk proces en hun recht van verdediging afdoende zijn gewaarborgd.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
1034

(FAM / Belgische Staat)

(Advocaten: Mr. M. Souidi, Mr. K. Beirnaert)

Noot: 

De Pauw, W., « De draagwijdte van de beoordeling door het Hof van Cassatie van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening », R.A.B.G., 2013/14, p. 1037-1039

Gerelateerd

lees verder


Mededader en medeplichtige tegelijkertijd

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
woe, 25/04/2012

 

Om schuldig te zijn aan deelneming aan een misdaad of wanbedrijf, is met name vereist dat de dader daartoe heeft bijgedragen op de bij wet bepaalde wijze.

Deelneming kan twee vormen aannemen: hoofddeelneming of bijkomstige deelneming. Zij die schuldig zijn aan de eerste vorm, bedoeld in artikel 66 Strafwetboek, worden daders van het misdrijf genoemd: zij zijn de oorzaak van het misdrijf. Zij die schuldig zijn aan de tweede vorm, bedoeld in artikel 67 van dat wetboek, worden medeplichtigen genoemd: hun tussenkomst was nuttig doch niet noodzakelijk voor het stellen van de daad.

De wet maakt dus een onderscheid tussen de fysieke of morele handelingen die de medeschuldigen in de ene of de andere categorie plaatsen en zij legt dit verschil vast door in artikel 69 Strafwetboek voor de medeplichtigen een lagere straf te bepalen dan die welke de daders wordt opgelegd.

Een medeschuldige kan tegelijk mededader en medeplichtige van iemand anders zijn, zo hij bijvoorbeeld, nadat hij hem rechtstreeks tot de daad heeft aangezet, zich ertoe beperkt heeft hem aanvullende bijstand te verlenen voor de feiten die de daad hebben voorbereid of voltrokken.

De beslissing van de jury die de beschuldigde tegelijkertijd aanmerkt als dader van en medeplichtig aan dezelfde misdaad hoeft dus niet noodzakelijk als tegenstrijdig worden beschouwd.

Dezelfde feiten kunnen daarentegen onmogelijk als hoofddeelneming en als bijkomstige deelneming worden aangemerkt.

 

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
1039
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(I.P.Z., M.S.T., S.S.T.M. / I.E.F.H., N.V.O.Z.)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De cassatieberoepen zijn gericht tegen vier arresten die op 9 en 12 december 2011 met de nrs. 71 tot 74 zijn gewezen door het hof van assisen van de provincie Henegouwen.

De eiseres P.Z. voert twee middelen en de eiser M.S.T. één middel aan, ieder in een memorie die aan dit arrest is gehecht.

Afdelingsvoorzitter ridder Jean de Codt heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Damien Vandermeersch heeft geconcludeerd.

Noot: 

Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent [RABG] VANHEULE, Jan; Noot 'Kanttekeningen bij het gradueel onderscheid tussen daderschap en medeplichtigheid' 2013, nr. 14, p. 1039-1053.

Rechtsleer:

• J. Nypels, Législation criminelle de la Belgique ou commentaire et complément du Code pénal belge, I, Cinquième rapport correspondant au chapitre VII du projet: De la participation de plusieurs personnes au même crime ou délit et du recèlement, Brussel, Bruylant, 1867, nr. 312, 135.

• J.J. Haus, Principes généraux du droit pénal belge (2e édition, revue, corrigée et considérablement augmentée), I, Gent, Librairie de Ad. Hoste, 1874, nr. 465, 358.

• L. Dupont en R. Verstraeten, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1990, nr. 589, 326.

• L. Dupont, Beginselen van strafrecht, I, (herziene uitgave), Leuven, Acco, 2004, nr. 449, 190;

• F. Verbruggen en R. Verstraeten, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, I, Antwerpen, Maklu, 2006, nr. 365, 97;

• F. Tulkens en M. van de Kerchove, Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques (6e édition mise à jour), Brussel, Editions Kluwer, 2003, 400

• P. Traest, “Ontwikkeling van nieuwe deelnemingsvormen”, NC 2007, nr. 20, 248.

• A. De Nauw, Inleiding tot het algemeen strafrecht, Brugge, die Keure, 2006, nr. 191, 106 en C. Van den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1998, 318.

• J. Vanheule, Strafbare deelneming, Antwerpen, Intersentia, 2010, nrs. 477, 606-617 en nrs. 527-534, 669-677.

• J. Nypels, Législation criminelle de la Belgique ou commentaire et complément du Code pénal belge, I, Cinquième rapport correspondant au chapitre VII du projet: De la participation de plusieurs personnes au même crime ou délit et du recèlement, Brussel, Bruylant, 1867, nr. 319, 137-138 en nr. 347, 147.

• P.E. Trousse, “La participation criminelle en droit pénal positif belge”, RIDP 1957, 166.

• P.-L. Bodson, Manuel de droit pénal. Principes généraux de la répression. Commentaire du livre I du Code pénal et des lois complémentaires, Luik, Faculté de droit, d'économie et de sciences sociales de Liège, 1986, 317, 319 en 320.

