Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all 3409 articles
Browse latest View live

Tegensprekelijk debat voor de onderzoeksgerechten en recht burgerlijke partij op tussenkomst

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 21/05/2002
A.R.: 
P010353N

Uit de invoering van een tegensprekelijk debat voor de onderzoeksgerechten die de rechtspleging moeten regelen na afloop van het voorbereidend onderzoek, volgt dat de burgerlijke partij het recht heeft voor deze gerechten conclusies te nemen en dat deze derhalve verplicht zijn daarop te antwoorden.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. P.01.0353.N
H. Y., eiseres, burgerlijke partij,
tegen
H. C., verweerster, inverdenkinggestelde.

I. Bestreden beslissing

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 2 februari 2001 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling.

II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Ghislain Dhaeyer heeft verslag uitgebracht.
Procureur-generaal Jean du Jardin heeft geconcludeerd.

III. Cassatiemiddelen

Noot: 

E. Van Dooren De accijnsrechtelijk geldboete na het vernietigingsarrest van 30 oktober 2008, RABG 2014/1, 24

Gerelateerd

lees verder


Voorrecht van de verhuurder

$
0
0

Het voorrecht van de verhuurder slaat op al wat het verhuurde pand
stoffeert. Op deze goederen heeft de verhuurder een zakelijke zekerheid, waarbij hij ten belope van de huurgleden op de opbrengst hiervan bij voorrang betaald wordt.

Het voorrecht slaat op: indien het een huis betreft, voor twee vervallen jaren ; daarenboven voor het lopende jaar, alsmede voor het jaar dat daarop volgt, en zelfs, indien de huurkontrakten, authentiek zijn of indien zij, onderhands zijnde, een vaste dagtekening hebben, voor a/ hetgeen nog moet vervallen.

Het voorrecht van de onbetaalde verhuurder verhuurder omvat op alle goederen die het verhuurde pand stofferen. 

Gerelateerd

lees verder

Incidenteel beroep kan enkel worden ingesteld door partijen in het geding.

$
0
0

Krachtens het artikel 1054, eerste lid, Ger.W. kan de gedaagde in hoger beroep te al-len tijde incidenteel beroep instellen tegen alle partijen die in het geding zijn voor de rechter in hoger beroep.
Een partij vrijwillig tussenkomende van wie door diegene die het hoger beroep heeft ingesteld  niets wordt gevorderd, kan niet worden beschouwd als een gedaagde in hoger beroep die incidenteel beroep kan instellen (cf. Cass., 1 juni 2001, R.W. 2001-2002, 379, met noot van BROECKX, K. ("Meerpartijenge-schillen in hoger beroep")).
Het incidenteel beroep in niet ontvankelijk.

In de regel wordt beroep ingesteld middels een verzoekschrift opgesteld door een advocaat. De partij die met het beroep van een partij geconfronteerd wordt kan evenzeer eisen dat de aanvochten beslissing wordt gewijzigd in haar voordeel. Dit gebeurt door een incidenteel beroep (of tegenberoep).

Nog dit: 

S.10.0103.F, juridat

Artikel 1054 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de gedaagde in hoger beroep "ten allen tijde" incidenteel hoger beroep kan instellen, "zelfs indien hij het vonnis zonder voorbehoud heeft betekend of er vóór de betekening in berust heeft". A fortiori kan de gedaagde in hoger beroep incidenteel hoger beroep instellen indien niet hij maar de appellant het vonnis heeft betekend.

Hof van Beroep Brussel, 03/04/2012, AR 2008AR2681 juridat

Samenvatting

zie hoger

Tekst arrest

ARREST  van het Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer

Rep. Nr. 2011/
A.R. nr. 2008/AR/2681

INZAKE VAN :

De heer W. V., wonende te
appellant tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 19 september 2008,

TEGEN :

De heer A. F., wonende te

geïntimeerde, niet verschijnende, noch iemand voor hem;

Artikel 1054 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de gedaagde in hoger beroep "ten allen tijde" incidenteel hoger beroep kan instellen, "zelfs indien hij het vonnis zonder voorbehoud heeft betekend of er vóór de betekening in berust heeft". A fortiori kan de gedaagde in hoger beroep incidenteel hoger beroep instellen indien niet hij maar de appellant het vonnis heeft betekend.

1 De procedure
In dit arrest oordeelt het hof over hogere beroepen tegen een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 19 september 2008.

De bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waaronder artikel 24, zijn nageleefd.

Geïntimeerde is niet verschenen op de zitting van 12 december 2011 waarvoor hij regelmatig opgeroepen was. Hij is wel verschenen op de inleidingszitting en heeft conclusie neergelegd zodat de rechtspleging op tegenspraak is (artikel 804, 2de lid van het Gerechtelijk Wetboek).

Appellant verklaart dat het vonnis werd betekend op 21 oktober 2008. Hij heeft dezelfde dag hoger beroep ingesteld bij verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het hof. Het hoger beroep is tijdig en regelmatig naar vorm ingesteld.

