Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all 3409 articles
Browse latest View live

Aansprakelijkheid school voor schade door ijsplek

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 11/02/2015
A.R.: 
2006/AR/2413

Een ijsplek voor een deur vraagt van de school extra aandacht m.b.t. het ijsvrij maken. Deze plaats wordt immers veelvuldig bewandeld, omdat het een doorgang betreft. Voorts is het normale gevolg van een ijsplek op een speelplaats dat kinderen hierop beginnen te glijden, wat te dezen een extra risico inhield, gelet op de plaatsgesteldheid, namelijk dat deze ijsplek zich bevond voor een glazen deur. De aansprakelijkheid van de school wordt weerhouden op grond v an art. 1382-1383 BW.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
828
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

C.V.H. en H.G. t/ NV K.V.

Feiten

1. C.V.H. en H.G. voeren aan dat hun zoon, L.V.H. (o28 januari 1999) op 12 januari 2009 rond 8.35 uur op de speelplaats van de Vrije Basisschool (...) te (...) tijdens het glijden over een ijsstrook, die zou zijn ontstaan door het schuurwater dat na de reiniging van de turnzaal op de speelplaats was achtergelaten, tegen de glazen toegangsdeur van de turnzaal zou terechtgekomen zijn, met verwondingen aan zijn hand en pols tot gevolg.

K.V. is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Vrije Basisschool.

Gerelateerd

 

 

lees verder


Opdrachten van de gemeente en de provincie inzake buurtwegen en voetwegen

$
0
0

Taken en bevoegdheid van de gemeente en de provincie inzake buurtwegen:

Het provinciaal reglement op de buurtwegen bepaalt de verantwoordelijkheid, opdrachten rechten en verplichtingen van zowel de lokale gemeentebesturen, de provincie en de aangelanden inzake de buurtwegen.

Franse term: 
chemin vicinal
Rechtspraak: 

Buurtweg- Publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang - Breedte

Vred. Zomergem 6 juli 2012 RABG 2013/2, 107

samenvatting

Buurtwegen zijn openbare wegen, ook al behoort hun bedding aan een privéeigenaar toe. Is de bedding private eigendom, dan rust erop een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid. Het is echter ook mogelijk dat een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang wordt gevorderd welke niet te bespeuren valt in de Atlas der buurtwegen.

De vermelding van de breedte van een buurtweg in de Atlas der buurtwegen heeft enkel rechtsgevolgen voor de daarin vermelde breedte en niet voor de ruimere breedte waarover die weg wordt gebruikt (art. 2 wet 10 april 1841 op de buurtwegen; Cass. (lste k.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Wauters/ Vanherwegen, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225).

Maar dit neemt niet weg dat er een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid kan bestaan van doorgang over een veel ruimere breedte.

De bewijslast van het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang rust bij de eiseres. De vrijheid van erven wordt volgens ons huidige rechtssysteem immers nog steeds vermoed.

Een recht van overgang over een privédomein kan als erfdienstbaarheid tot openbaar nut ten behoeve van de inwoners van de gemeente en van alle belanghebbenden worden verkregen door een dertigjarig voortdurend en onafgebroken, openbaar en niet dubbelzinnig gebruik van een strook grond door eenieder, voor het openbaar verkeer, mits dit gebruik geschiedt met de bedoeling de strook als zodanig te gebruiken en niet berust op een enkel gedogen van de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend

Tekst vonnis

(GEMEENTE ZOMERGEM/T .D .F.)

1.Procedure

De rechtspleging is geschied in het Nederlands overeenkomstig de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

De partijen werden heden gehoord ter openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies op de openbare terechtzitting van 25 mei 2012, waarna de debatten werden gesloten.

De stukken werden ingezien: o.m. de dagvaarding van gerechtsdeurwaarder L. Luysterborg d.d. 25 augustus 2011, het tussenvonnis d.d. 27 januari 2012, het proces-verbaal van plaatsopneming met persoonlijke verschijning dd. 10 februari 2012 en de door partijen neergelegde conclusies en bewijsstukken.

2. Geschil en vorderingen

De vordering van de eiseres strekt ertoe (citaat):

"De vordering van concludente ontvankelijk en gegrond te verklaren; De tegenvordering ontvankelijk doch ongegrond te verklaren; Dienvolgens in hoof dorde:

te zeggen voor recht dat de verweerder gehouden is op zijn eigendommen, kadastraal gekend onder de percelen ( ... ) en ( ... ), over hun volledige breedte een volledige en vrije doorgang te vrijwaren en elke obstructie te verwijderen, alsook alle afsluitingen en omheiningen terug te plaatsen op de grenslijnen van deze percelen (dus: achter de huidige bomenrijen);

verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom gelijk aan 500,00 EUR per dag een inbreuk op voormeld bevel wordt aangebracht of in stand gehouden meer de kosten van vaststelling en invordering;

Zeer ondergeschikt

Een getuigenverhoor te bevelen;

 

Verweerder te veroordelen tot de gerechtelijke intresten alsook tot de kosten van het geding daarin begrepen de dagvaardingskosten en de wettelijk geïndexeerde rechtsplegingsvergoeding begroot op 1 320,00 EUR. Het vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal, en met uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement."

De verweerder vraagt om de vordering om elke obstructie te verwijderen, zonder voorwerp te verklaren. Hij vraagt om te zeggen voor recht dat de zaak niet in staat is wat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid betreft, zolang de vier andere eigenaars niet in het geding betrokken zijn. Hij stelt een tegeneis in die ertoe strekt te zeggen voor recht dat de doorgang beperkt is tot een strook van 1,6 meter breedte, te rekenen vanaf de perceelsgrens aan de linkerzijde, gezien vanaf de Bauwerwaan. Uiterst ondergeschikt verzoekt ook de verweerder om een getuigenverhoor. Hij verlangt de veroordeling van de eiseres tot betaling van de kosten van het geding, aan zijn zijde begroot op een rechtsplegingsvergoeding van 1.320 EUR.

3. Beoordeling

3.1. Toelaatbaarheid van de vordering

De vordering om obstructies te verwijderen is wel toelaatbaar. De bewering dat obstructies bestaan, raakt een verweer ten gronde.

Voor het overige worden geen excepties, noch middelen van ontoelaatbaarheid opgeworpen.

De vrederechter stelt ook ambtshalve geen redenen van ontoelaatbaarheid van de vordering vast.

3.2. Gegrondheid van de vordering

3.2.1.

Uit de door het ambt van notaris B. Loontjens op 22 februari 2011 verleden koopakte blijkt dat de verweerder volgende onroerende goederen heeft aangekocht:

- een perceel weiland gelegen te Zomergem, ( ... );

- een perceel weg gelegen te Zomergem aan de Bauwerwaan, ( ... ).

Die notariële akte beschrijft wat betreft dat "perceel weg" dat het eeuwigdurend, kosteloos en onvergeld bezwaard zal zijn met (citaat) "een recht van doorgang, toegang en uitweg naar de straat Bauwerwaan, in voordeel van het perceel bekend( ... )"

Uit de tweede door het ambt van notaris B. Loontjens op 22 februari 2011 verleden koopakte blijkt dat de verweerder heeft aangekocht: "Een perceel weg gelegen te Zomergem, Rijvers, ter plaatste Hatselkouter, bekend ten kadaster volgens vorige titel en recent kadastraal uittreksel te Zomergem ( ... )"

Tevens wordt nog een op 10 november 2010 onderschreven onderhandse koopovereenkomst voorgelegd waarbij de verweerder, onder de opschortende voorwaarde van de uitoefening van het voorkooprecht door de zittende pachters, een perceel landbouwgrond te Zomergem heeft aangekocht, ( ... )

 

Uit het voorgelegde uittreksel van de kadastrale legger blijkt dat het perceel "Ryuischstr. ( ... r omschreven staat als een "weg" met een oppervlakte van 11 are.

3.2.2.

Buurtwegen zijn openbare wegen, ook al behoort hun bedding aan een privéeigenaar toe. Is de bedding private eigendom, dan rust erop een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid. Het is echter ook mogelijk dat een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang wordt gevorderd welke niet te bespeuren valt in de Atlas der buurtwegen.

3.2.3.

De verweerder is de eigenaar van een deel van de voetweg nr. 82.

Uit de Atlas der buurtwegen blijkt dat, onder meer, op de percelen ( ... ) en ( ... ) een buurtweg loopt met een wettelijke breedte van 1,60 meter.

Uit diens verklaringen en uit zijn verdediging moet trouwens worden begrepen dat de verwerende partij niet betwist dat over zijn eigendom een buurtweg, als publiekrechtelijke erfdienstbaarheid, loopt met een wettelijke breedte van 1,60 meter. Tijdens de plaatsopneming verklaarde de verweerder: "ik: heb het deel ( ... ) en ( ... ) gekocht met inbegrip van de wettelijke breedte van de buurtweg." Hij verklaarde ook: "ik: wens dat de huidige dreef versmald wordt naar de wettelijke breedte van de buurtweg." In de namens hem neergelegde syntheseconclusie argumenteert de verweerder dat hij van oordeel is dat enkel een doorgang van 1,60 meter moet worden geëerbiedigd. De verweerder steunt zich, onder meer, op een beslissing van de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen d.d. 30 september 2010 betreffende een bezwaar tegen een aanslag voor wateringbelastingen. Ook daarin is sprake van een voetweg nr. 82 met een wettige breedte, volgens de Atlas der buurtwegen, van 1,60 meter. Dergelijke breedtes zijn trouwens veel voorkomend voor buurtwegen, net zoals een breedte van 1,30 meter of 2,20 meter.

De vermelding van de breedte van een buurtweg in de Atlas der buurtwegen heeft enkel rechtsgevolgen voor de daarin vermelde breedte en niet voor de ruimere breedte waarover die weg wordt gebruikt (art. 2 wet 10 april 1841 op de buurtwegen; Cass. (lste k.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Wauters/ Vanherwegen, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225).

3.2.4.

De discussie tussen de gedingpartijen moet uiteindelijk worden herleid tot de vraag of de percelen ( ... ) en ( ... ), over hun volledige breedte, en dus niet enkel over de wettelijke breedte van 1,6 meter, belast zijn met een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Het moet worden vastgesteld dat de eiseres initieel de erkenning van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid nastreefde over een breedte gelijk aan 5,50 meter.

 

De bewijslast van het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang rust bij de eiseres. De vrijheid van erven wordt volgens ons huidige rechtssysteem immers nog steeds vermoed.

Een recht van overgang over een privédomein kan als erfdienstbaarheid tot openbaar nut ten behoeve van de inwoners van de gemeente en van alle belanghebbenden worden verkregen door een dertigjarig voortdurend en onafgebroken, openbaar en niet dubbelzinnig gebruik van een strook grond door eenieder, voor het openbaar verkeer, mits dit gebruik geschiedt met de bedoeling de strook als zodanig te gebruiken en niet berust op een enkel gedogen van de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend (Cass. 13 mei 2011, C.10.0045.N; Cass. (1 stek.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225; Cass. 19 december 1895, Pas. 1896, 1, p. 48; Cass. 28 juli 1854, Pas. 1854. 1, p. 421; Gent 27 september 1988, RW 1989-90, 53; Rb. Leuven 6 oktober 1999, TBBR 2001, 117; Corr. Aarlen 28 oktober 1970, Jur. Liège 1973-74, 290; Vred. Marchienne-au-Pont 21 november 1986, TBBR 1989, 35; A. DRAYE, "Buurtwegen en publiekrechtelijke erfdienstbaarheden van doorgang. Een analyse van wetgeving en recente rechtspraak", CDPK 2008, afl. 2, 390-415;]. KOKELENBERG en T. VAN SINAY, "Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (1980-1988)", TPR 1989, p. 1789, nr. 141; V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de Ll'" eeuw, Brussel-Gent, De Boeck-Larcier, 2012, 96, nr. 106). Het betreft dan een bijzonder recht, waarop art. 691 BW geen vat heeft (H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité, V, nr. 791; H. VUYE, "Fundamentele regels omtrent buurtwegen", R.Cass. 1994, 93-97). Het uitgangspunt is dat een dertigjarig bezit, dat voldoet aan de voormelde kenmerken, iedere gedachte van louter gedogen uitsluit (Cass. 6 maart 1980, RW 1980-81, 916). Om iets door verjaring te verkrijgen, is een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar, niet dubbelzinnig bezit (art. 2229 BW) vereist.

Om de hierna vermelde redenen moet worden geconcludeerd dat de eiseres niet slaagt in de op haar rustende bewijslast.

3.2.5.

Uit de plaatsopneming van de rechtbank is gebleken dat de dreef tussen de Bauwerwaan en Rijvers verschillende breedtes vertoont, alsook dat de berijdbare breedte verschilt van de werkelijke breedte van de voormelde percelen. Wat betreft de grotere breedte dan de voormelde 1,6 meter bestaat alvast geen inschrijving van de dreef in de Atlas der buurtwegen.

Het is niet omdat gebeurlijk ten behoeve van aangelanden een conventionele erfdienstbaarheid van doorgang of een wettelijk recht van uitweg zou bestaan, dat daarmee ook mag aanvaard worden dat deze dreef belast is met een erfdienstbaarheid tot nut van het algemeen. Dat tijdens de plaatsopneming derhalve kon worden vastgesteld dat de Bauwerwaan en de Rijvers verbonden zijn door een dreef, onder meer over de percelen welke eigendom zijn van de verweerder, over een grotere breedte dan de wettelijke breedte welke blijkt uit de Atlas der buurtwegen, bewijst het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang over die grotere breedte geenszins.

 

Dat bezijden die dreef populieren zijn ingeplant, waarvan de verweerder erkent dat deze ouder zijn dan 30 jaar, is op zich ook geen sluitend bewijs van een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef als een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Ook privaatrechtelijke erfdienstbaarheden van doorgang en uitwegen worden soms op de grens beplant met bomen.

De aanwezigheid van bandensporen van auto's of tractoren bewijst al evenmin een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef zoals voormeld. Immers kunnen aangelanden, zowel als de verwerende partij zelf uitwegen naar de Bauwerwaan of naar Rijvers via de dreef. Bovendien bewijzen deze sporen niet een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef over een grotere, dan de wettelijke, breedte gedurende meer dan 30 jaren.

Dat van de dreef gebruik gemaakt wordt door het publiek in het algemeen, in het bijzonder door fietsers en wandelaars, bewijst geen ondubbelzinnig gebruik van de dreef over een grotere breedte dan de wettelijke breedte zoals die blijkt uit de Atlas der buurtwegen. Dergelijk gebruik kan immers net de uiting zijn van het recht dat het publiek kan putten uit de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang zoals die wel blijkt uit de Atlas der buurtwegen, en dus over een breedte van 1,6 meter. Er bestaat dus enkel dubbelzinnigheid.

Dat een perceel kadastraal bekend staat als "weg", impliceert helemaal niet dat het betreffende perceel over de volledige breedte bezwaard is met een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Het is van algemene bekendheid dat ook privaatrechtelijke wegen van doorgang kadastraal soms als "weg" benoemd worden. Bovendien is het niet de kadastrale omschrijving die het juridisch statuut van een perceel dwingend kan opleggen.

3.2.6.

Om de voormelde redenen is het overbodig een getuigenverhoor te bevelen. Dergelijke onderzoeksmaatregel moet afdoende en ter zake dienend zijn. Aangezien uit de hogere overwegingen blijkt dat, hoe dan ook, geenszins een ondubbelzinnig gebruik, noch een onafgebroken en voortdurend gebruik van de dreef over een grotere, dan de wettelijke breedte, kan bewezen worden, zelfs niet met een getuigenverhoor, heeft de gevraagde onderzoeksmaatregel geen zin. Zelfs al zou een getuige verklaren dat de dreef door het publiek in het algemeen over de volledige breedte van het kadastrale perceel werd gebruikt, dan nog blijft de dubbelzinnigheid bestaan omdat het publiek redelijkerwijze als uitgangspunt mocht/mag nemen dat de buurtweg over de wettelijke breedte kon gebruikt worden. Aangezien de buurtweg blijkbaar gelegen is in een dreef langs waar aangelanden dienen uit te wegen, hetzij op basis van een wettelijk recht van uitweg, dan wel ingevolge een conventionele erfdienstbaarheid van doorgang (zie al hoger), dan wel ingevolge gedoogzaamheid, blijft de dubbelzinnigheid altijd bestaan.

Het is overigens, zoals de verweerder aanhaalt, zeer eigenaardig dat de eiseres slechts één eigenaar, de verweerder, van een deel van de wegel aanspreekt. De andere eigenaars worden niet verontrust, dit terwijl de verweerder nochtans een verklaring voorlegt van een van die eigenaars die het duidelijk helemaal niet eens is met het standpunt van de eiseres. De verweerder verwijst bovendien terecht naar een besluit van de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen van 30 september 2010 waarin nadrukkelijk wordt vermeld dat de strook waarover de eiseres een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang erkend wenst te zien, geen openbaar karakter heeft. Daarbij wordt in uitdrukkelijke bewoordingen gesteld dat de extra breedte van de dreef beschouwd wordt als privaat patrimonium van de aanpalenden aan de voetweg.

3.2.7.