• H. Bekaert, Handboek voor studie en praktijk van Belgisch strafrecht, Antwerpen, Ontwikkeling, 1965, nr. 317, 185. 

• J. Rubbrecht, Inleiding tot het Belgisch strafrecht, Leuven, Wouters, 1958, 177-178.

• J. D'Haenens, Strafbare deelneming, in APR, Brussel, Larcier, 1959, nr. 184, 79;

• C.J. Vanhoudt en W. Calewaert, Belgisch Strafrecht, II, Gent, E.Story-Scientia, 1968, nr. 1254, 673;

• L. Dupont en R. Verstraeten, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1990, nr. 598, 331

• F. Verbruggen, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. Verbruggen, E. Prakken en D. Roef, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Preadviezen voor de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Strafrecht 8 oktober 2004 te Tilburg, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, 67

• P. Traest, “Ontwikkeling van nieuwe deelnemingsvormen”, NC 2007, nr. 19, 248.

• J. Rubbrecht, Inleiding tot het Belgisch strafrecht, Leuven, Wouters, 1958, 177-178

• J. D'Haenens, Strafbare deelneming, in APR, Brussel, Larcier, 1959, nr. 270, 99

• J. Vanhalewijn, “Bijdrage tot de studie van de strafbare deelneming in het Belgisch strafrecht”, RW 1961-62, 1535

Gerelateerd

lees verder

Keukenmes is geen verboden wapen

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 13/11/2012

Een “steakmes”, zijnde een gewoon, klassiek keuken- of eetmes betreft, is te aanzien als eenvoudig blank wapen en geen verboden wapen is in de zin van artikel 3, § 1 van de wapenwet, maar een vrij verkrijgbaar wapen in de zin van artikel 3, § 2 van diezelfde wet.

Blanke wapens zijn onder meer allerlei houw- en steekwapens.

Een blank wapen is een met de hand bediend wapen waarvan bij gebruik als wapen de snede of de punt van de kling in het lichaam van de tegenstander moet dringen.Een blank wapen wordt slechts een verboden wapen wanneer het eruitziet als een ander voorwerp, zoals een mes dat verborgen zit in een riem.

De wapenwet van 8 juni 2006 heeft bepaalde blanke wapens in de categorie van de verboden wapens geklasseerd. Met deze messen is alles verboden: bezit thuis, voorhanden hebben, dracht, fabricatie, herstellen, tentoonstellen voor verkoop, verkoop, weggeven, vervoer, opslaan of er reclame voor maken.

De verboden messen zijn:

- springmessen met automatische blokkering ;
- messen die door de zwaartekracht uit het heft komen en automatisch blokkeren ;
- vlindermessen, waarvan het mes vrijkomt door het handvat in twee delen open te plooien ;
- messen die ontworpen zijn om met precisie te gooien ;
- werpsterren in metaal, met scherpe punten ;
- blanke wapens die uiterlijk op een ander voorwerp gelijken ;
- wandelstokken die een degen bevatten, als ze geen historische sierwapens zijn.

De wapenwet van 8 juni 2006 heeft bepaalde blanke wapens in de categorie van de verboden wapens geklasseerd. Met deze messen is alles verboden: bezit thuis, voorhanden hebben, dracht, fabricatie, herstellen, tentoonstellen voor verkoop, verkoop, weggeven, vervoer, opslaan of er reclame voor maken. De verboden messen zijn: - springmessen met automatische blokkering ; - messen die door de zwaartekracht uit het heft komen en automatisch blokkeren ; - vlindermessen, waarvan het mes vrijkomt door het handvat in twee delen open te plooien ; - messen die ontworpen zijn om met precisie te gooien ; - werpsterren in metaal, met scherpe punten ; - blanke wapens die uiterlijk op een ander voorwerp gelijken ; - wandelstokken die een degen bevatten, als ze geen historische sierwapens zijn.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
1053
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(Openbaar Ministerie, A.T. / A.B.)

verdacht van:

A. Te (…) op 10 oktober 2010:
Opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan A.T., die voor deze een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge hadden.

Noot: 

Van Den Berge, Y., « Niet elk mes is een wapen », R.A.B.G., 2013/14, p. 1056-1057

Gerelateerd

lees verder

Willekeurige vrijheidsberoving door politie

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brugge
Instantie: Correctionele Rechtbank
Datum van de uitspraak: 
din, 29/11/2011

Wederrechtelijke en willekeurige aanhouding is een ogenblikkelijk misdrijf, dat voltrokken is vanaf het ogenblik dat een persoon door dwang beroofd werd van de vrijheid om te gaan en te komen.

De wederrechtelijke en willekeurige gevangenhouding is een voortdurend misdrijf uit. Zowel de aanhouding als de gevangenhouding zijn onwettig wanneer ze niet voortvloeien uit een uitdrukkelijke wetsbepaling of als ze zonder naleving van de bij de wet gestelde vormen werden verricht.

De vrijheidsberoving door iemand die de bevoegdheden, die de wet hem toekent, overschrijdt, is wederrechtelijk. Het misdrijf vereist een bijzonder opzet, met name dient de dader gehandeld te hebben uit kwaadwilligheid of uit eigenzinnigheid, zonder op een wettelijke regel of voorschrift te kunnen steunen.