2 Het onderwerp van de vordering
2.1

Voor de eerste rechter vorderde appellant de veroordeling van geïntimeerde tot de betaling aan hem van:
- 2.025.000 BEF (50.198,44 EUR) op grond van een overdracht van aandelen plus de gerechtelijke interesten vanaf de datum van dagvaarding,
- 2.951.017 BEF (73.153,80 EUR) op grond van een schulderkenning van 29 april 1994, plus "de bedongen interesten aan 8 % vanaf 29 april 1996".

Geïntimeerde concludeerde tot de niet-ontvankelijkheid, minstens de ongegrondheid van de vordering. Ondergeschikt vroeg hij de persoonlijke verschijning van partijen te bevelen, minstens appellant te bevelen neerlegging te doen van "diens boekhouding als notaris in de jaren 1990,1991 en 1992 en verder eiser alsook te horen veroordelen in bijbrengen van alle notariële dokumenten betrekkelijk de overdracht van het onroerend goed eigendom van de nv RENOVIMA en waarvan destijds akte werd verleden en gekend als gelegen en gestaan te BRUSSEL , Leopold II laan 218 en 220 , respektievelijk gekadastreerd wijk B nr. 454/A voor 40 are en wijk B nummer 453/A voor 1 are 7 ca."

2.2
De eerste rechter verklaarde de vordering van appellant gedeeltelijk gegrond en veroordeelde geïntimeerde tot betaling aan appellant van 73.153,80 EUR uit hoofde van een schulderkenning van 29 april 1994, plus "de bedongen interesten aan 8 % vanaf 29 april 1996".

2.3
In hoger beroep herneemt appellant zijn oorspronkelijke vordering voor wat betreft de 50.198,44 EUR op grond van een overdracht van aandelen. Hij concludeert tot de niet-ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep.

Geïntimeerde concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep. Bij incidenteel hoger beroep herneemt hij zijn oorspronkelijke verweer met betrekking tot de vordering van appellant voor 73.153,80 EUR op grond van de schulderkenning van 29 april 1994.

3 De gronden van de beslissing en het antwoord op de middelen van de partijen
3.1 De ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep

Appellant werpt op dat het incidenteel hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat het is ingesteld buiten de beroepstermijn. Artikel 1054 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt nochtans dat de gedaagde in hoger beroep "ten allen tijde" incidenteel hoger beroep kan instellen, "zelfs indien hij het vonnis zonder voorbehoud heeft betekend of er vóór de betekening in berust heeft". A fortiori kan de gedaagde in hoger beroep incidenteel hoger beroep instellen indien niet hij maar de appellant het vonnis heeft betekend. Het incidenteel hoger beroep is ontvankelijk.

3.2 De grond van het hoger beroep

3.2.1 Het hoger beroep: de vordering op grond van de overdracht van aandelen en de cheques.

De eerste rechter heeft terecht en op grond van een pertinente en heldere motivering de vordering van appellant op grond van de overdracht van aandelen en de cheques afgewezen.

Zoals voor de eerste rechter levert appellant geen bewijs van een overeenkomst van overdracht van aandelen tussen partijen. De stukken 1 en 2 van appellant hebben betrekking op een overeenkomst waarbij geïntimeerde partij is en een overeenkomst waarbij appellant partij is, en niet op een overeenkomst tussen hen. Stuk 3 is een eenzijdige verklaring van appellant die geïntimeerde niet bindt. Appellant voert hiertegen geen relevant middel aan.

De drie niet uitbetaalde cheques bewijzen evenmin de schuldvordering van appellant. Een van de cheques is getrokken op de NV RENOVIMA, de vennootschap waarvan aandelen zouden zijn overgedragen; dat kan dus geen verbintenis vormen van geïntimeerde. Met betrekking tot de twee andere cheques is de regresvordering van appellant op geïntimeerde verjaard met toepassing van artikel 52 van de Chequewet. Artikel 52bis bepaalt weliswaar dat in geval van verjaring een rechtsvordering blijft bestaan tegen de trekker die geen fonds bezorgd heeft, en tegen een trekker of een endossant die zich onrechtmatig mocht hebben verrijkt, maar dat is een rechtsvordering die niet onder toepassing van het wisselrecht valt, zodat de uitoefening ervan op de onderliggende rechtsverhouding gegrond moet zijn . Appellant levert echter geen bewijs van de onderliggende rechtsverhouding; de cheques zelf vormen geen nuttig begin van bewijs nu niet blijkt dat er enig verband bestaat met de beweerde overeenkomst van overdracht van aandelen. Noch de data van de cheques en de overeenkomst noch de bedragen van de cheques en de overeenkomst stemmen overeen. Appellant voert hiertegen geen relevant middel aan.

Het hof verwijst voor het overige naar de motivering van de eerste rechter en houdt die voor herhaald.

Het hoger beroep van appellant is ongegrond.

3.2.2 Het incidenteel hoger beroep: de vordering op grond van de onderhandse schulderkenning

Terecht heeft de eerste rechter het stuk van 29 april 1994 beschouwd als een naar vorm regelmatige schuldbekentenis van geïntimeerde voor in hoofdsom 2.951.017 BEF. In een brief van 20 maart 1996 vermeldt geïntimeerde het bestaan van een schuldbekentenis en meldt hij zijn moeilijke financiële situatie en zijn hoop op recuperatie van 3 mio BEF plus intresten over 10 jaar, zijnde een som van dezelfde orde van grootte . Uit het stuk van 29 april 1994 komt voor dat appellant aan geïntimeerde geld heeft geleend dat die zou moeten gebruiken voor een schuldeiser van geïntimeerde.