Obstructies werden tijdens de plaatsopneming niet vastgesteld. Integendeel erkent de verweerder het bestaan van een buurtweg over de wettelijke breedte van 1,60 meter. Kennelijk waren er in het verleden wel enige tribulaties, doch de versies van de gedingpartijen verschillen. De eiseres meent dat de verweerder de buurtweg blokkeerde, dit terwijl de verweerder stelt dat hij de buurtweg ten belope van de wettelijke breedte openhield, maar ook niet meer. Hij beklaagt zich over overlast doordat de doorgang wordt misbruikt door bestuurders van quads en auto's. De vrederechter kan niet nagaan wie het juist voor heeft. Aan de verklaring van de ene of de andere partij mag niet de voorkeur worden gegeven, op risico het bewijsrecht te schenden. In elk geval: over een wettelijke breedte van 1,60 meter zijn auto's en quads niet welkom: wel voetgangers, fietsers en bereden dieren, zoals de ter plaatse vastgestelde verkeersborden (zie PV plaatsopneming) trouwens ook verplichtend aangeven. Auto's en quads zijn overigens niet verzoenbaar met de rust eigen aan de "trage wegen".

De hoofdeis is derhalve volledig ongegrond.

3.2.8.

Wat betreft de tegeneis kan worden bevestigd dat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang beperkt is tot een strook van 1,6 meter, evenwel conform het in de Atlas der buurtwegen opgenomen plan van de voetweg nr. 82. De Atlas der buurtwegen bepaalt immers de bestaande en de wettige breedte van de buurtwegen. Daarbij zijn de plans bepalend (en niet de tabellen welke immers wettelijk niet voorzien zijn), hetgeen blijkt uit artikel 2 van de Wet van 10 april 1841 op de buurtwegen: "De plannen opgemaakt, aangevuld of herzien overeenkomstig de regelen die zullen worden voorgeschreven door de regering, ermede belast de goede uitvoering daarvan te verzekeren, zullen benevens de tegenwoordige breedte van de weg, de grachten inbegrepen, de breedte aanduiden, die hij behoort te hebben ingevolge de wettelijke opzoekingen en erkenningen, mitsgaders de grootte en de aanwijzing van de stukken grond die uit de aanpalende eigendommen in bezit genomen moeten worden." (art. 2 Wet van 10 april 1841, vgl. met L. MESOT (ed.), "Nationael Woordenboek van het Belgisch Regt", Brussel, Mesot, 1864, p. 182-191; Cass. 14 mei 1891, Pas. 1891, I, p. 151)

4. De gedingkosten

Als in het ongelijk gestelde partij wordt de eiseres verwezen in al de gedingkosten. Gezien de eis niet in geld waardeerbaar is, bedraagt de rechtsplegingsvergoeding 1.230 EUR.

 

5. De uitvoerbaarheid bij voorraad

Gezien deze beslissing gesteund is op de gegevens van de Atlas de buurtwegen en een bestendiging van een bestaande situatie inhoudt, en gezien het nuttig is een einde te stellen aan de overlast dient dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, zoals gevraagd door de eiseres.

OM DEZE REDENEN,

Beslissend op tegenspraak

Met inachtneming van de artikelen 2, 34, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken.

1. De hoofdeis is toelaatbaar, maar niet gegrond.
2.
3. De tegeneis is toelaatbaar en in de hierna bepaalde mate gegrond.
4.
5. Zegt voor recht dat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang beperkt is tot een breedte van 1,60 meter volgens de bedding zoals weergegeven in de Atlas der buurtwegen.
6.
7. Veroordeelt de eiseres tot de betaling van alle gedingkosten welke zoals volgt worden begroot:
8.
- Aan de zijde van de eiseres; dagvaarding en rolrecht: 172,19 EUR kosten plaatsopneming: 28 EUR rechtsplegingsvergoeding: 1.320 EUR

- Aan de zijde van de verweerder: rechtsplegingsvergoeding: 1.320 EUR

5. Wijst elk anders of meer gevorderde af als niet gegrond.
6.
7. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal en zonder borgstelling.
8.
De vrederechter heeft getekend met de griffier. Waar aanwezig was: K. De Greve, vrederechter.

Noot

Tegen dit vonnis werd hoger beroep ingesteld.

 

Wetgeving: 

Wet op de buurtwegen van 10 april 1841

Hoofdstuk I. Van de erkenning en van de afpaling der buurtwegen.

Artikel 1. In de gemeenten waar geen algemene rooi- en afpalingsplannen der buurtwegen bestaan, zullen de gemeentebesturen deze plannen doen opmaken binnen de termijn van twee jaar, te rekenen van de bekendmaking dezer wet.
Zij zullen binnen dezelfde termijn desnoods, de bestaande plannen, welke aan dezelfde eisen zullen behoren te voldoen als de plannen die overeenkomstig de tegenwoordige wet opgemaakt moeten worden, doen aanvullen of herzien.

Art. 2. De plannen opgemaakt, aangevuld of herzien overeenkomstig de regelen die zullen worden voorgeschreven door de regering, ermede belast de goede uitvoering daarvan te verzekeren, zullen benevens de tegenwoordige breedte van de weg, de grachten inbegrepen, de breedte aanduiden, die hij behoort te hebben ingevolge de wettelijke opzoekingen en erkenningen, mitsgaders de grootte en de aanwijzing van de stukken grond die uit de aanpalende eigendommen in bezit genomen moeten worden.
Zij zullen daarenboven de aanwijzing voorgeschreven bij art. 13 inhouden.

Art. 3. De kosten die de uitvoering der voorgaande artikelen zal medebrengen, zullen voor de helft ten laste van de Staat en voor de helft ten laste van de gemeente vallen.

Art. 4. Deze plannen zullen gedurende twee maand in het secretariaat van de gemeente ter inzage neergelegd worden.
Gedurende deze termijn en behoudens hetgeen bij art. 5 bepaald is ten opzichte van de eigenaars, heeft iedereen het recht om bezwaren in te dienen, mits inachtneming van art. 6.
De ter inzage legging zal worden bekend gemaakt bij aankondiging en aanplakking in de gewone vorm en in een dagblad van de provincie en het arrondissement indien er bestaan.

Art. 5. De eigenaars van de stukken grond op het plan aangeduid als bestemd om ten behoeve van de weg teruggegeven of in bezit genomen te worden, zullen in kennis worden gesteld van de dag der nederlegging van het plan.
Het bericht zal de aanwijzing van deze stukken grond inhouden en zal kosteloos worden gegeven, ten verzoeke van het college van burgemeester en schepenen, door de politieambtenaar of de veldwachter van de gemeente, hetzij aan de persoon, of ter woonplaats, indien de eigenaars in de gemeente woonachtig zijn. In het tegenovergesteld geval zal het bericht bij middel van de post worden toegezonden en aldaar van ambtswege aangetekend zo hun verblijfplaats bekend is; daarenboven zal het tweemaal met een tussentijd van acht dagen op de gewone wijze aangeplakt worden.
De eigenaars zullen hun bezwaren mogen indienen gedurende de termijn van twee maand te rekenen van de dagtekening van het bericht.

Art. 6. De bezwaren worden aan de gemeenteraad ingezonden; zij behelzen de keuze van een woonplaats in de gemeente; door de secretaris wordt een bewijs van ontvangst afgegeven.
De gemeenteraad is gehouden uitspraak te doen binnen de twee maand na het verstrijken van de bij voorgaand artikel 4 bepaalde termijn.
De beslissing wordt betekend hetzij aan de persoon, hetzij ter woonplaats overeenkomstig artikel 5.
Indien degene die een bezwaar indient niet in de gemeente woonachtig is, zal de betekening ter gekozen woonplaats geschieden.

Art. 7. Hoger beroep van de beslissingen der gemeenteraden staat open bij de deputatie van de provinciale raad.
Het moet op straffe van verval worden ingesteld, binnen de termijn van twee maand, te rekenen van de betekening der beslissing van de gemeenteraad.

Art. 8. Het beroep wordt gedaan bij middel van een verzoek ingediend bij de provinciale deputatie.
De griffier ontvangt het verzoek; hij geeft er ontvangstbewijs van.
De deputatie doet uitspraak, zonder hoger beroep, binnen de drie maand, te rekenen van de ontvangst van het verzoek; haar beslissing wordt met redenen omkleed en betekend overeenkomstig de artikelen 5 en 6.

Art. 9. Na de inachtneming der bovengemelde formaliteiten worden de plannen door de deputatie definitief vastgesteld.
Nochtans kunnen zij altijd door de bevoegde overheden worden gewijzigd mits inachtneming van de voorschriften der artikelen 5, 6, 7 en 8.

Art. 10. Het besluit van de provinciale deputatie waarbij het plan definitief vastgesteld wordt, doet geenszins afbreuk aan de eigendomsvorderingen noch aan de rechten die daaruit voortspruiten.
Het zal een rechtstitel zijn voor de verjaring van 10 en 20 jaar.
Een duplicaat van de tabellen door de deputatie goedgekeurd zal ter griffie van het provinciaal bestuur neergelegd worden.

Art. 11. De rechtsgedingen waartoe de rechten vermeld bij het vorig artikel aanleiding geven, alsook degene betreffende de percelen grond op het plan aangeduid als bestemd zijnde om teruggegeven te worden ten behoeve van de wegen worden door de rechtbanken onderzocht en er wordt uitspraak over gedaan als voor spoedeisende zaken.
Wanneer ter uitvoering van het plan onteigening noodzakelijk is, zal het plan bij koninklijk besluit worden goedgekeurd, en men zal zich gedragen naar de voorschriften van de wet van 17 april 1835 op de onteigening te algemenen nutte.

Art. 12.De buurtwegen, zoals zij worden erkend en gehandhaafd ingevolge de algemene rooi- en afpalingsplannen, kunnen door geen verjaring verkregen worden zolang zij dienen tot het openbaar gebruik, behoudens de vóór onderhavige wet verkregen rechten.

Art. 12. (WAALSE GEWEST)
De buurtwegen, zoals zij worden erkend en gehandhaafd ingevolge de algemene rooi- en afpalingsplannen, kunnen door geen verjaring verkregen worden [1 ...]1, behoudens de vóór onderhavige wet verkregen rechten.
----------
(1)<DWG 2011-06-03/02, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Hoofdstuk II. Van het onderhoud en de verbetering der buurtwegen.

Art. 13. De kosten betreffende de buurtwegen zijn ten laste van de gemeenten.
Nochtans zullen de provinciale raden mogen beslissen dat deze kosten in het geheel of ten dele ten laste zullen zijn van de aanpalende eigenaars, alwaar zodanig gebruik gevestigd is.
In geval van enig geschil omtrent de last tot onderhoud moeten de gemeenten, op beslissing der deputatie van de provinciale raad, voorlopig voorzien in het onderhoud van de wegen die het voorwerp van het geschil uitmaken, behoudens het verhaal der gemeenten op de derden, indien daartoe grond is.
Bij onderhavig artikel wordt geen wijziging gebracht aan de verplichtingen voortspruitende uit de rechten door de gemeenten verkregen vóór onderhavige wet, noch aan de verordeningen inzake de polders en de wateringen.

Art. 14. In geval de gewone inkomsten der gemeente niet volstaan, wordt ieder jaar voorzien in de uitgaven voor de buurtwegen bij middel van:
1° een prestatie van een dag werken ten laste van elk gezinshoofd of hoofd van een inrichting die geen 3 frank directe belastingen betaalt, in zover als zij geen behoeftigen zijn;
2° een prestatie van twee dagen werken ten laste van elk gezinshoofd of hoofd van een inrichting die ten minste 3 frank directe belastingen betaalt;
3° een prestatie van twee dagen van elk paard, last-, trek- of rijdier ten dienste van de gezinnen of van de inrichtingen in de gemeente, met voerlieden en middelen van vervoer, ten laste van de eigenaars, vruchtgebruikers en bezitters;
4° bijzondere opcentimes op de hoofdsom van de belastingen die in de gemeente betaald worden (...). <W 20/05/1863, art. 1, B.S. 22-05-1863>
De bijzondere centimes zullen altijd voor ten minste een derde in de uitgaven bijdragen; indien het beloop van de prestaties opgelegd volgens de drie eerste grondslagen meer bedraagt dan de twee andere derden, zullen deze naar evenredigheid van deze hoeveelheid verminderd kunnen worden.
Onder de benaming van gewone inkomsten der gemeente worden niet begrepen de personele omslagen over de ingezetenen, noch de aandelen van hout in natura aan deze laatste uitgereikt voor hun brandhout.
(...) <W 20/05/1863, art. 1, B.S. 22-05-1863>
De krachtens onderhavige wet ingestelde middelen tot onderhoud en verbetering der buurtwegen, maken een bijzonder fonds uit hetwelk voor geen andere dienst zal mogen gebruikt worden.
De provinciale verordeningen zullen de wijze vaststellen waarop de steden in de uitgaven voor de buurtwegen zullen moeten bijdragen.

Art. 15. De prijs van het dagloon wordt begroot overeenkomstig artikel 4, titel II der wet van 28 september 1791, en de belastingschuldige, die niet overeenkomstig het volgende artikel zal verklaard hebben de prestaties in natura, voortvloeiende uit de twee eerste grondslagen van artikel 14, te willen doen, zal een korting genieten van een vijfde op de prijs van elk dagloon.
De deputatie van de provinciale raad begroot jaarlijks de waarde van de dagprestatie der gruiskarren, karren of andere bespannen rijtuigen, paarden, last- en trekdieren.

Art. 16. Het aanslagbriefje zal, behalve de aanslag in bijzondere centimes, de prestaties in natura volgens de drie eerste grondslagen na artikel 14, in geld uitgerekend overeenkomstig het voorgaand artikel, inhouden.
Binnen de maand na de afgifte der aanslagbriefjes, is elke belastingschuldige bevoegd om zijn keuze te laten kennen aan het college van burgemeester en schepenen; na het verstrijken van deze termijn zijn de prestaties in natura invorderbaar in geld.
In alle gevallen zal de breuk in minder, tussen de prestaties in natura en de begroting in ged, door de belastingschuldige in muntspeciën moeten aangevuld worden.

Art. 17. De niet in geld afgekochte prestaties zullen in taakwerk kunnen omgezet worden.

Art. 18. Op de voordracht van de gemeenteraden, mag de deputatie van de provinciale raad in de gemeenten alwaar deze wijze haar voordeliger zal schijnen voor de belangen der localiteit, de prestaties in natura in geld omzetten.
De deputatie van de provinciale raad zal zelfs, behoudens goedkeuring van de regering, deze omzetting ambtshalve mogen bevelen.

Art. 19. De artikelen 135, 136 en 137 der gemeentewet zijn toepasselijk op de rollen opgemaakt voor de uitvoering der voorgaande artikelen.

Art. 20. De rollen zijn invorderbaar op de door de deputatie vastgestelde tijdstippen, zij worden ingevorderd overeenkomstig de voor de inning der rijksbelastingen vastgestelde regelen, de ontheffingen worden kosteloos uitgesproken en de rekeningen worden afgelegd zoals voor de andere uitgaven der gemeenten.

Art. 21. De eigendommen van de Staat, die enig inkomen opbrengen, dragen bij in de uitgaven in dezelfde mate als de private eigendommen.

Art. 22. In geval een gemeenteraad mocht trachten zich te onttrekken aan de verplichtingen opgelegd ingevolge dit hoofdstuk, doet de deputatie van ambtswege het bestek der werken opmaken, stelt de rollen vast na de gemeenteraad gehoord te hebben, schrijft de uitvoering der werken voor en beveelt de betaling daarvan uit de gemeentekas, een en ander overeenkomstig artikel 88 der gemeentewet.
Elk jaar deelt de deputatie aan de provinciale raad de staat mede van de krachtens onderhavig artikel gevestigde belastingen.

Art. 23. <W 19-03-1866, art. 1, B.S. 21-03-1866> Wanneer een in staat van bruikbaarheid onderhouden weg gewoonlijk of tijdelijk wordt beschadigd door bos,- turf-, steengroef- en mijnontginningen of door enig ander nijverheidsbedrijf, kunnen de eigenaars of ondernemers der ontginningen of door enig ander nijverheidsbedrijf, kunnen de eigenaars of ondernemers der ontginningen waarvoor het vervoer geschiedt, jaarlijks geroepen worden om tot het onderhoud van die weg bij te dragen door speciale belastingen in verhouding tot de veroorzaakte buitengewone beschadigingen.
Indien er tollen op deze weg bestaan, zullen deze belastingen niet mogen geheven worden, dan indien de tollen niet volstaan voor zijn onderhoud.
Indien de transporten hoofdens dewelke de exploitant met een belasting is bezwaard, aan tollen onderworpen zijn, zal daarmede rekening worden gehouden voor de bepaling van het cijfer der belasting.
De gemeenteraad zal, ten voorlopigen titel, het bedrag van elke bijzondere belasting bepalen. Zijn beraadslaging zal aan de exploitanten langs administratieve weg betekend worden; degene onder hen, die zich zouden benadeeld achten, zullen gedurende vijftien dagen, te rekenen van de betekening, bij de gemeenteraad een klacht mogen idienen en zelfs een eenvoudige tegensprekelijke schatting kunnen eisen.
Na de vervulling van deze formaliteiten zullen de belastingen door de gemeenteraad bepaald worden; indien de exploitatie evenwel in een andere gemeente gelegen is dan die op wier grondgebied de beschadigingen hebben plaats gehad, zal de belasting, op aanvraag van de raad dezer laatste gemeente, bepaald worden door de bestendige deputatie, indien de inrichting in dezelfde provincie gelegen is, en door de Koning in alle andere gevallen.
Indien het een buurtweg van groot verkeer geldt, of indien men zich bevindt in het geval voorzien bij artikel 25 der wet van 10 april 1841, zal, volgens het geval, de belasting rechtstreeks vastgesteld worden, 't zij door de deputatie, 't zij door de Koning, na de belanghebbende partijen en gemeenteraden gehoord te hebben.
Elke exploitant die zich door de beslissing van de gemeenteraad te zwaar belast zal achten, zal een klacht kunnen indienen bij de bestendige deputatie, die, na de gemeenteraad gehoord te hebben, zal beslissen; een beroep op de Koning zal, in alle geval, door de gemeenteoverheden en de exploitanten kunnen ingesteld worden, tegen de beslissingen van de bestendige deputatie.
Dit recht van hoger beroep of van beroep, zal binnen de veertien dagen, te rekenen van de betekening langs de administratieve weg, van de betrokken beslissing, moeten ingesteld worden. Het beroep op de Koning schorst de beslissing niet.
Het artikel 137 der gemeentewet en het artikel 20 der wet van 10 april 1841 zijn toepasselijk op de belastingen ingevoerd krachtens de voorgaande beschikkingen.
De regering is ertoe gemachtigd, indien daartoe aanleiding bestaat, de grondbeginselen van onderhavige wet toe te passen op de door de polders en wateringen onderhouden wegen.