Het begrip willekeurige aanhouding en/of gevangenhouding impliceert dat de gezagsdrager willekeurig is opgetreden of in een gril heeft gehandeld, zonder zijn handeling te kunnen rechtvaardigen, of dat hij een zware fout heeft begaan op grond van een zodanig onverschoonbaar gebrek aan kennis dat het volslagen onwaarschijnlijk is.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/14
Pagina: 
1057
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(Openbaar Ministerie / L.M., P.J.)

(Advocaten: Mr. T. Halsberghe, Mr. V. Vereecke)

Beklaagd om:

DE EERSTE EN DE TWEEDE

Noot: 

• A. De Nauw, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, 2010, nr. 16

• Th. Denys, “Onrechtmatige en willekeurige vrijheidsberoving: strafsancties”, Comm.Strafr., afl. 44

Gerelateerd

lees verder

Verjaring BTW bewijskrachtige gegevens

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 27/04/2012

Krachtens artikel 81bis, § 1, eerste en tweede lid BTW-Wetboek zoals het van toepassing was op de feiten, verjaart de vordering tot voldoening van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten na het verstrijken van het derde kalenderjaar of, in geval van overtreding van de artikelen 70 en 71 die gepleegd is met het bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, na het verstrijken van het vijfde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid van die belasting, interesten en administratieve geldboeten zich heeft voorgedaan.

Artikel 81bis, § 1, derde lid, 3° BTW-Wetboek in dezelfde versie bepaalt dat, in afwijking van het eerste en tweede lid, de bedoelde verjaring er bovendien is na het verstrijken van het zevende kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid zich heeft voorgedaan, wanneer bewijskrachtige gegevens, waarvan de administratie kennis heeft gekregen, aantonen dat belastbare handelingen niet werden aangegeven in België of dat er belastingaftrekken werden toegepast met overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen die daarop van toepassing zijn.

Die bepaling veronderstelt dat de administratie van de aldaar bedoelde bewijskrachtige gegevens kennis gekregen heeft binnen de verjaringstermijn van drie of van vijf jaar die verlengd wordt als dergelijke gegevens worden ontdekt.

Zij sluit daarentegen niet uit dat die gegevens bijkomend onderzoek vereisen met het oog op de vaststelling van de belastbare handelingen of van de onrechtmatige aftrekken die ten gevolge van die gegevens aan het licht komen.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/19
Pagina: 
1315
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(Belgische Staat / G.C.L. NV)

(Advocaten: Mr. F. T'Kint en Mr. X. Thiébaut)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Bergen van 21 januari 2011, op verwijzing gewezen ingevolge het arrest van het Hof van 27 november 2009.

Op 10 april 2012 heeft advocaat-generaal A. Henkes een conclusie neergelegd ter griffie.

Voorzitter Ch. Storck heeft verslag uitgebracht en advocaat-generaal Henkes is in zijn conclusie gehoord.

Noot: 

Renier, P. en Steen, K., « Cassatie herschrijft verjaringsregels inzake BTW: een zegen of een vloek? », R.A.B.G., 2013/19, p. 1321-1329

Gerelateerd

lees verder

Verjaring BTW zevenjarige verjaring toepassingsvoorwaarde

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 20/11/2012

Artikel 81bis, § l, tweede lid, 2° BTW-Wetboek houdt niet in dat uit de rechtsvordering zelf het bestaan van onrechtmatige aftrekken moet volgen. Het volstaat dat de rechtsvordering feiten aan het licht brengt die de administratie toelaten om onder meer door de haar ter beschikking staande wettelijke bewijsmiddelen (en rekening houdend met het feit dat het aan de belastingplichtige is om te bewijzen dat hij recht heeft op BTW-aftrek) de onrechtmatigheid te onthullen.

Te dezen beschikte de administratie derhalve over de termijn van zeven jaar voorzien bij artikel 81bis, § l, tweede lid, 2° BTW-Wetboek.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2013/19
Pagina: 
1329
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(A.D.M.-V. BVBA / Belgische Staat, FOD Financiën, administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit)

l. Bij fiscaal verzoekschrift neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge op 31 mei 2010 bestreed de appellante de vordering van de geïntimeerde ten haren aanzien tot betaling van 6.804,00 EUR BTW, 13.608,00 EUR boeten, meer interesten (in de brief van 10 mei 2010 van het 2de BTW-ontvangkantoor Kort­rijk berekend op dat ogenblik op 3.481,60 EUR, om tot een totaal te komen van 23.893,60 EUR).

Noot: 

Renier, P. en Steen, K., « Cassatie herschrijft verjaringsregels inzake BTW: een zegen of een vloek? », R.A.B.G., 2013/19, p. 1321-1329

Gerelateerd

Verhoeye, W., « Toepassing zevenjarige verjaringstermijn inzake BTW: hof van beroep Gent volgt Cassatie », R.A.B.G., 2013/19, p. 1333-1336
 

lees verder

Viewing all 3409 articles
Browse latest View live