Zoals voor de eerste rechter laat geïntimeerde gelden dat de schuldbekentenis "kadert binnen de dubieuze afwikkeling van de doorhaling van de oude hypothecaire inschrijving in voordeel van de nv MERCATOR en zulks op last van de curator en Notaris aangesteld in de afwikkeling van de faling van de derde koper en met name Notaris INDEKEU te BRUSSEL in die zin dat dat onder het mom van betreffende onderhandse schuldbekentenis de gelden, noodzakelijk voor doorhaling van de oude en bestaande hypothecaire inschrijving op naam van nv MERCATOR, door te halen dat het geldbedrag van 2.951.017,BEF ter beschikking diende gesteld van Notaris INDEKEU". Uit het middel van geïntimeerde wordt evenwel niet duidelijk op welke wijze de schuldbekentenis niet zou beantwoorden aan een werkelijk uitgevoerde overeenkomst van lening (geïntimeerde ontkent niet dat het geld is uitbetaald), of dat de achtergrond of oorzaak van de overeenkomst zou kunnen leiden tot een nietigheid van de overeenkomst. De suggestie of het feit dat appellant een fout zou hebben begaan als notaris bij een akte van overdracht van een onroerend goed doet op zich niets af van de inhoud van de schuldbekentenis.

De middelen van geïntimeerde weerleggen op geen enkele wijze de motivering van de eerste rechter die het hof hier voor herhaald houdt.

4 De kosten
Er is geen reden om voor de rechtsplegingsvergoeding af te wijken van de toepassing van het basisbedrag. Met toepassing van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 bedraagt dat basisbedrag gelet op de waarde van de vordering (geïndexeerd) 5.500,00 EUR.

 

OM DEZE REDENEN,

HET HOF,

Rechtdoende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken;

Verklaart de hogere beroepen ontvankelijk maar ongegrond.

Veroordeelt appellant tot de betaling van de kosten van het hoger beroep, begroot
- in hoofde van hemzelf op euro 5.686 (186 rolrecht + 5.500 rechtsplegingsvergoeding), en
- in hoofde van geïntimeerde op NIHIL.

Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke eerste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 3/04/2012


Cassatie 20/02/2012, AR S.10.0103.F juridat

De hoofdappellant die de hoedanigheid van gedaagde in hoger beroep verkrijgt zodra er tegen hem incidenteel beroep wordt ingesteld, kan op zijn beurt slechts incidenteel beroep instellen tegen de beschikkingen van het beroepen vonnis waartegen zijn hoofdberoep niet gericht was.
Het bestreden arrest van 19 juni 2010 dat, zonder te worden bekritiseerd, vaststelt dat de eiser hoofdberoep heeft ingesteld tegen alle beschikkingen van het beroe-pen vonnis van 11 juni 2001, beslist naar recht dat de eiser geen incidenteel beroep meer kan instellen.

Gerelateerd

lees verder

Voordeel halen uit de muur van de buur is geen aanmatiging van medebezit

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 04/12/2003
A.R.: 
C020571N

Overwegende dat, krachtens artikel 661 van het Burgerlijk Wetboek, de eigenaar van een privatieve scheidingsmuur de prijs voor het gemeen maken van die muur van zijn nabuur kan vorderen, indien en voor zover deze van de muur op zodanige wijze gebruik maakt dat hij zich het medebezit daarvan aanmatigt, aldus inbreuk pleegt op het uitsluitende eigendomsrecht van zijn nabuur en daarmee redelijkerwijze niet kan voortgaan zonder de impliciete wil de muur voor gemeen te houden ;

Dat de enkele omstandigheid dat de nabuur voordeel haalt uit de vooraf bestaande muur, geen dergelijke bezitsaanmatiging inhoudt ;

Overwegende dat het bestreden vonnis oordeelt dat om uit te maken of eiseres verplicht is de vooraf bestaande muur van verweerster over te nemen, moet worden nagegaan of na het afbreken van de vooraf bestaande muur van verweerster, de overblijvende constructie van eiseres voldoende is om het nieuwe gebouw van eiseres op een volwaardige wijze af te sluiten en te beschermen en dat, in het geval die onvoldoende blijkt, eiseres gebruik maakt van de essentiële functies van de scheidsmuur van verweerster, zij die muur in bezit neemt en tot overname ervan verplicht is ;

Dat het enkele feit dat van de essentiële functies van de vooraf bestaande muur gebruik wordt gemaakt, geen bezitsaanmatiging van de vooraf bestaande muur van verweerster inhoudt ;

Overwegende dat het bestreden vonnis dat aldus eiseres verplicht tot overname van de muur van verweerster enkel op grond van een voordeel dat eiseres daaruit haalt, artikel 661 van het Burgerlijk Wetboek schendt ;

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Nr. C.02.0571.N
DRP, naamloze vennootschap, met zetel te 1785 Brussegem, Osselstraat 61, ingeschreven in het handelsregister te Brussel, nummer A 97.321,
eiseres,
tegen
T.A., verweerster,

I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, op 21 juni 2002 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel.