Art. 24. (Wanneer een buurtweg verschillende ge- meenten zal aanbelangen, kan de Koning, na het advies van de gemeenteraden en van de bestendige deputatie van de provincieraad te hebben ingewonnen:
1° hem tot buurtweg van groot verkeer verklaren en er een nummer aan toekennen dat hetzelfde zal zijn voor gans het tracé van de weg;
2° er de wijze van verharding, of enige andere buitengewone uitgave voor voorschrijven;
3° de wijze van uitvoering van een toezicht over de werken regelen.
De vóór deze wet uitgesproken verklaringen tot grote verkeersweg, kunnen door de Koning worden herzien.) <W 1948-08-09/32, art. 4>
De provinciale deputatie zal de gemeenten aanwijzen welke tot deze uitgaven, evenals tot de uitgaven voor onderhoud, zullen behoren bij te dragen, zal de maatstaf bepalen volgens welke ieder van hen daartoe zal moeten bijdragen, behoudens beroep op de Koning vanwege de belanghebbende gemeenten, of vanwege de provinciegouverneur.
Behalve buitengewone gevallen zal geen ge- meente gehouden zijn bij te dragen tot het onderhoud of tot de verbetering van de wegen die zich op het grondgebied van een andere gemeente bevinden.

Art. 25. In geval een buurtweg gemeenten mocht aanbelangen welke tot verschillende provinciën behoren, zal de richting, de breedte van de weg en de maatstaf volgens welke de belanghebbende gemeenten tot het onderhoud of tot de verbetering daarvan zullen bijdragen, bij koninklijk besluit worden bepaald op advies van de gemeentebesturen en de deputatiën der provinciale raden.

Art. 26. De buurtwegen van groot verkeer en, in buitengewone gevallen, de andere buurtwegen, zullen toelagen uit de provinciale kas kunnen ontvangen.

Hoofdstuk III. Verbreding, rechttrekking, aanleg en afschaffing der buurtwegen.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Hoofdstuk III. (VLAAMSE OVERHEID)
[1 - Opening, afschaffing, wijziging en verlegging van buurtwegen]1
----------
(1)<DVR 2014-04-04/05, art. 75, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 27.De gemeenteraden zijn gehouden om, ten verzoeke van de deputatie van de provinciale raad, te beraadslagen over de aanleg, de rechttrekking, de verbreding en de afschaffing der buurtwegen.
In geval van weigering te beraadslagen of de nodige maatregelen te nemen, is de deputatie bevoegd om, behoudens 's Konings goedkeuring, van ambtswege de aanleg der werken en de aankopen te bevelen, en in de uitgaven te voorzien, mits inachtneming van de voorschriften van het voorgaande hoofdstuk.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 27. (VLAAMSE OVERHEID)
De gemeenteraden zijn gehouden om, ten verzoeke van de deputatie van de provinciale raad, te beraadslagen over [1 de opening, de afschaffing, de wijziging of de verlegging van een buurtweg en eventueel het bijhorende ontwerp van rooilijnplan]1.
In geval van weigering te beraadslagen of de nodige maatregelen te nemen, is de deputatie bevoegd om, behoudens 's Konings goedkeuring, van ambtswege de aanleg der werken en de aankopen te bevelen, en in de uitgaven te voorzien, mits inachtneming van de voorschriften van het voorgaande hoofdstuk.

----------
(1)<DVR 2014-04-04/05, art. 76, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 28.<W 20-05-1863, art. 2, B.S. 22-05-1863> De aanleg, de afschaffing of de wijziging van een buurtweg moeten voorafgegaan zijn van een onderzoek.
De beraadslagingen der gemeenteraden worden onderworpen aan de bestendige deputatie van de provinciale raad, welke beslist behoudens beroep bij de Koning vanwege de gemeente of van de belanghebbende derden.
De beslissingen van de deputatie worden bekendgemaakt door de colleges van burgemeester en schepenen, van de zondag af na dezelver ontvangst en blijven gedurende acht dagen aangeplakt.
Het beroep bij de Koning schorst de beslissingen. Het moet uitgeoefend en aan de gouverneur overgemaakt worden, binnen de vijftien dagen volgende op de in vorige paragraaf vermelde bekendmaking.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 28. (VLAAMSE OVERHEID)
<W 20-05-1863, art. 2, B.S. 22-05-1863> [1 Het voornemen tot opening, afschaffing, wijziging of verlegging van een buurtweg wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek. Met behoud van de toepassing van artikel 27, eerste lid, stelt de gemeenteraad hiertoe een ontwerp van rooilijnplan vast dat onderworpen wordt aan onderstaande procedure, behoudens in het geval van een afschaffing.]1
De beraadslagingen der gemeenteraden worden onderworpen aan de bestendige deputatie van de provinciale raad, [1 welke beslist binnen de 90 dagen na ontvangst van de beraadslaging van de gemeenteraad,]1 behoudens beroep bij de Koning vanwege de gemeente of van de belanghebbende derden.
[1 Bij ontstentenis van een tijdige beslissing van de deputatie kan de gemeente beroep instellen tegen het uitblijven van de beslissing.]1
De beslissingen van de deputatie worden bekendgemaakt door de colleges van burgemeester en schepenen, van de zondag af na dezelver ontvangst en blijven gedurende acht dagen aangeplakt.
Het beroep bij de Koning schorst de beslissingen. Het moet uitgeoefend en aan de gouverneur overgemaakt worden, binnen de vijftien dagen volgende op de in vorige paragraaf vermelde bekendmaking.

----------
(1)<DVR 2014-04-04/05, art. 77, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 28bis.<ingevoegd bij W 1948-08-09/32, art. 6> Een buurtweg mag slechts na de goedkeuring door de Koning van een algemeen rooiingsplan worden aangelegd, of rechtgetrokken, de bestendige deputatie gehoord.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 28bis. (VLAAMSE OVERHEID)
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/05, art. 78, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 29. In geval van verlating of van wijziging in de richting vna het geheel of een gedeelte van de buurtweg, zullen de aangelanden van het stuk dat buiten gebruik geraakt is, gedurende zes maanden te rekenen van de bekendmaking door het college van burgemeester en schepenen van het besluit inhoudende de goedkeuring van de wijziging of van de afschaffing, het recht hebben om zich te done machtigen om in volle eigendom te beschikken over de grond die vrij geworden is, mits zich te verbinden tot de betaling, naar de begroting van deskundigen, hetzij van de eigendom, hetzij van de meerwaarde in het geval waarin zij eigenaars van de grond mochten zijn.

Hoofdstuk IV. Politie der buurtwegen.

Art. 30. Wegcommissarissen zullen bij provinciale verordeningen kunnen aangesteld worden.
Zij leggen de eed af voor de vrederechter van hun woonplaats.

Art. 31. De burgemeester en schepenen, de beambten van de plaatselijke politie en de wegcommissarissen zullen gemachtigd zijn om de inzake buurtwegen gepleegde overtredingen en wanbedrijven vast te stellen en om er proces-verbaal van op te maken. Hun processen-verbaal zullen bewijskrachtig zijn behoudens tegenbewijsverschaffing.
De arrondissementscommissarissen zullen bevoegd zijn om zelf over te gaan, of hen wie zulks aangaat te doen overgaan, tot alle handelingen nodig om de overtredingen en wanbedrijven in zake buurtwegen vast te stellen.

Art. 32. De straffen die door de provinciale raden zullen worden vastgesteld wegens overtredingen van hun verordeningen in zake buurtwegen, zullen politiestraffen niet te boven mogen gaan.
De straffen die zwaarder zijn dan die geoorloofd bij onderhavig artikel, welke door de thans bestaande verordeningen en reglementen bepaald zijn, evenals degene die bij artikel 40, titel II der wet van 28 september - 6 oktober 1791 vastgesteld zijn, voor de beschadiging der buurtwegen of de onrechtmatige inbezitneming der breedte ervan, zullen van rechtswege worden verminderd door de hoogste van deze straffen na verloop van de twee jaren die de afkondiging dezer wet zullen volgen.
De bovengemelde overtredingen zullen van nu af aan als politieovertredingen vervolgd en gevonnist worden.

Art. 33. Behalve de straf, zal de (politierechtbank), indien daartoe gronden bestaan, het herstel van de overtreding bevelen binnen de termijn die door het vonnis zal bepaald worden en beslissen dat, bij gebreke van uitvoering, het gemeentebestuur er in zal voorzien op kosten van de overtreder, welke krachtens hetzelfde vonnis zal kunnen worden gedwongen tot de terugbetaling van de kosten op een blote staat opgemaakt door het college van burgemeester en schepenen. <W 10-10-1967, art. 3 (art. 91, § 9), B.S. 31-10-1967>
In geval van verwijzing naar de burgerlijke rechter van een prejudiciële rechtsvraag, zal de partij die de exceptie opgeworpen heeft, verplicht zijn om zich voor de bevoegde rechter te voorzien en van haar gereedheid te doen blijken binnen de maand; zo niet zal met het onderzoek en de beslissing over de overtreding worden voortgegaan.
De zaken, verwezen naar de burgerlijke rechter, zullen als korte en spoedeisende zaken onderzocht en beslist worden.

Art. 34. (...)

Art. 35. De geldboeten worden geheven ten behoeve van de gemeente op wier grondgebied de overtreding gepleegd is geworden en behoren tot het bijzonder fonds bestemd voor het onderhoud der buurtwegen.
Nochtans kan het provinciaal reglement een deel daarvan bestemmen voor de beambten die de overtreding of het wanbedrijf hebben vastgesteld.

Art. 36. De beschikkingen van onderhavig hoofdstuk zijn van toepassing op de politie van de grachten langs de buurtwegen.

Hoofdstuk V. Van de provinciale verordeningen.

Art. 37. De provinciale verordeningen zullen voorzien in de maatregelen die noodzakelijk zijn ten einde de afpaling der buurtwegen en de vergelijking der bij artikel 1 dezer wet vermelde plannen te verzekeren.

Art. 38. Deze verordeningen zullen in elk kanton de aanstelling van werkopzichters kunnen voorschrijven en hun bevoegdheden bepalen.
Zij zullen insgelijks de wijze van benoeming, schorsing of ontslag van deze opzichters en van de wegcommissarissen, mitsgaders hun jaarwedden of vergoedingen vaststellen.
De uitgaven zullen hetzij uit de provinciale fondsen, hetzij uit de fondsen bestemd voor de werken, worden bestreden.

Art. 39. De deputaties der provinciale raden zullen zonder verwijl overgaan tot de herziening der bestaande verordeningen, mits inachtneming van de bepalingen van onderhavige wet.
Deze verordeningen zullen slechts voorlopig zijn; zij zullen door de provinciale raden worden herzien ten laatste in de tweede gewone zitting na de afkondiging van deze wet.
De verordeningen van de deputatie en die van de raad zullen slechts uitvoerbaar zijn na door de Koning te zijn goedgekeurd.
 

Commentaar: 

Definitie buurtweg

Een buurtweg is een weg die wettelijk is erkend tot nut en gebruik van de algemeenheid van de inwoners van één of meer (delen van) gemeenten en die als buurtweg erkend is (zie parlementaire voorbereidingsstukken van art. 1 van het ontwerp van wet van 10 april 1841, Pasin. 1841, 130, geciteerd door H. Vuye, “Fundamentele regels omtrent buurtwegen. Het arrest van het Hof van Cassatie van 13 januari 1994”, R.Cass. 1994, 93; zie ook: V. Sagaert, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 537).

Atlas der buurtwegen

De enkele inschrijving van de weg in de Atlas der Buurtwegen volstaat niet om aan de voetweg het zakenrechtelijk statuut van buurtweg te geven (Cass. 20 juni 2002, Pas. 2003, I, 1249).

Naast de bestuurlijke handeling van erkenning van de buurtweg is bovendien een gebruik door het publiek vereist. Art. 10 van de wet van 10 april 1841 bepaalt dat “Het besluit van de provinciale deputatie waarbij het plan (in casu: een buurtweg) definitief vastgesteld wordt, doet geenszins afbreuk aan de eigendomsvorderingen noch aan de rechten die daaruit voortspruiten”.

Bijkomend aan de bestuurlijke handeling van erkenning is bijgevolg vereist dat er verkrijgende verjaring ten voordele van het “publiek” is ingetreden. Wil er sprake zijn van een verkrijgende verjaring, dan moet er een effectieve inbezitname van de weg gebeuren. Zonder bezit kan er geen sprake zijn van verjaring. Dit betekent dat de gemeente nooit eigenaar kan worden van een (zakelijk recht op een) buurtweg die weliswaar werd ingeschreven in de Atlas, maar nooit voor het publiek werd opengesteld (H. Vuye, o.c., R.Cass. 1994, 96).

De inschrijving in de Atlas der Buurtwegen verleent een wettige titel, zodat de verkorte verjaringstermijnen van tien respectievelijk twintig jaar van toepassing zijn (art. 10, tweede lid van de wet van 10 april 1841 juncto art. 2265 BW) (zie ook: V. Sagaert, o.c., 538).

Hieruit vloeit voort dat een weg, die is opgenomen in de Atlas van Buurtwegen, slechts het zakenrechtelijk karakter van een buurtweg verkrijgt (waarop de gemeente een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid verkrijgt) indien (i) er gebruik van wordt gemaakt door het publiek en (ii) er, al naar gelang het geval, binnen tien of twintig jaar geen eigendoms- of bezitsvorderingen werden ingesteld of de verjaring niet anderszins werd gestuit.

Geen buurtweg zonder inbezitname

Er is vereist dat de gemeente effectief tot inbezitname is overgegaan, m.a.w. dat de weg door het publiek wordt gebruikt. Het gebruik van de weg door het publiek moet te kwalificeren zijn als een deugdelijk en ondubbelzinnig bezit. Het gebruik door het publiek dient regelmatig en gewoonlijk te zijn en dient te geschieden met de bedoeling om de weg als zodanig te gebruiken. Het gebruik mag niet berusten op een louter gedogen door de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend (Cass. 29 november 1996, Arr.Cass. 1996, 1116). Het gebruik door het publiek mag evenmin berusten op een bezit dat, gelet op de omstandigheden van de zaak, het voorwerp van verschillende eveneens geloofwaardige interpretaties kan uitmaken.

Bewijslast bezitname buurtweg

Dat aan deze voorwaarde van inbezitname is voldaan, moet worden bewezen door de partij die de openstelling van de buurtweg vordert (Gent 25 november 2010, T.Agr.R. 2011, 10). Voetweg 53 kan zakenrechtelijk enkel als een buurtweg worden gekwalificeerd indien de gemeente Temse bewijst, enerzijds, dat zij effectief tot inbezitname van voetweg 53 is overgegaan, m.a.w. dat er gebruik van werd gemaakt door het publiek, en, anderzijds, dat dit gebruik door het publiek gedurende tien jaar deugdelijk, ondubbelzinnig en ongestoord was.

Nuttige tips: 

Raadpleeg hier de Atlas buurtwegen per provincie

Antwerpen
Limburg
Oost-Vlaanderen
Vlaams-Brabant
WestVlaanderen

Enkele bijzondere atlassen der buurwegen volgens gemeente

Aalst
De Pinte
Deinze
Hasselt
Oudenaarde
Vicinaux
Diksmuide
Eeklo
Kloosterbos

 

Gerelateerd

lees verder

Breedte van buurtwegen en voetwegen

$
0
0

De atlas der buurtwegen werd in 1841 van kracht. De wetgever van 1841 wou met de wet op de buurtwegen vastleggen welke kleine wegen een openbaar karakter hebben, zonder onderscheid ten aanzien van de eigenaar van de grond waarop buurtwegen en kleine wegen liggen. De wegen werden in kaartvorm opgenomen.

De atlas der buurtwegen onderscheidt buurtwegen van voetwegen (in het Frans sentiers). De breedte van een buurtweg wordt vastgelegd in de atlas buurtwegen.

Franse term: 
chemin vicinal
Rechtspraak: 

Buurtweg- Publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang - Breedte

Vred. Zomergem 6 juli 2012 RABG 2013/2, 107

samenvatting

Buurtwegen zijn openbare wegen, ook al behoort hun bedding aan een privéeigenaar toe. Is de bedding private eigendom, dan rust erop een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid. Het is echter ook mogelijk dat een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang wordt gevorderd welke niet te bespeuren valt in de Atlas der buurtwegen.

De vermelding van de breedte van een buurtweg in de Atlas der buurtwegen heeft enkel rechtsgevolgen voor de daarin vermelde breedte en niet voor de ruimere breedte waarover die weg wordt gebruikt (art. 2 wet 10 april 1841 op de buurtwegen; Cass. (lste k.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Wauters/ Vanherwegen, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225).

Maar dit neemt niet weg dat er een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid kan bestaan van doorgang over een veel ruimere breedte.

De bewijslast van het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang rust bij de eiseres. De vrijheid van erven wordt volgens ons huidige rechtssysteem immers nog steeds vermoed.

Een recht van overgang over een privédomein kan als erfdienstbaarheid tot openbaar nut ten behoeve van de inwoners van de gemeente en van alle belanghebbenden worden verkregen door een dertigjarig voortdurend en onafgebroken, openbaar en niet dubbelzinnig gebruik van een strook grond door eenieder, voor het openbaar verkeer, mits dit gebruik geschiedt met de bedoeling de strook als zodanig te gebruiken en niet berust op een enkel gedogen van de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend

Tekst vonnis

(GEMEENTE ZOMERGEM/T .D .F.)

1.Procedure

De rechtspleging is geschied in het Nederlands overeenkomstig de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

De partijen werden heden gehoord ter openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies op de openbare terechtzitting van 25 mei 2012, waarna de debatten werden gesloten.

De stukken werden ingezien: o.m. de dagvaarding van gerechtsdeurwaarder L. Luysterborg d.d. 25 augustus 2011, het tussenvonnis d.d. 27 januari 2012, het proces-verbaal van plaatsopneming met persoonlijke verschijning dd. 10 februari 2012 en de door partijen neergelegde conclusies en bewijsstukken.

2. Geschil en vorderingen

De vordering van de eiseres strekt ertoe (citaat):

"De vordering van concludente ontvankelijk en gegrond te verklaren; De tegenvordering ontvankelijk doch ongegrond te verklaren; Dienvolgens in hoof dorde:

te zeggen voor recht dat de verweerder gehouden is op zijn eigendommen, kadastraal gekend onder de percelen ( ... ) en ( ... ), over hun volledige breedte een volledige en vrije doorgang te vrijwaren en elke obstructie te verwijderen, alsook alle afsluitingen en omheiningen terug te plaatsen op de grenslijnen van deze percelen (dus: achter de huidige bomenrijen);

verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom gelijk aan 500,00 EUR per dag een inbreuk op voormeld bevel wordt aangebracht of in stand gehouden meer de kosten van vaststelling en invordering;

Zeer ondergeschikt

Een getuigenverhoor te bevelen;

 

Verweerder te veroordelen tot de gerechtelijke intresten alsook tot de kosten van het geding daarin begrepen de dagvaardingskosten en de wettelijk geïndexeerde rechtsplegingsvergoeding begroot op 1 320,00 EUR. Het vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal, en met uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement."

De verweerder vraagt om de vordering om elke obstructie te verwijderen, zonder voorwerp te verklaren. Hij vraagt om te zeggen voor recht dat de zaak niet in staat is wat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid betreft, zolang de vier andere eigenaars niet in het geding betrokken zijn. Hij stelt een tegeneis in die ertoe strekt te zeggen voor recht dat de doorgang beperkt is tot een strook van 1,6 meter breedte, te rekenen vanaf de perceelsgrens aan de linkerzijde, gezien vanaf de Bauwerwaan. Uiterst ondergeschikt verzoekt ook de verweerder om een getuigenverhoor. Hij verlangt de veroordeling van de eiseres tot betaling van de kosten van het geding, aan zijn zijde begroot op een rechtsplegingsvergoeding van 1.320 EUR.

3. Beoordeling

3.1. Toelaatbaarheid van de vordering

De vordering om obstructies te verwijderen is wel toelaatbaar. De bewering dat obstructies bestaan, raakt een verweer ten gronde.

Voor het overige worden geen excepties, noch middelen van ontoelaatbaarheid opgeworpen.

De vrederechter stelt ook ambtshalve geen redenen van ontoelaatbaarheid van de vordering vast.

3.2. Gegrondheid van de vordering

3.2.1.

Uit de door het ambt van notaris B. Loontjens op 22 februari 2011 verleden koopakte blijkt dat de verweerder volgende onroerende goederen heeft aangekocht:

- een perceel weiland gelegen te Zomergem, ( ... );

- een perceel weg gelegen te Zomergem aan de Bauwerwaan, ( ... ).

Die notariële akte beschrijft wat betreft dat "perceel weg" dat het eeuwigdurend, kosteloos en onvergeld bezwaard zal zijn met (citaat) "een recht van doorgang, toegang en uitweg naar de straat Bauwerwaan, in voordeel van het perceel bekend( ... )"

Uit de tweede door het ambt van notaris B. Loontjens op 22 februari 2011 verleden koopakte blijkt dat de verweerder heeft aangekocht: "Een perceel weg gelegen te Zomergem, Rijvers, ter plaatste Hatselkouter, bekend ten kadaster volgens vorige titel en recent kadastraal uittreksel te Zomergem ( ... )"

Tevens wordt nog een op 10 november 2010 onderschreven onderhandse koopovereenkomst voorgelegd waarbij de verweerder, onder de opschortende voorwaarde van de uitoefening van het voorkooprecht door de zittende pachters, een perceel landbouwgrond te Zomergem heeft aangekocht, ( ... )

 

Uit het voorgelegde uittreksel van de kadastrale legger blijkt dat het perceel "Ryuischstr. ( ... r omschreven staat als een "weg" met een oppervlakte van 11 are.

3.2.2.

Buurtwegen zijn openbare wegen, ook al behoort hun bedding aan een privéeigenaar toe. Is de bedding private eigendom, dan rust erop een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid. Het is echter ook mogelijk dat een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang wordt gevorderd welke niet te bespeuren valt in de Atlas der buurtwegen.

3.2.3.

De verweerder is de eigenaar van een deel van de voetweg nr. 82.

Uit de Atlas der buurtwegen blijkt dat, onder meer, op de percelen ( ... ) en ( ... ) een buurtweg loopt met een wettelijke breedte van 1,60 meter.

Uit diens verklaringen en uit zijn verdediging moet trouwens worden begrepen dat de verwerende partij niet betwist dat over zijn eigendom een buurtweg, als publiekrechtelijke erfdienstbaarheid, loopt met een wettelijke breedte van 1,60 meter. Tijdens de plaatsopneming verklaarde de verweerder: "ik: heb het deel ( ... ) en ( ... ) gekocht met inbegrip van de wettelijke breedte van de buurtweg." Hij verklaarde ook: "ik: wens dat de huidige dreef versmald wordt naar de wettelijke breedte van de buurtweg." In de namens hem neergelegde syntheseconclusie argumenteert de verweerder dat hij van oordeel is dat enkel een doorgang van 1,60 meter moet worden geëerbiedigd. De verweerder steunt zich, onder meer, op een beslissing van de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen d.d. 30 september 2010 betreffende een bezwaar tegen een aanslag voor wateringbelastingen. Ook daarin is sprake van een voetweg nr. 82 met een wettige breedte, volgens de Atlas der buurtwegen, van 1,60 meter. Dergelijke breedtes zijn trouwens veel voorkomend voor buurtwegen, net zoals een breedte van 1,30 meter of 2,20 meter.

De vermelding van de breedte van een buurtweg in de Atlas der buurtwegen heeft enkel rechtsgevolgen voor de daarin vermelde breedte en niet voor de ruimere breedte waarover die weg wordt gebruikt (art. 2 wet 10 april 1841 op de buurtwegen; Cass. (lste k.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Wauters/ Vanherwegen, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225).

3.2.4.

De discussie tussen de gedingpartijen moet uiteindelijk worden herleid tot de vraag of de percelen ( ... ) en ( ... ), over hun volledige breedte, en dus niet enkel over de wettelijke breedte van 1,6 meter, belast zijn met een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Het moet worden vastgesteld dat de eiseres initieel de erkenning van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid nastreefde over een breedte gelijk aan 5,50 meter.

 

De bewijslast van het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang rust bij de eiseres. De vrijheid van erven wordt volgens ons huidige rechtssysteem immers nog steeds vermoed.

Een recht van overgang over een privédomein kan als erfdienstbaarheid tot openbaar nut ten behoeve van de inwoners van de gemeente en van alle belanghebbenden worden verkregen door een dertigjarig voortdurend en onafgebroken, openbaar en niet dubbelzinnig gebruik van een strook grond door eenieder, voor het openbaar verkeer, mits dit gebruik geschiedt met de bedoeling de strook als zodanig te gebruiken en niet berust op een enkel gedogen van de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend (Cass. 13 mei 2011, C.10.0045.N; Cass. (1 stek.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225; Cass. 19 december 1895, Pas. 1896, 1, p. 48; Cass. 28 juli 1854, Pas. 1854. 1, p. 421; Gent 27 september 1988, RW 1989-90, 53; Rb. Leuven 6 oktober 1999, TBBR 2001, 117; Corr. Aarlen 28 oktober 1970, Jur. Liège 1973-74, 290; Vred. Marchienne-au-Pont 21 november 1986, TBBR 1989, 35; A. DRAYE, "Buurtwegen en publiekrechtelijke erfdienstbaarheden van doorgang. Een analyse van wetgeving en recente rechtspraak", CDPK 2008, afl. 2, 390-415;]. KOKELENBERG en T. VAN SINAY, "Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (1980-1988)", TPR 1989, p. 1789, nr. 141; V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de Ll'" eeuw, Brussel-Gent, De Boeck-Larcier, 2012, 96, nr. 106). Het betreft dan een bijzonder recht, waarop art. 691 BW geen vat heeft (H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité, V, nr. 791; H. VUYE, "Fundamentele regels omtrent buurtwegen", R.Cass. 1994, 93-97). Het uitgangspunt is dat een dertigjarig bezit, dat voldoet aan de voormelde kenmerken, iedere gedachte van louter gedogen uitsluit (Cass. 6 maart 1980, RW 1980-81, 916). Om iets door verjaring te verkrijgen, is een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar, niet dubbelzinnig bezit (art. 2229 BW) vereist.

Om de hierna vermelde redenen moet worden geconcludeerd dat de eiseres niet slaagt in de op haar rustende bewijslast.

3.2.5.

Uit de plaatsopneming van de rechtbank is gebleken dat de dreef tussen de Bauwerwaan en Rijvers verschillende breedtes vertoont, alsook dat de berijdbare breedte verschilt van de werkelijke breedte van de voormelde percelen. Wat betreft de grotere breedte dan de voormelde 1,6 meter bestaat alvast geen inschrijving van de dreef in de Atlas der buurtwegen.

Het is niet omdat gebeurlijk ten behoeve van aangelanden een conventionele erfdienstbaarheid van doorgang of een wettelijk recht van uitweg zou bestaan, dat daarmee ook mag aanvaard worden dat deze dreef belast is met een erfdienstbaarheid tot nut van het algemeen. Dat tijdens de plaatsopneming derhalve kon worden vastgesteld dat de Bauwerwaan en de Rijvers verbonden zijn door een dreef, onder meer over de percelen welke eigendom zijn van de verweerder, over een grotere breedte dan de wettelijke breedte welke blijkt uit de Atlas der buurtwegen, bewijst het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang over die grotere breedte geenszins.

 

Dat bezijden die dreef populieren zijn ingeplant, waarvan de verweerder erkent dat deze ouder zijn dan 30 jaar, is op zich ook geen sluitend bewijs van een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef als een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Ook privaatrechtelijke erfdienstbaarheden van doorgang en uitwegen worden soms op de grens beplant met bomen.

De aanwezigheid van bandensporen van auto's of tractoren bewijst al evenmin een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef zoals voormeld. Immers kunnen aangelanden, zowel als de verwerende partij zelf uitwegen naar de Bauwerwaan of naar Rijvers via de dreef. Bovendien bewijzen deze sporen niet een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef over een grotere, dan de wettelijke, breedte gedurende meer dan 30 jaren.

Dat van de dreef gebruik gemaakt wordt door het publiek in het algemeen, in het bijzonder door fietsers en wandelaars, bewijst geen ondubbelzinnig gebruik van de dreef over een grotere breedte dan de wettelijke breedte zoals die blijkt uit de Atlas der buurtwegen. Dergelijk gebruik kan immers net de uiting zijn van het recht dat het publiek kan putten uit de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang zoals die wel blijkt uit de Atlas der buurtwegen, en dus over een breedte van 1,6 meter. Er bestaat dus enkel dubbelzinnigheid.

Dat een perceel kadastraal bekend staat als "weg", impliceert helemaal niet dat het betreffende perceel over de volledige breedte bezwaard is met een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Het is van algemene bekendheid dat ook privaatrechtelijke wegen van doorgang kadastraal soms als "weg" benoemd worden. Bovendien is het niet de kadastrale omschrijving die het juridisch statuut van een perceel dwingend kan opleggen.

3.2.6.

Om de voormelde redenen is het overbodig een getuigenverhoor te bevelen. Dergelijke onderzoeksmaatregel moet afdoende en ter zake dienend zijn. Aangezien uit de hogere overwegingen blijkt dat, hoe dan ook, geenszins een ondubbelzinnig gebruik, noch een onafgebroken en voortdurend gebruik van de dreef over een grotere, dan de wettelijke breedte, kan bewezen worden, zelfs niet met een getuigenverhoor, heeft de gevraagde onderzoeksmaatregel geen zin. Zelfs al zou een getuige verklaren dat de dreef door het publiek in het algemeen over de volledige breedte van het kadastrale perceel werd gebruikt, dan nog blijft de dubbelzinnigheid bestaan omdat het publiek redelijkerwijze als uitgangspunt mocht/mag nemen dat de buurtweg over de wettelijke breedte kon gebruikt worden. Aangezien de buurtweg blijkbaar gelegen is in een dreef langs waar aangelanden dienen uit te wegen, hetzij op basis van een wettelijk recht van uitweg, dan wel ingevolge een conventionele erfdienstbaarheid van doorgang (zie al hoger), dan wel ingevolge gedoogzaamheid, blijft de dubbelzinnigheid altijd bestaan.

Het is overigens, zoals de verweerder aanhaalt, zeer eigenaardig dat de eiseres slechts één eigenaar, de verweerder, van een deel van de wegel aanspreekt. De andere eigenaars worden niet verontrust, dit terwijl de verweerder nochtans een verklaring voorlegt van een van die eigenaars die het duidelijk helemaal niet eens is met het standpunt van de eiseres. De verweerder verwijst bovendien terecht naar een besluit van de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen van 30 september 2010 waarin nadrukkelijk wordt vermeld dat de strook waarover de eiseres een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang erkend wenst te zien, geen openbaar karakter heeft. Daarbij wordt in uitdrukkelijke bewoordingen gesteld dat de extra breedte van de dreef beschouwd wordt als privaat patrimonium van de aanpalenden aan de voetweg.

3.2.7.

Obstructies werden tijdens de plaatsopneming niet vastgesteld. Integendeel erkent de verweerder het bestaan van een buurtweg over de wettelijke breedte van 1,60 meter. Kennelijk waren er in het verleden wel enige tribulaties, doch de versies van de gedingpartijen verschillen. De eiseres meent dat de verweerder de buurtweg blokkeerde, dit terwijl de verweerder stelt dat hij de buurtweg ten belope van de wettelijke breedte openhield, maar ook niet meer. Hij beklaagt zich over overlast doordat de doorgang wordt misbruikt door bestuurders van quads en auto's. De vrederechter kan niet nagaan wie het juist voor heeft. Aan de verklaring van de ene of de andere partij mag niet de voorkeur worden gegeven, op risico het bewijsrecht te schenden. In elk geval: over een wettelijke breedte van 1,60 meter zijn auto's en quads niet welkom: wel voetgangers, fietsers en bereden dieren, zoals de ter plaatse vastgestelde verkeersborden (zie PV plaatsopneming) trouwens ook verplichtend aangeven. Auto's en quads zijn overigens niet verzoenbaar met de rust eigen aan de "trage wegen".

De hoofdeis is derhalve volledig ongegrond.

3.2.8.

Wat betreft de tegeneis kan worden bevestigd dat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang beperkt is tot een strook van 1,6 meter, evenwel conform het in de Atlas der buurtwegen opgenomen plan van de voetweg nr. 82. De Atlas der buurtwegen bepaalt immers de bestaande en de wettige breedte van de buurtwegen. Daarbij zijn de plans bepalend (en niet de tabellen welke immers wettelijk niet voorzien zijn), hetgeen blijkt uit artikel 2 van de Wet van 10 april 1841 op de buurtwegen: "De plannen opgemaakt, aangevuld of herzien overeenkomstig de regelen die zullen worden voorgeschreven door de regering, ermede belast de goede uitvoering daarvan te verzekeren, zullen benevens de tegenwoordige breedte van de weg, de grachten inbegrepen, de breedte aanduiden, die hij behoort te hebben ingevolge de wettelijke opzoekingen en erkenningen, mitsgaders de grootte en de aanwijzing van de stukken grond die uit de aanpalende eigendommen in bezit genomen moeten worden." (art. 2 Wet van 10 april 1841, vgl. met L. MESOT (ed.), "Nationael Woordenboek van het Belgisch Regt", Brussel, Mesot, 1864, p. 182-191; Cass. 14 mei 1891, Pas. 1891, I, p. 151)

4. De gedingkosten

Als in het ongelijk gestelde partij wordt de eiseres verwezen in al de gedingkosten. Gezien de eis niet in geld waardeerbaar is, bedraagt de rechtsplegingsvergoeding 1.230 EUR.