II. Rechtspleging voor het Hof

III. Middelen

Eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan.

Gerelateerd

lees verder

Geen verplichting tot overname van vooraf bestaande tuinmuur waarvan geen gebruik wordt gemaalt

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 04/12/2003
A.R.: 
C020571N

Het voorschrift van artikel 663 van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat, in steden en voorsteden, eenieder zijn nabuur kan verplichten om bij te dragen tot het bouwen en herstellen van de afsluiting die dient tot scheiding van hun in die steden en voorsteden gelegen huizen, binnenplaatsen en tuinen, legt niet op dat een op de scheidingslijn vooraf bestaande muur door de nabuur moet worden overgenomen als hij daar geen gebruik van maakt.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Nr. C.02.0571.N
DRP, naamloze vennootschap, met zetel te 1785 Brussegem, Osselstraat 61, ingeschreven in het handelsregister te Brussel, nummer A 97.321,
eiseres,
tegen
T.A., verweerster,

I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, op 21 juni 2002 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel.

II. Rechtspleging voor het Hof

III. Middelen

Eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan.

Gerelateerd

lees verder

Gebruik maken van essentiële functies van een muur is nog geen inbezitname

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 04/12/2003
A.R.: 
C020571N

Het enkele feit dat van essentiële functies van een vooraf bestaande muur gebruik wordt gemaakt houdt geen bezitsaanmatiging van die vooraf bestaande muur in.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Nr. C.02.0571.N
DRP, naamloze vennootschap, met zetel te 1785 Brussegem, Osselstraat 61, ingeschreven in het handelsregister te Brussel, nummer A 97.321,
eiseres,
tegen
T.A., verweerster,

I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, op 21 juni 2002 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel.

II. Rechtspleging voor het Hof

III. Middelen

Eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan.

Gerelateerd

lees verder

Handelsvertegenwoordiger zelfstandige of arbeidsovereenkomst: bewijslast

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 17/05/2004
A.R.: 
S030054N

Het bestaan van een arbeidsovereenkomst mag bewezen worden door alle middelen rechtens en meer bepaald ook door de uitvoering die er door de partijen aan gegeven is.

Het tegenbewijs van het in artikel 4, tweede lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet gestelde vermoeden volgt niet uit de loutere gemeenschappelijke bedoeling van de partijen om een overeenkomst van zelfstandige vertegenwoordiging te sluiten en uit het feit dat de partijen zich gedurende de hele periode van tewerkstelling niet als door een arbeidsovereenkomst verbonden hebben geacht; zolang niet is vastgesteld dat de omstandigheden van werkelijke uitvoering van de overeenkomst de gezagsverhouding uitsluiten kan een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordiging worden bepaald op grond van het in artikel 4, tweede lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet gestelde vermoeden, ook al hadden de partijen een andere bedoeling of hun overeenkomst anders gekwalificeerd of zich bij de uitvoering van de overeenkomst als niet verbonden door een arbeidsovereenkomst hebben geacht.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. S.03.0054.N.-
1. ARTON-STUDIO coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijk-heid, met vennootschapszetel te 9000 Gent, Meibloemstraat 16, ingeschreven in het handelsregister te Gent onder nummer 154.236,
2. ARTON, naamloze vennootschap, met vennootschapszetel te 9051 Sint-Denijs-Westrem, Krijzeltand 4, ingeschreven in het handelsregister te Gent onder nummer 181.464,
eiseressen,
tegen
D.G.,
verweerder,

I. Bestreden beslissing

Noot: 

Rechtskundig Weekblad [RW] NEVENS, Koen; Noot 'Wettelijk vermoeden van arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers is vermoeden van gezag' 2014-15, nr. 32, p. 1261-1265.

 


 

Arbeidshof, Brussel, 02/11/2012,, juridat

Samenvatting

Een verkoper in een stand aan een supermarkt is geen handelsvertegenwoordiger, omdat de klanten naar hem toekomen en hij de klanten niet bezoekt.

Tekst arrest

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL

ARREST

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 NOVEMBER 2012.

3DE KAMERIn de zaak:

E C.,

Appellant, vertegenwoordigd door

Tegen:

NV ADECCO CONTRACTING & OUTSOURCING,
met maatschappelijke zetel gevestigd te
1702 GROOT-BIJGAARDEN, Noordkustlaan 16 b.

Geïntimeerde

Na beraad, spreekt het Arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit:

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald:
- het voor eensluidend verklaard afschrift van het vonnis gewezen op tegenspraak door de Arbeidsrecht-bank van Brussel op 20 juli 2011;
- het verzoekschrift in hoger beroep ontvangen ter griffie van het Arbeidshof te Brussel op 15 december 2011;
- de conclusies van de partijen;

Gelet op de door partijen neergelegde stukken.

Gehoord de partijen in hun middelen en verdediging ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2012 waarna de debatten gesloten werden, waarna de zaak in beraad werd genomen en voor uitspraak gesteld op heden.