 

5. De uitvoerbaarheid bij voorraad

Gezien deze beslissing gesteund is op de gegevens van de Atlas de buurtwegen en een bestendiging van een bestaande situatie inhoudt, en gezien het nuttig is een einde te stellen aan de overlast dient dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, zoals gevraagd door de eiseres.

OM DEZE REDENEN,

Beslissend op tegenspraak

Met inachtneming van de artikelen 2, 34, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken.

1. De hoofdeis is toelaatbaar, maar niet gegrond.
2.
3. De tegeneis is toelaatbaar en in de hierna bepaalde mate gegrond.
4.
5. Zegt voor recht dat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang beperkt is tot een breedte van 1,60 meter volgens de bedding zoals weergegeven in de Atlas der buurtwegen.
6.
7. Veroordeelt de eiseres tot de betaling van alle gedingkosten welke zoals volgt worden begroot:
8.
- Aan de zijde van de eiseres; dagvaarding en rolrecht: 172,19 EUR kosten plaatsopneming: 28 EUR rechtsplegingsvergoeding: 1.320 EUR

- Aan de zijde van de verweerder: rechtsplegingsvergoeding: 1.320 EUR

5. Wijst elk anders of meer gevorderde af als niet gegrond.
6.
7. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal en zonder borgstelling.
8.
De vrederechter heeft getekend met de griffier. Waar aanwezig was: K. De Greve, vrederechter.

Noot

Tegen dit vonnis werd hoger beroep ingesteld.

 

Wetgeving: 

Wet op de buurtwegen van 10 april 1841

Hoofdstuk I. Van de erkenning en van de afpaling der buurtwegen.

Artikel 1. In de gemeenten waar geen algemene rooi- en afpalingsplannen der buurtwegen bestaan, zullen de gemeentebesturen deze plannen doen opmaken binnen de termijn van twee jaar, te rekenen van de bekendmaking dezer wet.
Zij zullen binnen dezelfde termijn desnoods, de bestaande plannen, welke aan dezelfde eisen zullen behoren te voldoen als de plannen die overeenkomstig de tegenwoordige wet opgemaakt moeten worden, doen aanvullen of herzien.

Art. 2. De plannen opgemaakt, aangevuld of herzien overeenkomstig de regelen die zullen worden voorgeschreven door de regering, ermede belast de goede uitvoering daarvan te verzekeren, zullen benevens de tegenwoordige breedte van de weg, de grachten inbegrepen, de breedte aanduiden, die hij behoort te hebben ingevolge de wettelijke opzoekingen en erkenningen, mitsgaders de grootte en de aanwijzing van de stukken grond die uit de aanpalende eigendommen in bezit genomen moeten worden.
Zij zullen daarenboven de aanwijzing voorgeschreven bij art. 13 inhouden.

Art. 3. De kosten die de uitvoering der voorgaande artikelen zal medebrengen, zullen voor de helft ten laste van de Staat en voor de helft ten laste van de gemeente vallen.

Art. 4. Deze plannen zullen gedurende twee maand in het secretariaat van de gemeente ter inzage neergelegd worden.
Gedurende deze termijn en behoudens hetgeen bij art. 5 bepaald is ten opzichte van de eigenaars, heeft iedereen het recht om bezwaren in te dienen, mits inachtneming van art. 6.
De ter inzage legging zal worden bekend gemaakt bij aankondiging en aanplakking in de gewone vorm en in een dagblad van de provincie en het arrondissement indien er bestaan.

Art. 5. De eigenaars van de stukken grond op het plan aangeduid als bestemd om ten behoeve van de weg teruggegeven of in bezit genomen te worden, zullen in kennis worden gesteld van de dag der nederlegging van het plan.
Het bericht zal de aanwijzing van deze stukken grond inhouden en zal kosteloos worden gegeven, ten verzoeke van het college van burgemeester en schepenen, door de politieambtenaar of de veldwachter van de gemeente, hetzij aan de persoon, of ter woonplaats, indien de eigenaars in de gemeente woonachtig zijn. In het tegenovergesteld geval zal het bericht bij middel van de post worden toegezonden en aldaar van ambtswege aangetekend zo hun verblijfplaats bekend is; daarenboven zal het tweemaal met een tussentijd van acht dagen op de gewone wijze aangeplakt worden.
De eigenaars zullen hun bezwaren mogen indienen gedurende de termijn van twee maand te rekenen van de dagtekening van het bericht.

Art. 6. De bezwaren worden aan de gemeenteraad ingezonden; zij behelzen de keuze van een woonplaats in de gemeente; door de secretaris wordt een bewijs van ontvangst afgegeven.
De gemeenteraad is gehouden uitspraak te doen binnen de twee maand na het verstrijken van de bij voorgaand artikel 4 bepaalde termijn.
De beslissing wordt betekend hetzij aan de persoon, hetzij ter woonplaats overeenkomstig artikel 5.
Indien degene die een bezwaar indient niet in de gemeente woonachtig is, zal de betekening ter gekozen woonplaats geschieden.

Art. 7. Hoger beroep van de beslissingen der gemeenteraden staat open bij de deputatie van de provinciale raad.
Het moet op straffe van verval worden ingesteld, binnen de termijn van twee maand, te rekenen van de betekening der beslissing van de gemeenteraad.

Art. 8. Het beroep wordt gedaan bij middel van een verzoek ingediend bij de provinciale deputatie.
De griffier ontvangt het verzoek; hij geeft er ontvangstbewijs van.
De deputatie doet uitspraak, zonder hoger beroep, binnen de drie maand, te rekenen van de ontvangst van het verzoek; haar beslissing wordt met redenen omkleed en betekend overeenkomstig de artikelen 5 en 6.

Art. 9. Na de inachtneming der bovengemelde formaliteiten worden de plannen door de deputatie definitief vastgesteld.
Nochtans kunnen zij altijd door de bevoegde overheden worden gewijzigd mits inachtneming van de voorschriften der artikelen 5, 6, 7 en 8.

Art. 10. Het besluit van de provinciale deputatie waarbij het plan definitief vastgesteld wordt, doet geenszins afbreuk aan de eigendomsvorderingen noch aan de rechten die daaruit voortspruiten.
Het zal een rechtstitel zijn voor de verjaring van 10 en 20 jaar.
Een duplicaat van de tabellen door de deputatie goedgekeurd zal ter griffie van het provinciaal bestuur neergelegd worden.

Art. 11. De rechtsgedingen waartoe de rechten vermeld bij het vorig artikel aanleiding geven, alsook degene betreffende de percelen grond op het plan aangeduid als bestemd zijnde om teruggegeven te worden ten behoeve van de wegen worden door de rechtbanken onderzocht en er wordt uitspraak over gedaan als voor spoedeisende zaken.
Wanneer ter uitvoering van het plan onteigening noodzakelijk is, zal het plan bij koninklijk besluit worden goedgekeurd, en men zal zich gedragen naar de voorschriften van de wet van 17 april 1835 op de onteigening te algemenen nutte.

Art. 12.De buurtwegen, zoals zij worden erkend en gehandhaafd ingevolge de algemene rooi- en afpalingsplannen, kunnen door geen verjaring verkregen worden zolang zij dienen tot het openbaar gebruik, behoudens de vóór onderhavige wet verkregen rechten.

Art. 12. (WAALSE GEWEST)
De buurtwegen, zoals zij worden erkend en gehandhaafd ingevolge de algemene rooi- en afpalingsplannen, kunnen door geen verjaring verkregen worden [1 ...]1, behoudens de vóór onderhavige wet verkregen rechten.
----------
(1)<DWG 2011-06-03/02, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Hoofdstuk II. Van het onderhoud en de verbetering der buurtwegen.

Art. 13. De kosten betreffende de buurtwegen zijn ten laste van de gemeenten.
Nochtans zullen de provinciale raden mogen beslissen dat deze kosten in het geheel of ten dele ten laste zullen zijn van de aanpalende eigenaars, alwaar zodanig gebruik gevestigd is.
In geval van enig geschil omtrent de last tot onderhoud moeten de gemeenten, op beslissing der deputatie van de provinciale raad, voorlopig voorzien in het onderhoud van de wegen die het voorwerp van het geschil uitmaken, behoudens het verhaal der gemeenten op de derden, indien daartoe grond is.
Bij onderhavig artikel wordt geen wijziging gebracht aan de verplichtingen voortspruitende uit de rechten door de gemeenten verkregen vóór onderhavige wet, noch aan de verordeningen inzake de polders en de wateringen.

Art. 14. In geval de gewone inkomsten der gemeente niet volstaan, wordt ieder jaar voorzien in de uitgaven voor de buurtwegen bij middel van:
1° een prestatie van een dag werken ten laste van elk gezinshoofd of hoofd van een inrichting die geen 3 frank directe belastingen betaalt, in zover als zij geen behoeftigen zijn;
2° een prestatie van twee dagen werken ten laste van elk gezinshoofd of hoofd van een inrichting die ten minste 3 frank directe belastingen betaalt;
3° een prestatie van twee dagen van elk paard, last-, trek- of rijdier ten dienste van de gezinnen of van de inrichtingen in de gemeente, met voerlieden en middelen van vervoer, ten laste van de eigenaars, vruchtgebruikers en bezitters;
4° bijzondere opcentimes op de hoofdsom van de belastingen die in de gemeente betaald worden (...). <W 20/05/1863, art. 1, B.S. 22-05-1863>
De bijzondere centimes zullen altijd voor ten minste een derde in de uitgaven bijdragen; indien het beloop van de prestaties opgelegd volgens de drie eerste grondslagen meer bedraagt dan de twee andere derden, zullen deze naar evenredigheid van deze hoeveelheid verminderd kunnen worden.
Onder de benaming van gewone inkomsten der gemeente worden niet begrepen de personele omslagen over de ingezetenen, noch de aandelen van hout in natura aan deze laatste uitgereikt voor hun brandhout.
(...) <W 20/05/1863, art. 1, B.S. 22-05-1863>
De krachtens onderhavige wet ingestelde middelen tot onderhoud en verbetering der buurtwegen, maken een bijzonder fonds uit hetwelk voor geen andere dienst zal mogen gebruikt worden.
De provinciale verordeningen zullen de wijze vaststellen waarop de steden in de uitgaven voor de buurtwegen zullen moeten bijdragen.

Art. 15. De prijs van het dagloon wordt begroot overeenkomstig artikel 4, titel II der wet van 28 september 1791, en de belastingschuldige, die niet overeenkomstig het volgende artikel zal verklaard hebben de prestaties in natura, voortvloeiende uit de twee eerste grondslagen van artikel 14, te willen doen, zal een korting genieten van een vijfde op de prijs van elk dagloon.
De deputatie van de provinciale raad begroot jaarlijks de waarde van de dagprestatie der gruiskarren, karren of andere bespannen rijtuigen, paarden, last- en trekdieren.

Art. 16. Het aanslagbriefje zal, behalve de aanslag in bijzondere centimes, de prestaties in natura volgens de drie eerste grondslagen na artikel 14, in geld uitgerekend overeenkomstig het voorgaand artikel, inhouden.
Binnen de maand na de afgifte der aanslagbriefjes, is elke belastingschuldige bevoegd om zijn keuze te laten kennen aan het college van burgemeester en schepenen; na het verstrijken van deze termijn zijn de prestaties in natura invorderbaar in geld.
In alle gevallen zal de breuk in minder, tussen de prestaties in natura en de begroting in ged, door de belastingschuldige in muntspeciën moeten aangevuld worden.

Art. 17. De niet in geld afgekochte prestaties zullen in taakwerk kunnen omgezet worden.

Art. 18. Op de voordracht van de gemeenteraden, mag de deputatie van de provinciale raad in de gemeenten alwaar deze wijze haar voordeliger zal schijnen voor de belangen der localiteit, de prestaties in natura in geld omzetten.
De deputatie van de provinciale raad zal zelfs, behoudens goedkeuring van de regering, deze omzetting ambtshalve mogen bevelen.

Art. 19. De artikelen 135, 136 en 137 der gemeentewet zijn toepasselijk op de rollen opgemaakt voor de uitvoering der voorgaande artikelen.

Art. 20. De rollen zijn invorderbaar op de door de deputatie vastgestelde tijdstippen, zij worden ingevorderd overeenkomstig de voor de inning der rijksbelastingen vastgestelde regelen, de ontheffingen worden kosteloos uitgesproken en de rekeningen worden afgelegd zoals voor de andere uitgaven der gemeenten.

Art. 21. De eigendommen van de Staat, die enig inkomen opbrengen, dragen bij in de uitgaven in dezelfde mate als de private eigendommen.

Art. 22. In geval een gemeenteraad mocht trachten zich te onttrekken aan de verplichtingen opgelegd ingevolge dit hoofdstuk, doet de deputatie van ambtswege het bestek der werken opmaken, stelt de rollen vast na de gemeenteraad gehoord te hebben, schrijft de uitvoering der werken voor en beveelt de betaling daarvan uit de gemeentekas, een en ander overeenkomstig artikel 88 der gemeentewet.
Elk jaar deelt de deputatie aan de provinciale raad de staat mede van de krachtens onderhavig artikel gevestigde belastingen.

Art. 23. <W 19-03-1866, art. 1, B.S. 21-03-1866> Wanneer een in staat van bruikbaarheid onderhouden weg gewoonlijk of tijdelijk wordt beschadigd door bos,- turf-, steengroef- en mijnontginningen of door enig ander nijverheidsbedrijf, kunnen de eigenaars of ondernemers der ontginningen of door enig ander nijverheidsbedrijf, kunnen de eigenaars of ondernemers der ontginningen waarvoor het vervoer geschiedt, jaarlijks geroepen worden om tot het onderhoud van die weg bij te dragen door speciale belastingen in verhouding tot de veroorzaakte buitengewone beschadigingen.
Indien er tollen op deze weg bestaan, zullen deze belastingen niet mogen geheven worden, dan indien de tollen niet volstaan voor zijn onderhoud.
Indien de transporten hoofdens dewelke de exploitant met een belasting is bezwaard, aan tollen onderworpen zijn, zal daarmede rekening worden gehouden voor de bepaling van het cijfer der belasting.
De gemeenteraad zal, ten voorlopigen titel, het bedrag van elke bijzondere belasting bepalen. Zijn beraadslaging zal aan de exploitanten langs administratieve weg betekend worden; degene onder hen, die zich zouden benadeeld achten, zullen gedurende vijftien dagen, te rekenen van de betekening, bij de gemeenteraad een klacht mogen idienen en zelfs een eenvoudige tegensprekelijke schatting kunnen eisen.
Na de vervulling van deze formaliteiten zullen de belastingen door de gemeenteraad bepaald worden; indien de exploitatie evenwel in een andere gemeente gelegen is dan die op wier grondgebied de beschadigingen hebben plaats gehad, zal de belasting, op aanvraag van de raad dezer laatste gemeente, bepaald worden door de bestendige deputatie, indien de inrichting in dezelfde provincie gelegen is, en door de Koning in alle andere gevallen.
Indien het een buurtweg van groot verkeer geldt, of indien men zich bevindt in het geval voorzien bij artikel 25 der wet van 10 april 1841, zal, volgens het geval, de belasting rechtstreeks vastgesteld worden, 't zij door de deputatie, 't zij door de Koning, na de belanghebbende partijen en gemeenteraden gehoord te hebben.
Elke exploitant die zich door de beslissing van de gemeenteraad te zwaar belast zal achten, zal een klacht kunnen indienen bij de bestendige deputatie, die, na de gemeenteraad gehoord te hebben, zal beslissen; een beroep op de Koning zal, in alle geval, door de gemeenteoverheden en de exploitanten kunnen ingesteld worden, tegen de beslissingen van de bestendige deputatie.
Dit recht van hoger beroep of van beroep, zal binnen de veertien dagen, te rekenen van de betekening langs de administratieve weg, van de betrokken beslissing, moeten ingesteld worden. Het beroep op de Koning schorst de beslissing niet.
Het artikel 137 der gemeentewet en het artikel 20 der wet van 10 april 1841 zijn toepasselijk op de belastingen ingevoerd krachtens de voorgaande beschikkingen.
De regering is ertoe gemachtigd, indien daartoe aanleiding bestaat, de grondbeginselen van onderhavige wet toe te passen op de door de polders en wateringen onderhouden wegen.

Art. 24. (Wanneer een buurtweg verschillende ge- meenten zal aanbelangen, kan de Koning, na het advies van de gemeenteraden en van de bestendige deputatie van de provincieraad te hebben ingewonnen:
1° hem tot buurtweg van groot verkeer verklaren en er een nummer aan toekennen dat hetzelfde zal zijn voor gans het tracé van de weg;
2° er de wijze van verharding, of enige andere buitengewone uitgave voor voorschrijven;
3° de wijze van uitvoering van een toezicht over de werken regelen.
De vóór deze wet uitgesproken verklaringen tot grote verkeersweg, kunnen door de Koning worden herzien.) <W 1948-08-09/32, art. 4>
De provinciale deputatie zal de gemeenten aanwijzen welke tot deze uitgaven, evenals tot de uitgaven voor onderhoud, zullen behoren bij te dragen, zal de maatstaf bepalen volgens welke ieder van hen daartoe zal moeten bijdragen, behoudens beroep op de Koning vanwege de belanghebbende gemeenten, of vanwege de provinciegouverneur.
Behalve buitengewone gevallen zal geen ge- meente gehouden zijn bij te dragen tot het onderhoud of tot de verbetering van de wegen die zich op het grondgebied van een andere gemeente bevinden.

Art. 25. In geval een buurtweg gemeenten mocht aanbelangen welke tot verschillende provinciën behoren, zal de richting, de breedte van de weg en de maatstaf volgens welke de belanghebbende gemeenten tot het onderhoud of tot de verbetering daarvan zullen bijdragen, bij koninklijk besluit worden bepaald op advies van de gemeentebesturen en de deputatiën der provinciale raden.

Art. 26. De buurtwegen van groot verkeer en, in buitengewone gevallen, de andere buurtwegen, zullen toelagen uit de provinciale kas kunnen ontvangen.

Hoofdstuk III. Verbreding, rechttrekking, aanleg en afschaffing der buurtwegen.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Hoofdstuk III. (VLAAMSE OVERHEID)
[1 - Opening, afschaffing, wijziging en verlegging van buurtwegen]1
----------
(1)<DVR 2014-04-04/05, art. 75, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 27.De gemeenteraden zijn gehouden om, ten verzoeke van de deputatie van de provinciale raad, te beraadslagen over de aanleg, de rechttrekking, de verbreding en de afschaffing der buurtwegen.
In geval van weigering te beraadslagen of de nodige maatregelen te nemen, is de deputatie bevoegd om, behoudens 's Konings goedkeuring, van ambtswege de aanleg der werken en de aankopen te bevelen, en in de uitgaven te voorzien, mits inachtneming van de voorschriften van het voorgaande hoofdstuk.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 27. (VLAAMSE OVERHEID)
De gemeenteraden zijn gehouden om, ten verzoeke van de deputatie van de provinciale raad, te beraadslagen over [1 de opening, de afschaffing, de wijziging of de verlegging van een buurtweg en eventueel het bijhorende ontwerp van rooilijnplan]1.
In geval van weigering te beraadslagen of de nodige maatregelen te nemen, is de deputatie bevoegd om, behoudens 's Konings goedkeuring, van ambtswege de aanleg der werken en de aankopen te bevelen, en in de uitgaven te voorzien, mits inachtneming van de voorschriften van het voorgaande hoofdstuk.

----------
(1)<DVR 2014-04-04/05, art. 76, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 28.<W 20-05-1863, art. 2, B.S. 22-05-1863> De aanleg, de afschaffing of de wijziging van een buurtweg moeten voorafgegaan zijn van een onderzoek.
De beraadslagingen der gemeenteraden worden onderworpen aan de bestendige deputatie van de provinciale raad, welke beslist behoudens beroep bij de Koning vanwege de gemeente of van de belanghebbende derden.
De beslissingen van de deputatie worden bekendgemaakt door de colleges van burgemeester en schepenen, van de zondag af na dezelver ontvangst en blijven gedurende acht dagen aangeplakt.
Het beroep bij de Koning schorst de beslissingen. Het moet uitgeoefend en aan de gouverneur overgemaakt worden, binnen de vijftien dagen volgende op de in vorige paragraaf vermelde bekendmaking.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 28. (VLAAMSE OVERHEID)
<W 20-05-1863, art. 2, B.S. 22-05-1863> [1 Het voornemen tot opening, afschaffing, wijziging of verlegging van een buurtweg wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek. Met behoud van de toepassing van artikel 27, eerste lid, stelt de gemeenteraad hiertoe een ontwerp van rooilijnplan vast dat onderworpen wordt aan onderstaande procedure, behoudens in het geval van een afschaffing.]1
De beraadslagingen der gemeenteraden worden onderworpen aan de bestendige deputatie van de provinciale raad, [1 welke beslist binnen de 90 dagen na ontvangst van de beraadslaging van de gemeenteraad,]1 behoudens beroep bij de Koning vanwege de gemeente of van de belanghebbende derden.
[1 Bij ontstentenis van een tijdige beslissing van de deputatie kan de gemeente beroep instellen tegen het uitblijven van de beslissing.]1
De beslissingen van de deputatie worden bekendgemaakt door de colleges van burgemeester en schepenen, van de zondag af na dezelver ontvangst en blijven gedurende acht dagen aangeplakt.
Het beroep bij de Koning schorst de beslissingen. Het moet uitgeoefend en aan de gouverneur overgemaakt worden, binnen de vijftien dagen volgende op de in vorige paragraaf vermelde bekendmaking.

----------
(1)<DVR 2014-04-04/05, art. 77, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 28bis.<ingevoegd bij W 1948-08-09/32, art. 6> Een buurtweg mag slechts na de goedkeuring door de Koning van een algemeen rooiingsplan worden aangelegd, of rechtgetrokken, de bestendige deputatie gehoord.

GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 28bis. (VLAAMSE OVERHEID)
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/05, art. 78, 004; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art. 29. In geval van verlating of van wijziging in de richting vna het geheel of een gedeelte van de buurtweg, zullen de aangelanden van het stuk dat buiten gebruik geraakt is, gedurende zes maanden te rekenen van de bekendmaking door het college van burgemeester en schepenen van het besluit inhoudende de goedkeuring van de wijziging of van de afschaffing, het recht hebben om zich te done machtigen om in volle eigendom te beschikken over de grond die vrij geworden is, mits zich te verbinden tot de betaling, naar de begroting van deskundigen, hetzij van de eigendom, hetzij van de meerwaarde in het geval waarin zij eigenaars van de grond mochten zijn.

Hoofdstuk IV. Politie der buurtwegen.

Art. 30. Wegcommissarissen zullen bij provinciale verordeningen kunnen aangesteld worden.
Zij leggen de eed af voor de vrederechter van hun woonplaats.

Art. 31. De burgemeester en schepenen, de beambten van de plaatselijke politie en de wegcommissarissen zullen gemachtigd zijn om de inzake buurtwegen gepleegde overtredingen en wanbedrijven vast te stellen en om er proces-verbaal van op te maken. Hun processen-verbaal zullen bewijskrachtig zijn behoudens tegenbewijsverschaffing.
De arrondissementscommissarissen zullen bevoegd zijn om zelf over te gaan, of hen wie zulks aangaat te doen overgaan, tot alle handelingen nodig om de overtredingen en wanbedrijven in zake buurtwegen vast te stellen.

Art. 32. De straffen die door de provinciale raden zullen worden vastgesteld wegens overtredingen van hun verordeningen in zake buurtwegen, zullen politiestraffen niet te boven mogen gaan.
De straffen die zwaarder zijn dan die geoorloofd bij onderhavig artikel, welke door de thans bestaande verordeningen en reglementen bepaald zijn, evenals degene die bij artikel 40, titel II der wet van 28 september - 6 oktober 1791 vastgesteld zijn, voor de beschadiging der buurtwegen of de onrechtmatige inbezitneming der breedte ervan, zullen van rechtswege worden verminderd door de hoogste van deze straffen na verloop van de twee jaren die de afkondiging dezer wet zullen volgen.
De bovengemelde overtredingen zullen van nu af aan als politieovertredingen vervolgd en gevonnist worden.

Art. 33. Behalve de straf, zal de (politierechtbank), indien daartoe gronden bestaan, het herstel van de overtreding bevelen binnen de termijn die door het vonnis zal bepaald worden en beslissen dat, bij gebreke van uitvoering, het gemeentebestuur er in zal voorzien op kosten van de overtreder, welke krachtens hetzelfde vonnis zal kunnen worden gedwongen tot de terugbetaling van de kosten op een blote staat opgemaakt door het college van burgemeester en schepenen. <W 10-10-1967, art. 3 (art. 91, § 9), B.S. 31-10-1967>
In geval van verwijzing naar de burgerlijke rechter van een prejudiciële rechtsvraag, zal de partij die de exceptie opgeworpen heeft, verplicht zijn om zich voor de bevoegde rechter te voorzien en van haar gereedheid te doen blijken binnen de maand; zo niet zal met het onderzoek en de beslissing over de overtreding worden voortgegaan.
De zaken, verwezen naar de burgerlijke rechter, zullen als korte en spoedeisende zaken onderzocht en beslist worden.

Art. 34. (...)

Art. 35. De geldboeten worden geheven ten behoeve van de gemeente op wier grondgebied de overtreding gepleegd is geworden en behoren tot het bijzonder fonds bestemd voor het onderhoud der buurtwegen.
Nochtans kan het provinciaal reglement een deel daarvan bestemmen voor de beambten die de overtreding of het wanbedrijf hebben vastgesteld.

Art. 36. De beschikkingen van onderhavig hoofdstuk zijn van toepassing op de politie van de grachten langs de buurtwegen.

Hoofdstuk V. Van de provinciale verordeningen.

Art. 37. De provinciale verordeningen zullen voorzien in de maatregelen die noodzakelijk zijn ten einde de afpaling der buurtwegen en de vergelijking der bij artikel 1 dezer wet vermelde plannen te verzekeren.

Art. 38. Deze verordeningen zullen in elk kanton de aanstelling van werkopzichters kunnen voorschrijven en hun bevoegdheden bepalen.
Zij zullen insgelijks de wijze van benoeming, schorsing of ontslag van deze opzichters en van de wegcommissarissen, mitsgaders hun jaarwedden of vergoedingen vaststellen.
De uitgaven zullen hetzij uit de provinciale fondsen, hetzij uit de fondsen bestemd voor de werken, worden bestreden.

Art. 39. De deputaties der provinciale raden zullen zonder verwijl overgaan tot de herziening der bestaande verordeningen, mits inachtneming van de bepalingen van onderhavige wet.
Deze verordeningen zullen slechts voorlopig zijn; zij zullen door de provinciale raden worden herzien ten laatste in de tweede gewone zitting na de afkondiging van deze wet.
De verordeningen van de deputatie en die van de raad zullen slechts uitvoerbaar zijn na door de Koning te zijn goedgekeurd.
 

Commentaar: 

Definitie buurtweg

Een buurtweg is een weg die wettelijk is erkend tot nut en gebruik van de algemeenheid van de inwoners van één of meer (delen van) gemeenten en die als buurtweg erkend is (zie parlementaire voorbereidingsstukken van art. 1 van het ontwerp van wet van 10 april 1841, Pasin. 1841, 130, geciteerd door H. Vuye, “Fundamentele regels omtrent buurtwegen. Het arrest van het Hof van Cassatie van 13 januari 1994”, R.Cass. 1994, 93; zie ook: V. Sagaert, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 537).

Atlas der buurtwegen

De enkele inschrijving van de weg in de Atlas der Buurtwegen volstaat niet om aan de voetweg het zakenrechtelijk statuut van buurtweg te geven (Cass. 20 juni 2002, Pas. 2003, I, 1249).

Naast de bestuurlijke handeling van erkenning van de buurtweg is bovendien een gebruik door het publiek vereist. Art. 10 van de wet van 10 april 1841 bepaalt dat “Het besluit van de provinciale deputatie waarbij het plan (in casu: een buurtweg) definitief vastgesteld wordt, doet geenszins afbreuk aan de eigendomsvorderingen noch aan de rechten die daaruit voortspruiten”.

Bijkomend aan de bestuurlijke handeling van erkenning is bijgevolg vereist dat er verkrijgende verjaring ten voordele van het “publiek” is ingetreden. Wil er sprake zijn van een verkrijgende verjaring, dan moet er een effectieve inbezitname van de weg gebeuren. Zonder bezit kan er geen sprake zijn van verjaring. Dit betekent dat de gemeente nooit eigenaar kan worden van een (zakelijk recht op een) buurtweg die weliswaar werd ingeschreven in de Atlas, maar nooit voor het publiek werd opengesteld (H. Vuye, o.c., R.Cass. 1994, 96).

De inschrijving in de Atlas der Buurtwegen verleent een wettige titel, zodat de verkorte verjaringstermijnen van tien respectievelijk twintig jaar van toepassing zijn (art. 10, tweede lid van de wet van 10 april 1841 juncto art. 2265 BW) (zie ook: V. Sagaert, o.c., 538).

Hieruit vloeit voort dat een weg, die is opgenomen in de Atlas van Buurtwegen, slechts het zakenrechtelijk karakter van een buurtweg verkrijgt (waarop de gemeente een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid verkrijgt) indien (i) er gebruik van wordt gemaakt door het publiek en (ii) er, al naar gelang het geval, binnen tien of twintig jaar geen eigendoms- of bezitsvorderingen werden ingesteld of de verjaring niet anderszins werd gestuit.

Geen buurtweg zonder inbezitname

Er is vereist dat de gemeente effectief tot inbezitname is overgegaan, m.a.w. dat de weg door het publiek wordt gebruikt. Het gebruik van de weg door het publiek moet te kwalificeren zijn als een deugdelijk en ondubbelzinnig bezit. Het gebruik door het publiek dient regelmatig en gewoonlijk te zijn en dient te geschieden met de bedoeling om de weg als zodanig te gebruiken. Het gebruik mag niet berusten op een louter gedogen door de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend (Cass. 29 november 1996, Arr.Cass. 1996, 1116). Het gebruik door het publiek mag evenmin berusten op een bezit dat, gelet op de omstandigheden van de zaak, het voorwerp van verschillende eveneens geloofwaardige interpretaties kan uitmaken.

Bewijslast bezitname buurtweg

Dat aan deze voorwaarde van inbezitname is voldaan, moet worden bewezen door de partij die de openstelling van de buurtweg vordert (Gent 25 november 2010, T.Agr.R. 2011, 10). Voetweg 53 kan zakenrechtelijk enkel als een buurtweg worden gekwalificeerd indien de gemeente Temse bewijst, enerzijds, dat zij effectief tot inbezitname van voetweg 53 is overgegaan, m.a.w. dat er gebruik van werd gemaakt door het publiek, en, anderzijds, dat dit gebruik door het publiek gedurende tien jaar deugdelijk, ondubbelzinnig en ongestoord was.

Nuttige tips: 

Raadpleeg hier de Atlas buurtwegen per provincie

Antwerpen
Limburg
Oost-Vlaanderen
Vlaams-Brabant
WestVlaanderen

Enkele bijzondere atlassen der buurwegen volgens gemeente

Aalst
De Pinte
Deinze
Hasselt
Oudenaarde
Vicinaux
Diksmuide
Eeklo
Kloosterbos

 

Gerelateerd

lees verder

Het beheer van de goederen van vermiste personen

$
0
0

Het beheer van de goederen van vermiste personen

Vermiste personen zijn mensen die plots verdwijnen uit hun vertrouwde omgeving waarbij niemand weet waar de betrokken persoon verblijft en dit gedurende een langere periode.

Vermiste personen hebben evenwel in de regel een vermogen dat moeilijk onbeheerd kan blijven, zowel in het belang van de vermiste persoon als in het belang van derden. Zo dienen huurgelden betaald dan wel ontvangen te worden, leningen verder afbetaald, eventuele contracten opgezegd, rechten en plichten nageleefd en uitgevoerd (bijvoorbeeld in onverdeeldheid of in nalatenschappen) en dergelijke meer.

Afhankelijk van de periode van afwezigheid heeft de wet mogelijkheden voorzien in het voorlopig of definitief beheer van de goederen van de vermiste, waarbij steeds voor ogen werd gehouden dat de vermiste persoon op korte of lange termijn terug kon opduiken en opnieuw weer zijn rechten diende te kunnen uitoefenen.

Het beheer van de goederen van vermiste personenVermiste personen zijn mensen die plots verdwijnen uit hun vertrouwde omgeving waarbij niemand weet waar de betrokken persoon verblijft en dit gedurende een langere periode.

Gerelateerd

lees verder

Onderhoudsgelden penale boeten en collectieve schuldenregeling

$
0
0
Instantie: Grondwettelijk hof (arbitragehof)
Datum van de uitspraak: 
don, 22/09/2016

Art. 1675/13, § 3 Ger.W., zoals gewijzigd door art. 10 van de wet van 12 mei 2014, bepaalt:

“De rechter kan geen kwijtschelding verlenen voor volgende schulden:

– de onderhoudsgelden;

– de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf;

– de schulden van een gefailleerde die overblijven na het sluiten van het faillissement.”

 

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
854
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Arrest nr. 119/2016

Onderwerp van de prejudiciële vragen

Bij arrest van 27 mei 2015 (…) heeft het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Antwerpen, de volgende prejudiciële vragen gesteld:

Noot: 

Als advocaten onderlegd in insolventierecht kunnen wij u bijstaan in een beste verdediging. U vraagt hiertoe best een afspraak. Hiertoe kan u ons bellen op het telefoonnummer van ons secretariaat 055/31.86.47 om een afspraak vast te leggen. Breng dan al uw stukken (inkomstenstukken, schulden, brieven) mee. Wij nemen dan de tijd om naar u te luisteren, an,twoord te geven op uw vragen, advies te verlenen en een voorstel van aanpak te formuleren. Wij vragen voor een afspraak 150 euro. Telefonisch kunnen we geen vragen beantwoorden. Korte vragen kan u wel per e-mail stellen naar elfri@elfri.be aan 8€ per e-mail.