I. FEITEN EN RECHTSPLEGING

1. Op 10 april 2007 ondertekenden de heer C. E (hierna afgekort tot E)en de n.v. Adecco Contracting & Outsourcing (hierna afgekort tot Adecco) een arbeidsovereenkomst voor bedienden van onbepaalde tijd, waarbij de heer E met ingang van 16 april 2007 werd aangeworven als sales representative.

Aanvankelijk verkocht hij deur aan deur Belgacom-producten. Vanaf oktober 2007 (de precieze datum is niet duidelijk: 1 of 27 oktober?) verkocht hij voornamelijk deze producten aan de ingang van supermarkten in een stand. Bij weinig interesse zou hij ook nog wat deur aan deur verkoop hebben gedaan.

2. Bij schrijven van 7 oktober 2008 verbrak Adecco deze overeenkomst met uitbetaling van een opzeggingsvergoeding van 3 maanden.

3. Bij brieven van de vakorganisatie van de heer E van 25 november 2008, 12 december 2008 en 14 januari 2009 werd Adecco in gebreke gesteld in betaling van loonachterstallen wegens toepassing van een verkeerde categorie en in betaling van een uitwinningsvergoeding.

Op 20 januari 2008 antwoordde Adecco op deze brieven en stelde o.m. dat de heer E geen handelsvertegen-woordiger, maar een commercieel medewerker was.
Op 20 januari 2008 legde de vakorganisatie bij de Inspectie van de Sociale Wetten klacht neer i.v.m. de categoriediscussie, waarna dit probleem werd opgelost.

4. Partijen kwamen dus niet tot een oplossing wat betreft de uitwinningsvergoeding, zodat de heer E op 6 oktober 2009 Adecco dagvaardde in betaling van een dergelijke vergoeding ter waarde van euro 6.579,29, vermeerderd met intresten en kosten en in afgifte van de overeenstemmende sociale en fiscale documenten onder verbeurte van een dwangsom.

5. Bij vonnis van 20 juli 2011 van de arbeidsrechtbank te Brussel werd deze vordering ontvankelijk, maar ongegrond verklaard, omdat de heer E geen handelsvertegenwoordiger was.

6. Bij verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van het arbeidshof te Brussel op 15 december 2011, tekende de heer E hoger beroep aan en hernam hij zijn oorspronkelijke vordering.

II. BEOORDELING.

1. Nu geen betekeningakte van het bestreden vonnis wordt voorgelegd, kan worden aangenomen dat het hoger beroep tijdig werd ingesteld. Het is regelmatig naar vorm en ook aan de andere ontvankelijkheidvereisten is voldaan.

De uitwinningsvergoeding.

2. Adecco verwerpt de aanspraak van de heer E op een uitwinningsvergoeding, omdat hij niet de hoedanigheid van handelsvertegenwoordiger had en omdat hij geen aanbreng van cliënteel bewijst; zelfs indien hij handelsvertegenwoordiger zou zijn, toont hij niet aan dat hij dit gedurende meer dan 1 jaar was.

Was de heer E handelsvertegenwoordiger?

3. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomstenwet wordt de activiteit van een handelsvertegenwoordiger omschreven als volgt:

" De arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordiger is de overeenkomst waarbij een werknemer, de handelsvertegenwoordiger, zich verbindt tegen loon cliënteel op te sporen en te bezoeken met het oog op het onderhandelen over en het sluiten van zaken, verzekeringen uitgezonderd, onder het gezag, voor rekening en in naam van een of meer opdrachtgevers ".

De vertegenwoordigingsactiviteit dient in hoofdzaak te worden uitgeoefend, wat volgt uit artikel 88 van de arbeidsovereenkomstenwet:

‘Op de bepalingen van deze titel kan zich alleen beroepen de handelsvertegenwoordiger die in dienst wordt genomen om op bestendige wijze zijn beroep uit te oefenen, zelfs indien hij door zijn werkgever wordt belast met bijkomstig werk dat van andere aard is dan de handelsvertegenwoordiging. Dat voordeel wordt... niet verleend aan de bediende die er af en toe mede wordt belast, samen met zijn arbeid binnen de onderneming, stappen te doen bij de cliëntele.'

Degene die zich op het bestaan van een arbeidsover-eenkomst voor handelsvertegenwoordiger beroept, moet zijn hoedanigheid bewijzen (Arbh. Antwerpen, 13 februari 2004, JTT 2004, 361 met een omstandige analyse van de parlementaire voorbereiding in verband met de bewijslast en P. Leclercq, Het statuut van de handelsvertegenwoordiger, Kluwer, Sociale Praktijk-studies, 2006, 19; Arbh. Antwerpen 1 februari 2010, RW 2011-12, 248); de bediende wiens activiteiten zowel commerciële als andere aspecten vertoont, maar die niet bewijst welke van beide aspecten doorslaggevend is, kan zich niet beroepen op de hoedanigheid van handelsvertegenwoordiger (Arbh. Brussel, 27 januari 2004, AR 39.550).

4.Adecco betwist dat de heer E voor haar rekening en in haar naam contracten afsloot.

De heer E verkocht producten van Proximus en Belgacom, zoals blijkt uit zijn stukken 9 tot 526; hij werd ook betrokken bij de verkoop van displays van Kellog (zie zijn stukken 527 en 528)

Uit de volledige handelsbenaming van Adecco blijkt dat ze zich bezig houdt met ‘contracting' en ‘outsourcing'.