Zie ook deze links:
Gerelateerd

lees verder

Vrijheidsberoving minderjarige

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 01/12/2015
A.R.: 
P.15.1335.N

Indien de jeugdrechter niet binnen de termijn van vierentwintig uur na de vrijheidsberoving wettig heeft beslist tot de plaatsing van een minderjarige in een gesloten afdeling van een openbare Gemeenschapsinstelling, dient de minderjarige in vrijheid gesteld, ook al kan tegenover hem een opvoedende maatregel worden genomen.

De jeugdrechter in hoger beroep die vaststelt dat de beschikking van de jeugdrechter tot plaatsing van een minderjarige in een gesloten afdeling van een openbare Gemeenschapsinstelling nietig is wegens niet-naleving van het hoorrecht van de minderjarige, kan niet met terugwerkende kracht beslissen tot de plaatsing van een minderjarige in een gesloten afdeling van een openbare Gemeenschapsinstelling.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
460
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

AR nr. P.15.1335.N

M.-L.A.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent, jeugdkamer, van 23 september 2015.

...

II. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Middel

Noot: 

NOOT Bart De Smet onder dit arrest in het RW – De termijn van arrestatie voor minderjarige verdachten

Gerelateerd

lees verder

Regres op grond van clausule strijdig met modelpolis

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 19/06/2015

Krachtens artikel 88, eerste lid, Wet Landverzekeringsovereenkomst, kan de verzekeraar zich, voor zover hij volgens de wet of de verzekeringsovereenkomst de prestaties had kunnen weigeren of verminderen, een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringnemer en indien daartoe grond bestaat, tegen de verzekerde die niet de verzekeringnemer is.

Voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen is dit recht van verhaal geregeld in de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, dat uitgevaardigd is krachtens artikel 19 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, op grond waarvan de Koning gemachtigd is de algemene voorwaarden van de verzekeringscontracten te regelen.

Krachtens artikel 1 van voormeld besluit van 14 december 1992 moeten de overeenkomsten betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen beantwoorden aan de bepalingen van deze modelovereenkomst. Zon-der afbreuk te doen aan de bepalingen van de Wet Landverzekeringsovereenkomst is het evenwel toegelaten ervan af te wijken ten gunste van de verzekeringnemer, van de verzekerde of van elke derde die bij de uitvoering van de overeenkomst be-trokken is.

Krachtens artikel 25, 1°, a), van de modelovereenkomst, heeft de maatschappij, wanneer zij gehouden is ten aanzien van de benadeelden, een recht van verhaal op de verzekeringnemer, wanneer de dekking van de overeenkomst geschorst is wegens niet-betaling van de premie.
2. Krachtens artikel 29bis, § 1, eerste lid, WAM 1989, zijn de verzekeraars die de aansprakelijkheid dekken van de eigenaar, de bestuurder of de houder van mo-torrijtuigen die bij een verkeersongeval zijn betrokken, verplicht, met uitzondering van de stoffelijke schade en de schade geleden door de bestuurder van elk van de betrokken motorrijtuigen, alle schade te vergoeden voortvloeiend uit een lichamelijk letsel of het overlijden, geleden door slachtoffers van een dergelijk ongeval en hun rechthebbenden.

Krachtens artikel 29bis, § 1, laatste lid, WAM 1989, wordt de vergoedingsplicht waarvan sprake in deze bepaling uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepa-lingen betreffende de aansprakelijkheidsverzekering in het algemeen en de aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen in het bijzonder, voorzover daarvan in dit artikel niet wordt afgeweken.

Uit het geheel van deze bepalingen volgt dat het de verzekeringsmaatschappij die de slachtoffers van een verkeersongeval heeft vergoed op grond van artikel 29bis WAM 1989, toegelaten is een contractueel recht van verhaal uit te oefenen op de verzekerde of de verzekeringnemer, zij het beperkt tot het bedrag waartoe de verzekeraar op grond van de aansprakelijkheid van zijn verzekerde zou zijn gehouden.

Een beding dat aan de verzekeringsmaatschappij een recht van verhaal verleent voor bedragen waarvoor de verzekerde niet aansprakelijk is, wijkt af van de mo-delovereenkomst gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 ten nadele van de verzekeringnemer en is bijgevolg op grond van artikel 1 van dit be-sluit niet toegelaten.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.14.0150.N
D R,
eiser,
tegen
KBC VERZEKERINGEN nv, met zetel te 3000 Leuven, Professor Roger Van Overstraetenplein 2,
verweerster,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 14 november 2013, na verwijzing bij arrest van het Hof van 7 februari 2011.

II. CASSATIEMIDDEL

Geschonden wetsbepalingen

- artikel 88, eerste lid, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;

Gerelateerd

lees verder

Gemeenschappelijk waarborgfonds toevallig feit

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Grondwettelijk hof (arbitragehof)
Datum van de uitspraak: 
maa, 23/05/2016

art. 19bis-11, § 1.3° WAM:

“Elke benadeelde kan van het (Gemeenschappelijk Waarborg)Fonds de vergoeding bekomen van de schade die door een motorrijtuig is veroorzaakt wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is om reden van een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat.”

Het “toevallig feit” waarvan sprake in deze bepaling, dient te worden beoordeeld in de persoon van “de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte”.

Het “toevallig feit” waardoor “de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat”, moet de reden moet zijn waarom “geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is”. Wanneer geen toevallig feit in de persoon van de onbekend gebleven bestuurder vastgesteld, maar wanneer het veel meer aannemelijk dat een derde persoon ofwel een fout heeft begaan met een onbekend betrokken voertuig, is alleen een vordering tegen het Belgisch Gemeenschappelijk Waarborgfonds mogelijk op grond van art. 19bis-11, § 1-7° WAM weze het dan enkel voor lichamelijke schade.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
872
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Bvba P. S. t/ L. De B. en Belgisch Gemeenschappelijk Waarborgfonds

I. Antecedenten

1. Het geding tussen de partijen betreft een aanrijding van 22 mei 2012 omstreeks 13u30 te Antwerpen op de E 17, meer bepaald rijdende in de richting van Antwerpen en ter hoogte van kilometerpaal 59.5. Daarbij waren rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken:

– de vrachtwagen Daf, eigendom van bvba P. S. en bestuurd door N. De W.;

– de personenwagen Mazda, bestuurd door L. De B.;

Noot: 

G. Jocqué in NJW 2015, 102:" Schadevergoeding bij onmogelijkheid om vast te stellen welk voertuig het ongeval veroorzaakt heeft".

Gerelateerd

lees verder


Kennisgeving van het voornemen tot regres van verzekeraar van zodra deze kennis heeft van de feiten die het regres wettigen

$
0
0
Plaats van uitspraak: Oost-Vlaanderen-Gent
Instantie: Politierechtbank
Datum van de uitspraak: 
din, 15/11/2016

Artikel 88, tweede lid, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst impliceert dat de verzekeraar, om zijn recht van verhaal niet te verliezen, aan de betrokkene duidelijk kennis geeft van zijn voornemen om verhaal in te stellen en dat de verzekeraar daarvan het bewijs dient te leveren; de wet op de landverzekeringsovereenkomst onderwerpt die kennisgeving aan geen enkel bijzonder vormvereiste; wanneer de kennisgeving per aangetekende brief gebeurt, dient de verzekeraar enkel te bewijzen dat hij die aan de postdiensten heeft afgegeven; die afgifte is een rechtsfeit, dat kan worden bewezen door alle middelen rechtens die de bodemrechter op onaantastelijke wijze beoordeelt.

Art. 34, § 3, Wet Landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat de regresvordering van de verzekeraar tegen de verzekerde verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag van betaling door de verzekeraar, behoudens bedrog. Deze bepaling doet de verjaring van de regresvordering van de verzekeraar tegen de verzekerde lopen vanaf de betaling, ook al staat op dat ogenblik nog niet vast dat de verzekeraar over een grond van verhaal tegen de verzekerde beschikt.

De verzekeraar, die zijn conventioneel regresrecht uitoefent, dient te bewijzen dat hij als verzekeraar de slachtoffers heeft vergoed in overeenstemming met zijn contractuele en wettelijke verplichtingen. Het doet er ter zake niet toe of de slachtoffers vergoed werden door een rechtstreekse betaling door de verzekeraar van de dader, dan wel door een derde verzekeraar, die op grond van afspraken tussen verzekeraars voor rekening van de verzekeraar die regres uitoefent, heeft betaald. De betaling aan de slachtoffers door de eigen verzekeraar dient rechtstreeks toegerekend te worden aan de verzekeraar van de dader.

De “uitkering van dat bedrag” waarvan sprake in art. 88, § 3 Verzekeringswet is bijgevolg de betaling van de verzekering aan de benadeelde en niet de latere betaling door de ene verzekering aan de andere. Het is die eerste betaling die gebeurde in uitvoering van de verzekeringspolis, niet de latere verrekening tussen de verzekeringsmaatschappijen in het kader van de RDR-overeenkomst. De aanvang van de verjaring is dus in principe de datum waarop de verzekering overging tot uitbetaling van de vergoeding aan het slachtoffer in naam en voor rekening van de verzekeringsmaatschappij die gehouden is tot vergoeding.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
874
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

NV B.B. t/ L.H.

...

2. De feiten

Op 31 mei 2012 deed er zich een ongeval voor op de E17 te Beveren in de richting van Frankrijk. Daarbij waren betrokken: een voertuig Alfa Romeo, bestuurd door en eigendom van de h. L.H. (d.i. verweerder) en in burgerlijke aansprakelijkheid verzekerd bij de NV M.V. (thans NV B.B., d.i. eiseres), en een vrachtwagen Man, bestuurd door de heer M.G., eigendom van de firma G. en in burgerlijke aansprakelijkheid verzekerd bij de NV A.B. De h. H. raakte bij de aanrijding lichtgewond.

Gerelateerd

lees verder

Handelsagentuur uitwinningsvergoeding begrip nieuwe klanten aangebracht door handelsagent

$
0
0
Instantie: Hof van Justitie
Datum van de uitspraak: 
don, 07/04/2016
A.R.: 
Zaak C-315/14

Volgens art. 17, tweede lid, a), eerste streepje van richtlijn 86/653 heeft de handelsagent recht op een vergoeding indien en voor zover hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren. De betaling van deze vergoeding moet billijk zijn, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat.

De vraag of er sprake is van een nieuwe of een bestaande klant in de zin van art. 17, tweede lid van richtlijn 86/653 moet worden beoordeeld door te kijken naar de goederen ten aanzien waarvan de handelsagent door de principaal is belast met het tot stand brengen, en in voorkomend geval sluiten, van de verkoop of aankoop.

In een situatie waarin de handelsagent volgens de agentuurovereenkomst belast is met het tot stand brengen van de verkoop van een deel van het productassortiment, en niet het gehele productassortiment van de principaal, sluit de omstandigheid dat een persoon met betrekking tot andere goederen reeds zaken deed met die principaal niet uit dat die persoon kan worden aangemerkt als een nieuwe klant die door de handelsagent is aangebracht, wanneer de handelsagent er door zijn inspanningen in is geslaagd om tussen die persoon en de principaal een zakelijke relatie tot stand te brengen voor de goederen waarvan de verkoop hem is toevertrouwd.

Het enkele feit dat  de klanten die een handelsagent voor de principaal heeft aangebracht, bij die principaal reeds goederen kochten die naar hun aard vergelijkbaar waren met die waarvoor de handelsagent bij die klanten de verkoop tot stand heeft gebracht, is niet voldoende om aan te nemen dat die laatste goederen reeds binnen het bereik vielen van de zakelijke relaties die al eerder waren aangegaan met die klanten.

Art. 17, tweede lid, a), eerste streepje van richtlijn 86/653 moet aldus worden uitgelegd dat de klanten die een handelsagent heeft aangebracht voor goederen waarvan de verkoop hem is toevertrouwd door de principaal, zijn aan te merken als nieuwe klanten in de zin van die bepaling, ook al deden die klanten met betrekking tot andere goederen reeds zaken met die principaal, wanneer het voor de verkoop van de eerste goederen door die handelsagent noodzakelijk was om een specifieke zakelijke relatie aan te gaan, wat ter beoordeling staat van de rechter.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
895
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Vennootschap naar Duits recht GmbH M.G. t/ Y.K.

Zaak C-315/14

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van art. 17, tweede lid, a) van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB L 382, p. 17).

Gerelateerd

lees verder

Verbod verkoop met verlies en de bescherming consument

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 16/09/2016
A.R.: 
C.15.0116.N

Art. 101 WMBC betreft niet alleen een oneerlijke handelspraktijk die betrekking heeft op de economische belangen van concurrenten of betrekking heeft op transacties tussen handelaars, maar beoogt ook de bescherming van de consument.

Art. 101 WMPC valt dan ook onder Richtlijn 2005/29/EG.

Art. 101 WMPC als algemeen en ongenuanceerd verbod  is strenger is dan de Richtlijn en kan dan ook geen toepassing kan vinden  (art. 4 Richtlijn).

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
895
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

cvba E.B. t/ Vennootschap naar Nederlands recht bv K.E. en bvba K.E.B.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 16 december 2013.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Noot: 

• Gent 16 december 2013, NJW 2014, 658, noot R. Steennot, RW 2014-15, 543, na HvJ nr. C-343/12, 7 maart 2013, JLMB 2013, 1876, noot A. Meulder, TBH 2014, 606, noot T. Baes.

Het art. 101 WMBC, werd evenwel herschreven in art. VI. 116. WER:

" § 1. Teneinde eerlijke marktpraktijken te verzekeren tussen ondernemingen, [is het elke onderneming] verboden goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen.
Als een verkoop met verlies wordt beschouwd, elke verkoop tegen een prijs die niet ten minste gelijk is aan de prijs waartegen de onderneming het goed heeft gekocht of die de onderneming zou moeten betalen bij herbevoorrading, na aftrek van eventueel toegekende en definitief verworven kortingen, alsook van niet definitief verworven volumekortingen berekend op basis van 80 % van de volumekorting die de onderneming in het voorbije jaar voor hetzelfde goed heeft verworven. Om uit te maken of er verkoop met verlies is, wordt geen rekening gehouden met kortingen die, al dan niet uitsluitend, toegekend worden in ruil voor verbintenissen van de onderneming andere dan de aankoop van goederen.
§ 2. In geval van gezamenlijk aanbod van verscheidene, al dan niet identieke goederen, geldt het verbod bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, slechts wanneer het aanbod in zijn geheel een verkoop met verlies uitmaakt".

Dit artikel verbiedt elke handelaar een goed met verlies te verkopen en stelt zeer uitdrukkelijk dat dit verbodt beoogt “eerlijke marktpraktijken te verzekeren tussen ondernemingen". Deze toevoeging werd duidelijk opgesteld om de strijdigheid met richtlijn 2005/29/EG [Richtlijn oneerlijke handelspraktijken] weg te werken.

Een verkoop met verlies is een verkoop tegen een prijs die niet ten minste gelijk is aan de prijs waartegen een onderneming het goed heeft gekocht, na aftrek van:

• toegekende en definitief verworven kortingen;
•niet definitief verworven volumekortingen, ten belope van 80% van de verworven volumekortingen in het voorbije jaar voor hetzelfde goed.

Het Boek VI WER, voorziet een reeks uitzonderingen gekoppeld aan bijzondere omstandigheden, waarin verkoop met verlies (art. VI.117 WER) toegelaten is:

• naar aanleiding van soldenverkoop of uitverkoop;
• met als doel de goederen die vatbaar zijn voor snel bederf van de hand te doen als hun bewaring niet meer kan worden verzekerd;
• ten gevolge externe omstandigheden;
• goederen die technisch voorbijgestreefd zijn of beschadigd zijn;
• de noodzakelijkheid van concurrentie.

Gerelateerd

lees verder

Omschrijving opdracht van de deskundige beslissing alvorens recht te doen

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 21/04/2016
A.R.: 
C.15.0142.N

Wanneer tussen de partijen geen betwisting bestaat over de omschrijving van de opdracht van de deskundige is de omschrijving van de opdracht van de deskundige geen eindvonnis, maar een vonnis alvorens recht te doen.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
896
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

AR nr. C.15.0142.N

NV E.I. en NV De C.A.B. en W.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 8 december 2014.

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Tweede middel

5. Krachtens art. 1077 Ger.W. staat voorziening in cassatie tegen vonnissen alvorens recht te doen slechts open na het eindvonnis.

Noot: 

 

 

Gerelateerd

lees verder

Fout sluit burenhinder niet uit

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 11/02/2016

De vordering wegens burenhinder gebaseerd op art. 544 BW veronderstelt een abnormale hinder veroorzaakt door een daad, verzuim of gedraging die aan de buur toerekenbaar is.

De omstandigheid dat deze daad, dit verzuim of deze gedraging als foutief kan worden bestempeld, verhindert de toepassing van art. 544 BW niet.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
1459
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Vennootschap naar Duits recht AG H.-G. I.V. t/ NV R. en NV A.B.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 6 februari 2014.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Eerste middel

...

6. De vordering wegens burenhinder gebaseerd op art. 544 BW veronderstelt een abnormale hinder veroorzaakt door een daad, verzuim of gedraging die aan de buur toerekenbaar is.

Noot: 

Onder de publicatie van dit arrest in het RW: Dorothy Gruyaert, De foutaansprakelijkheid en de leer van de burenhinder: water en vuur?

Gerelateerd

lees verder

Belang van een VZW

$
0
0
Instantie: Raad van State
Datum van de uitspraak: 
vri, 14/11/2014

Wanneer een vereniging, die niet haar persoonlijk belang aanvoert in rechte is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en derhalve onderscheiden van het algemeen belang, dat zij een collectief belang verdedigt, dat haar maatschappelijk doel door de bestreden handeling kan worden geraakt en dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
903
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Arrest nr. 229.163

Vzw Liga voor de Mensenrechten t/ Gemeente Zonhoven

Uittreksel uit het verslag van auditeur J. Neuts

...

7. Over het belang van verzoekster heeft de Raad van State in een recent arrest van 18 maart 2014 (nr. 226.784) als volgt geoordeeld:

“6. Luidens art. 19, eerste lid RvS-Wet kan een annulatieberoep zoals bedoeld in art. 14, § 1 RvS-Wet, voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden gebracht door elke partij die doet blijken van een benadeling of een belang.

Noot: 

Het belang van een rechtspersoon: Rb. Brussel 22 januari 2010, met noot, RW 2010-2011, 1480

Hoewel er geen eensgezindheid bestaat over de definitie van het begrip belang, kan het belang worden gedefinieerd als ieder materieel of moreel – daadwerkelijk, maar niet theoretisch – voordeel dat de eiser kon halen uit de vordering die hij instelde, op het ogenblik waarop hij die vordering aanhangig maakte, zelfs zo de erkenning van het recht, de ontleding of de ernst van de schade slechts komen vast te staan op het ogenblik van de uitspraak van het vonnis (P. Vanlersberghe, «Artikel 17 Ger.W.» in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2002, (1), p. 9, nr. 7).

Het belang moet rechtstreeks en persoonlijk zijn. Om in rechte te kunnen optreden, moet men rechtstreeks en persoonlijk zijn geraakt in zijn eigen belangen.

Het belang van een rechtspersoon is datgene wat zijn bestaan, zijn materiële goederen en morele rechten, inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam raakt (zie o.m.: Cass. 19 september 1996, Arr. Cass. 1996, 775). Het Hof van Cassatie hanteert een strikte opvatting. Het enkele feit dat de rechtspersoon een bepaald doel, ook al is het statutair, nastreeft, doet volgens het Hof van Cassatie het eigen belang, waarvan die persoon moet doen blijken om een rechtsvordering in te stellen, niet ontstaan. De krenking van de individuele belangen van de leden levert evenmin een persoonlijk belang op van de vereniging.
 

Gerelateerd

lees verder

Advocaat en syndicus

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 16/06/2016

De vaststelling dat ook een advocaat de activiteit van syndicus binnen de vennootschap uitoefent en in die hoedanigheid niet onderworpen is aan het toezicht van het BIV, staat er niet aan in de weg dat de vennootschap zelf dient te voldoen aan de vereisten voor de beroepsuitoefening van vastgoedmakelaarsactiviteiten, in casu syndicusactiviteiten.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
908
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

bvba W. t/ Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars

1. De antecedenten en de vorderingen

Het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars (hierna: “BIV”) heeft op 3 april 2015 de h. J. De R. en bvba W. doen dagvaarden om te verschijnen voor de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen.

Het BIV verweet gedaagden manifeste overtredingen van de wettelijke bepalingen die de beroepsuitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar regelen. Zij vorderde:

Noot: 

Het belang van een rechtspersoon: Rb. Brussel 22 januari 2010, met noot, RW 2010-2011, 1480

Hoewel er geen eensgezindheid bestaat over de definitie van het begrip belang, kan het belang worden gedefinieerd als ieder materieel of moreel – daadwerkelijk, maar niet theoretisch – voordeel dat de eiser kon halen uit de vordering die hij instelde, op het ogenblik waarop hij die vordering aanhangig maakte, zelfs zo de erkenning van het recht, de ontleding of de ernst van de schade slechts komen vast te staan op het ogenblik van de uitspraak van het vonnis (P. Vanlersberghe, «Artikel 17 Ger.W.» in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2002, (1), p. 9, nr. 7).

Het belang moet rechtstreeks en persoonlijk zijn. Om in rechte te kunnen optreden, moet men rechtstreeks en persoonlijk zijn geraakt in zijn eigen belangen.

Het belang van een rechtspersoon is datgene wat zijn bestaan, zijn materiële goederen en morele rechten, inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam raakt (zie o.m.: Cass. 19 september 1996, Arr. Cass. 1996, 775). Het Hof van Cassatie hanteert een strikte opvatting. Het enkele feit dat de rechtspersoon een bepaald doel, ook al is het statutair, nastreeft, doet volgens het Hof van Cassatie het eigen belang, waarvan die persoon moet doen blijken om een rechtsvordering in te stellen, niet ontstaan. De krenking van de individuele belangen van de leden levert evenmin een persoonlijk belang op van de vereniging.
 

Gerelateerd

lees verder


Vordering voor leveringen in het zwart

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 19/01/2015
A.R.: 
C.12.0232.N

De “reguliere” Belgische rechtbanken zijn er niet om “irreguliere” handelsrelaties op een of andere wijze te bestraffen.

De partijen hebben duidelijk hun conflicten te “danken” aan niet-officiële handelsbetrekkingen, die bij essentie strijdig zijn met de openbare orde. De gerechtelijke macht is er niet om hierin tussen te komen.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
910
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

‘t Z. t/ A.

Gezien het hoger beroep met verzoekschrift neergelegd op 29 maart 2013 door ’t Z. tegen een vonnis van 27 september 2012, gewezen door de Rechtbank van Koophandel te Gent.

...

Antecedenten

I.A. De oorspronkelijke vordering van A. strekt tot de veroordeling van ’t Z. tot de betaling van zes facturen voor de levering van drank en voedingswaren aan de pittazaak ’t Z.: (...).

Gerelateerd

lees verder

Contante betalingen zonder kasboek

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 19/01/2015
A.R.: 
C.12.0232.N

Een handelaar moet over een kasboek beschikken, waarin alle contante betalingen worden geboekt.

De rechtbank kan eisen dat de kasboeken door al de gedingvoerende partijen worden voorgelegd. Deze kunnen vergeleken worden met de facturen. Indien uit deze facturen blijkt dat deze contant werden betaald, zonder dat zij werden opgenomen in het kasboek, of wanneer blijkt dat een gedingvoerende partij handel driijft tegen contante betaling (zoals te dezen een pitta-snack) zonder dat de ontvangsten in het kasboek worden ingeschreven, zijn alle vorderingen van de gedingvoerende partijen strijdig met de openbare orde en dienen alle vorderingen afgewezen. De rechtbank is niet de bevoegde instantie om betaling af te dwingenvan frauduleuze handelingen.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
910
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

‘t Z. t/ A.

Gezien het hoger beroep met verzoekschrift neergelegd op 29 maart 2013 door ’t Z. tegen een vonnis van 27 september 2012, gewezen door de Rechtbank van Koophandel te Gent.

...

Antecedenten

I.A. De oorspronkelijke vordering van A. strekt tot de veroordeling van ’t Z. tot de betaling van zes facturen voor de levering van drank en voedingswaren aan de pittazaak ’t Z.: (...).

Gerelateerd

lees verder

Sanctie schending wet consumentenkrediet

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
maa, 17/11/2014

Hoewel de nietigverklaring van een overeenkomst in principe met terugwerkende kracht gebeurt en de partijen verplicht zijn om de zaken in hun oorspronkelijke staat te herstellen, wordt de toepassing van dit principe echter overgelaten aan de onaantastbare beoordeling van de feitenrechter die, rekening houdend met de bescherming van de sociale orde en de rechtvaardigheid, op de best mogelijke manier de naleving van de doelstelling van de wetgever moet verzekeren en onderzoeken of die naleving het best wordt gerealiseerd door de teruggave of net de weigering daarvan.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
912
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

BVBA L. t/ M.

1. Feitenrelaas

BVBA L. (appellante, hierna “L.”) is een onderneming gespecialiseerd in bewakings- en beveiligingsmaterialen en -diensten. De heer J. M. (geïntimeerde) lijdt aan multiple sclerose en is rolstoelgebonden.

Gerelateerd

lees verder

De verplichting van de garagehouder als bewaarnemer

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 29/02/1996

De bewaarnemer (hier de garagehouder) heeft twee verplichtingen. Hij moet de wagen teruggeven op eerste verzoek van de bewaargever. Daarnaast moet de bewaarnemer de wagen zorgvuldig bewaken. Hij moet dit doen op dezelfde manier als hij zijn eigen goederen zou bewaken. Er wordt in casu geen fout van verweerster aangetoond. Zij heeft immers onmiddellijk na de feiten als een goede huisvader de politie verwittigd en klacht neergelegd. Het feit dat er geen braaksporen zijn teruggevonden, betekent niet dat verweerster het voertuig niet slotvast had achtergelaten.

De bewaarnemingsplicht van de gargist strekt zich niet uit tot de goederen die zich bevinden in de bestelwagen die hem ter herstelling is toevertrouwd.
 

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
915
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

NV B.T. t/ NV G.M.A.

1. De feiten

Op 20 september 2012 wordt er in het filiaal van verweerster, gelegen (...) te Antwerpen een bestelwagen (...) van eiseres binnengebracht voor het uitvoeren van een herstelling.

Gerelateerd

lees verder

Bewijswaarde in handelszaken factuur geen absoluut bewijs

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 24/01/2008
Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2010-2011
Pagina: 
366
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

[...]

Beoordeling

Eerste middel

1. Krachtens art. 25, tweede lid, W. Kh. kunnen koop en verkoop worden bewezen door middel van een aanvaarde factuur, onverminderd de andere bewijsmiddelen die door de wetten op de koophandel zijn toegelaten.

De regel dat de aanvaarde factuur het bewijs van de overeenkomst oplevert, geldt krachtens het voormelde artikel enkel voor de handelsverkoop.

Noot: 

Overige rechtspraak in zelfde zin:

• Cass. 27 januari 2000, R.W. 2000-01, 353.

• Vredegerecht te Westerlo, 7 december 2016, RW 2016-2017, 916

Samenvatting

Een aanvaarde factuur vormt enkel een feitelijk vermoeden van het bestaan en de inhoud van de onderliggende koopovereenkomst (hoogstens een begin van bewijs door geschrift). Een vordering tussen handelaars kan niet zomaar worden toegewezen op grond van een aanvaarde factuur.De handelaar die betaling van de factuur vordert, dient het bestaan van de verbintenis die aan de factuur ten grondslag ligt en waarop de factuur is gestoeld, op een andere manier te bewijzen (

De aanvaarde factuur is een instrumentum – en dus niet meer dan een bewijsmiddel – en géén negotium. Indien elk tegenbewijs tegen de inhoud van een aanvaarde factuur daadwerkelijk uitgesloten wordt, krijgt de niet-geprotesteerde (en daardoor stilzwijgend aanvaarde) factuur die in strijd met, of zelfs in afwezigheid van, een bestaande overeenkomst verzonden werd, immers een obligatoire werking die haar basisrol als “bewijsmiddel” sterk overstijgt.

Tekst vonnis

J.V. t/ nv M.

...

Overwegende dat de initiële vordering van nv M. strekte tot de invordering ten opzichte van de h. J. V. van factuur nr. 15003408 van 19 augustus 2015 ten bedrage van 1.000 euro. Deze factuur vermeldt als omschrijving “1 Laserliner”. Bijkomend legt nv M. een afleveringsbon van 23 oktober 2014 voor, met nr. 163128, met als geadresseerde “Grondwerken LC” en met als omschrijving “1 Laserliner bon 4132”. Van zijn kant legt de h. J. V. een ander document voor, eveneens van 23 oktober 2014, met als nr. 4132, als naam “Grondwerken LC”, als merk “Laserliner” en met volgende tekst: “Het werktuig dat u ons voor herstelling overhandigd hebt, zal u enkel tegen deze bon teruggegeven worden. Indien zes maanden na bovenvermelde datum het werktuig niet afgehaald is, wordt het als verloren goed beschouwd”.

Overwegende dat een “factuur” de schriftelijke bevestiging is van het bestaan van een schuldvordering in geld die voortvloeit uit een overeenkomst tot levering van diensten of goederen (in casu betrof het blijkbaar dit laatste), die de schuldeiser, krachtens wet of gebruik, verplicht is aan zijn wederpartij uit te reiken (E. Dirix en G.L. Ballon, “Factuur” in APR, Mechelen, Kluwer, 1993, p. 2, nr. 3).

Overwegende dat in casu geen enkel protest tegen de ingevorderde factuur wordt aangetoond, in weerwil van een aangetekende ingebrekestelling verzonden op 29 januari 2016. Het betreft in het onderhavige geval een betwisting tussen handelaren (handelskoop). De zaak dient derhalve te worden berecht volgens de bewijsregelen in handelszaken (art. 876 Ger.W.). Art. 25, tweede lid W.Kh. bepaalt: “De kopen en verkopen kunnen bewezen worden door middel van een aanvaarde factuur onverminderd de andere bewijsmiddelen die door de wetten op de koophandel zijn toegelaten”. Deze bepaling voerde naar het oordeel van de meerderheid van de oudere rechtsleer, een (onweerlegbaar) vermoeden iuris et de iure in dat een aangenomen factuur de getrouwe weergave is van de overeenkomst tussen de betrokken partijen of – met andere woorden – het wettelijke bewijs van het bestaan van de overeenkomst zoals die blijkt uit de vermeldingen op de factuur. Een minderheid van de auteurs kwalificeerde het vermoeden van art. 25, tweede lid W.Kh. daarentegen slechts als een vermoeden iuris tantum. Een derde en meer recente stroming in de rechtsleer ten slotte staat een meer woordelijke interpretatie van art. 25, tweede lid W.Kh. voor en is van oordeel dat een aanvaarde factuur enkel een feitelijk vermoeden van het bestaan en de inhoud van de onderliggende koopovereenkomst vormt (hoogstens een begin van bewijs door geschrift). Volgens deze laatste strekking kan derhalve een vordering tussen handelaren zoals die hier voorligt, niet zomaar worden toegewezen op grond van een aanvaarde factuur, maar dient de handelaar (in casu nv M.) die betaling van de factuur vordert, het bestaan van de verbintenis die aan de factuur ten grondslag ligt en waarop de factuur is gestoeld, op een andere manier te bewijzen (over dit onderscheid, zie: E. Beysen, “Over een levering aan het verkeerde adres, een “onechte” niet-geprotesteerde factuur en een verrijking met oorzaak” (noot onder Vred. Turnhout, 18 juni 2004), T. Vred. 2005, 402-403. Voor een recente toepassing van deze derde stroming, zie: Antwerpen 14 oktober 2015, NJW 2016, 681, noot P. Brulez).

Overwegende dat Ons Ambt zich bij deze laatste stroming aansluit, omdat ook een aanvaarde factuur louter een instrumentum is – en dus niet meer dan een bewijsmiddel – en géén negotium. Indien elk tegenbewijs tegen de inhoud van een aanvaarde factuur daadwerkelijk uitgesloten wordt, krijgt de niet-geprotesteerde (en daardoor stilzwijgend aanvaarde) factuur die in strijd met, of zelfs in afwezigheid van, een bestaande overeenkomst verzonden werd, immers een obligatoire werking die haar basisrol als “bewijsmiddel” sterk overstijgt (cf. E. Beysen, o.c., T. Vred. 2005, 403-404).

Overwegende dat Ons Ambt derhalve, met toepassing van wat voorafgaat, onderzoekt of nv M. in casu het bewijs levert van het bestaan van een overeenkomst, tussen de huidige gedingvoerende partijen, tot levering van “1 laserprinter”. Allereerst rijst de vraag of de laserprinter uit de “afleveringsbon” met nr. 163128 dezelfde is als de laserprinter uit de “bon” met nr. 4132. Hoewel veronderstellingen met betrekking tot de hier vereiste bewijslevering uit den boze zijn, zou kunnen worden verondersteld dat het antwoord op deze vraag ontkennend is, hoewel dan weer onmiddellijk de bijkomende vraag rijst waarom in “afleveringsbon” 163128 dan wordt verwezen naar “bon” 4132. Veel belangrijker nog, in het kader van het hier gevoerde onderzoek, is de vaststelling dat zowel de “afleveringsbon” 163128 als de “bon” 4132 werden geredigeerd op naam van Grondwerken LC (cf. supra). De overeenkomst tot levering van de laserprinter werd derhalve kennelijk aangegaan met deze “Grondwerken LC” en er ligt géén dergelijke overeenkomst met de heer J. V. voor, aan wie evenwel de thans ingevorderde factuur werd gericht.

Overwegende dat nv M. derhalve niet het bewijs levert van het bestaan van een onderliggende overeenkomst (tot levering van een laserprinter) met de partij aan wie werd gefactureerd (de h. J. V.), zodat de initiële vordering van nv M. ongegrond is en het verzet gegrond dient verklaard.

Gerelateerd

lees verder

Viewing all 3409 articles
Browse latest View live