Uit de definitie van art. 4 van de arbeidsovereen-komstenwet volgt dat niet vereist is dat de onder-handelde zaken moeten afgesloten zijn voor rekening van de werkgever; voldoende is dat dit in naam en voor rekening van één of meerdere opdrachtgevers gebeurt.

Gelet op de outsourcing van de verkoopsactiviteit aan Adecco, handelde de heer E voor rekening en in naam van één of meer opdrachtgevers en stemde zijn activiteit overeen met dit onderdeel van de wettelijke definitie.

5. Adecco roept echter voornamelijk in dat de heer E een commercieel medewerker en daardoor geen handelsvertegenwoordiger was.

De heer E stond immers met een stand aan de ingang van grootwarenhuizen om zo contracten af te sluiten voor Belgacom/Proximus.

Het feit dat hij bij weinig klandizie ook deur aan deur zou gegaan zijn, was duidelijk occasioneel, zodat dit niet op bestendige en doorslaggevende wijze gebeurde, wat op grond van art. 88 AOW vereist is voor het recht op een uitwinningsvergoeding. Hetzelfde geldt voor de verkoop van Kellogdisplays wat een eenmalige actie was tussen 7 en 11 juli 2008. (zie stuk 528 van de heer E)

6. Een commercieel medewerker en een handelsvertegen-woordiger houden zich beiden bezig met verkoop.

Anders dan een commercieel medewerker bezoekt een handelsvertegenwoordiger het cliënteel en spoort het op.

Opsporen en bezoeken van cliënteel zijn twee onderscheiden activiteiten die elkaar aanvullen en die samen moeten worden uitgeoefend. (P. Leclercq, De arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers, ATO - Actuele Voorinformatie, p. 18-19, nr. 7; J. Petit, De arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers, CAD II-8-16, nr. 8),

Cliënteel bezoeken veronderstelt dat de handelsvertegenwoordiger zich naar een klant begeeft. (J. Petit, a.w., p. 18, nr. 11) Er is dus geen sprake van handelsvertegenwoordiging wanneer de activiteit uitgeoefend wordt op een plaats waar potentiële klanten samenkomen, zoals een jaarbeurs, een grootwarenhuis, een tentoonstelling of een winkel. (J. Petit, p. 20-21, nr. 14) Wanneer de klant zelf naar de verkoper toekomt, spreekt men niet over een handelsvertegenwoordiger, (J. Petit, p. 22, nr. 17) wat het geval is bij een showroomverkoop of een verkoop in een vestiging van de werkgever.

Op een zelfde wijze leidt de standverkoop in een supermarkt niet tot handelsvertegenwoordiging, omdat de klant zich daar naartoe begeeft en de verkoper de klant niet bezoekt.

7. De loonbetaling volgens categorie 3 van de functieclassificatie bepaald in de CAO van 29 mei 1989 van het PC 218 volstaat evenmin om te besluiten dat iemand handelsvertegenwoordiger (- 25 jaar) is.(vgl. art 8.2) Immers, ook een commercieel medewerker binnendienst kan op basis van art. 2 tot deze categorie behoren.

8. De verkoopswerkzaamheden van de heer E voldoen dus niet aan één van de constitutieve elementen van de definitie van een handelsvertegenwoordiger, zoals bepaald in art. 4 van de arbeidsovereenkomstenwet.

Hierdoor kan de heer E geen aanspraak maken op een uitwinningsvergoeding; het onderzoek van de andere voorwaarden van art. 101 van de wet is daardoor overbodig.

Evenmin dienen de sociale en fiscale documenten te worden aangepast.

Het hoger beroep is ongegrond.

 

OM DEZE REDENEN,

HET ARBEIDSHOF,

Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24,

Rechtsprekend op tegenspraak,

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk maar ongegrond;
Bevestigt het bestreden vonnis.

Veroordeelt de heer E tot de gerechtskosten van het hoger beroep, deze aan de zijde van Adecco vereffend op
rechtsplegingsvergoeding beroep basisbedrag euro 990
Aldus gewezen door de 3de kamer van het Arbeidshof te Brussel

En uitgesproken op de openbare terechtzitting van de 3de kamer van het Arbeidshof te Brussel op 2 november 2012

zie ook Cass. 9 juni 1986, AR 7597, AC, 1985-86, nr. 627
zie ook de originale franse tekst van dit arrest in RABG 2011/15, 1048 met noot van A. Van Bever De handelsvertegenwoordiger en zijn band met de klant van de werkgever op pagina 1053

 

 

Gerelateerd

lees verder

Propagandist van vakbond syndiceert zich bij andere vakbond ontslag dringende redenen

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Arbeidsrechtbank
Datum van de uitspraak: 
maa, 17/05/2004
A.R.: 
2032146

Een propagandist van een vakbond die zich bij een andere vakbond aansluit schendt het vertrouwen van de werkgever. Zijn ontslag om dringende reden is gerechtvaardigd. De werkgever diende hem misschien aan te spreken vooraleer tot ontslag over te gaan, maar de werknemer, alvorens aan te sluiten bij een ander vakbond, had ook een gesprek kunnen aangaan met de werkgever.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

A.R. 2032146
ARBEIDSRECHTBANK TE HASSELT.
Eerste kamer.

Rep.nr.
VONNIS van 17 mei 2004.

- De heer C. M., bediende, wonende te H., eisende partij, vertegenwoordigd door
Mr. S.DONCKERS, loco Mr. P.LAHOUSSE, advocaat te 2800 Mechelen, Leopoldstraat 64.

Tegen:

Noot: 

Vonnis à quo, zijnde het vonnis waartegen het beroep werd ingesteld:

De ARBEIDSRECHTBANK te OUDENAARDE, eerste kamer, spreekt het hieronder volgend vonnis uit tijdens de openbare terechtzitting van dinsdag vier januari 2011.

IN DE ZAAK:
F., J., geboren op 22 januari 1982, handelsvertegenwoordiger, wonende te […]
eisende partij op hoofdvordering, verwerende partij op tegenvordering,

tegen:

A&O, naamloze vennootschap, waarvan de vennootschapszetel gevestigd is te […],
verwerende partij op hoofdvordering, eisende part ij op tegenvordering

Rechtspleqing.

De artikelen 2, 30, 34, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werden nageleefd.
De verwerende partij werd regelmatig gedagvaard bij exploot haar betekend op 28
september 2009 door gerechtsdeurwaarder E. Berge.
Tijdens de terechtzitting van 7 september 2010 werd tevergeefs een poging tot minnelijke schikking aangewend.

Bij tussenvonnis van 5 oktober 2010 werd de vordering toegelaten en reeds gedeeltelijk gegrond verklaard;
De verwerende partij werd veroordeeld om aan de eisende partij het provisionele bedrag van 9.069,62 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke en de gerechtelijke interesten;
Het onderdeel van de vordering met betrekking tot de uitwinningsvergoeding werd afgewezen als ongegrond;

Alvorens verder over de vordering te beslissen, werd ambtshalve de heropening van het debat bevolen teneinde de verwerende partij toe te laten duidelijkheid te verschaffen aangaande zijn aanspraken op een eindejaarspremie;

De tegenvordering werd verjaard en ongegrond verklaard; De beslissing omtrent de kosten werd aangehouden.
De rechtbank heeft de beide partijen gehoord; de conclusie van de eisende partij en de stukken van het dossier werden ingezien.

Vorderinq

De vordering strekt ertoe:
1. de verwerende partij te veroordelen om aan de eisende partij te betalen:
a) een bedrag van 9.561,47 euro bruto voor opzeggingsvergoeding;
b) een bedrag van 9.561,47 euro voor uitwinningsvergoeding;
c) een bedrag van 1.475,53 euro voor pro rata eindejaarspremie;
hetzij in totaal een bedrag van 20.598,47 euro
d) de interesten op de brutobedragen vanaf 29 september 2008, datum ontslag tot op de datum van betaling;

2. de verwerende part ij te veroordelen om aan de eisende partij de sociale documenten, bestaande uit een loonbrief, een werkloosheidsformulier C4 en een fiscale fiche, betrekking hebbend op de genoemde bedragen, uit te reiken, binnen de maand na het uit te spreken vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van 100 euro per ontbrekend document, per dag vertraging;

3 de verwerende partij in de kosten van het geding te verwijzen;

4 de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis toe te staan.
In conclusie, neergelegd ter griffie op 31 december 2009, stelt de verwerende partij een tegenvordering in. De tegenvorderinq strekt ertoe de oorspronkelijk eisende partij te veroordelen om aan de oorspronkelijk verwerende partij een voorlopig begroot bedrag van 1 euro te betalen, als schade die zij geleden heeft doordat de eisende partij de overeenkomst niet te goeder trouw heeft uitgevoerd.

In conclusie, neergelegd ter griffie op 23 april 2010, begroot de verwerende partij de tegenvordering forfaitair op een bedrag van 2.500 euro, onder voorbehoud van wijziging in de loop van het geding.

Standpunt van de partijen na tussenvonnis

De eisende part ij stelt dat hij gerechtigd is op een eindejaarspremie, en verwijst naar:
- de cao inzake de toekenning van een eindejaarspremie aan handelsvertegenwoordigers van 12.07.2007,
- de loonfiche van de eisende partij voor de maand december 2007, waaruit blijkt dat hij voor het jaar 2007 een eindejaarspremie heeft genoten;
- de loonfiches voor de maanden januari 2008, juli 2008 en september 2008, waaruit blijkt dat hij in deze maanden commissieloon heeft ontvangen ten bedrage van respectievelijk 750 euro, 1800 euro en 658,51 euro, hetzij in totaal 3.208,51 euro.

Beoordelinq

Artikel 2 van de cao inzake de toekenning van een eindejaarspremie aan handelsvertegenwoordigers van 12.07.2007, afgesloten binnen het paritair comite voor de bedienden uit de scheikundige nijverheid bepaalt:

"Door de werkgever wordt een eindejaarspremie toegekend aan de in artikel 1 bedoelde bedienden die:

a) op 31 december van het lopend jaar ten minste zes maanden ancienniteit tellen in de onderneming;

b) krachtens een arbeidsovereenkomst voor bedienden zijn verbonden met de onderneming op het ogenblik van de betaling van de premie."

Artikel 3 bepaalt:
"De eindejaarspremie die toegekend wordt aan de in artikel 1 van deze collectieve ar' beidsbetrekkingen bedoelde bedienden, wordt als volgt vastgesteld:
- vanaf het jaar 2008, en uiterlijk betaalbaar, wat de eindejaarspremie betreft van het kalenderjaar 2008, in januari 2009, wordt door de werkgever een eindejaarspremie toegekend gelijk aan 100 pct. van het tot 2000 EUR begrensd bruto maandloon (vaste wedde vermeerderd met eventuele gemiddelde commissielonen) van december 2008;
- voor de handelsvertegenwoordiger, waarvan de wedde geheel of gedeeltelijk samengesteld is uit commissielonen, wordt de premie berekend op het maandgemiddelde van dit loon van de laatste twaalf maanden.
- deze toekenning gebeurt in voorafname en/of na verrekening van alle andere, volgens bedrijfseigen modaliteiten, geldelijke of in geld waardeerbare toegekende voordelen, welke ook hun benaming is, waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever.

Artikel 6 bepaalt:
"De bedienden waarvan de arbeidsovereenkomst tijdens het beschouwde dienstjaar wordt beëindigd, met uitsluiting van deze welke zelf ontslag hebben genomen vooraleer zij minstens den jaar anciënniteit in de onderneming tellen op het einde van de arbeidsovereenkomst, en met uitsluiting van deze welke door de werkgever worden ontslagen om dringende reden, genieten de premie naar rata van het aantal maanden werkelijke arbeidsprestaties tijdens dit dienstjaar,voor zover zij zes maanden anciënniteit tellen in de onderneming op het ogenblik dat de opzegging wordt betekend."

Uit de stukken van de eisende partij blijkt aldus dat hij gerechtigd is op een eindejaarspremie, die te recht wordt berekend op 1.967,38 euro op jaarbasis.
De eisende partij heeft aldus recht op een opzeggingsvergoeding gelijk aan 38.245,87 x 3/12 = 9.561,47 euro, waarvan reeds 9.069,62 euro werd toegekend; er is derhalve nog een saldo verschuldigd van 491,85 euro.

De eisende partij heeft ook recht op de pro rata eindejaarspremie, namelijk 1.967,38 x 9/12 = 1.475,53 euro.

Beslissing

Op tegenspraak wordt er als volgt beslist.

De rechtbank:
- verklaart de vordering verder gegrond;
- veroordeelt de verwerende partij cm aan de eisende partij het bedrag van duizend negenhonderd zevenenzestig euro en achtendertig cent (€ 1.967,38) te betalen, vermeerderd met de wettelijke en de gerechtelijke interesten;
- bepaalt het bed rag van de tot op heden te vereffenen kosten van de eisende partij op 129,14 euro (kosten dagvaarding) + 2.000 euro (rechtsplegingsvergoeding) = 2.129,14 euro; en van de verwerende partij op 2.000 euro (rechtsplegingsvergoeding);
- verwijst de verwerende partij in de kosten van het geding.
 

Gerelateerd

lees verder


Algemene voorwaarden op keerzijde zonder verwijzing naar de ze voorwaarden zijn niet tegenstelbaar

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 03/12/2013

Algemene voorwaarden, voorgedrukt op de achterzijde van de overeenkomst, zijn niet bindend. Dit des temeer wanneer op de voorzijde niet naar deze voorwaarden wordt verwezen.

De loutere mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te hebben voor het sluiten van de overeenkomst, volstaat niet tot bewijs van de aanvaarding ervan.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2004-2005
Pagina: 
627
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

NV N.R.G. t/ VZW R.V.S.

De procedure in eerste aanleg

Noot: 

In een opmerkelijk arrest van het Hof van Beroep te Brussel (Brussel 16de kamer, 23 maart 2012, DCCR april – mei - juni 2013 pagina 49). werd gesteld dat de loutere mogelijkheid voor de consument om kennis te nemen van de algemene voorwaarden voldtaat, waarna hij al dan niet na lezing ervan en het al dan niet gebruik maken van deze mogelijkheid, deze voorwaarden expliciet of impliciet kan aanvaarden. Nergens wordt immers vereist dat de consument de voorwaarden waarvan hij kennis kon krijgen of die hij kon zien of gezien heeft, daadwerkelijk gelezen heeft.

Volgt hierna dit arrest:

Circonstances de fait de la cause

Au mois d'octobre 2006, monsieur P. et son épouse, madame H., ci-après dénommés les époux P., ont contacté le centre d'appel de la s.a. A., ci-après dénommée A. pour effectuer un voyage en Jordanie au mois de décembre suivant.

Il ressort du dossier de réservation déposé par A. que les époux P. ont contacté le centre d'appel d' A. à plusieurs reprises, modifiant les dates et lieux de départ de leur voyage et que:

- le 3 novembre 2006, ils ont finalement réservé pour chacun d'eux les billets suivants:

• départ le 9 décembre 2006 de la gare TGV à Bruxelles-Midi à destination de l'aéroport de Paris, Charles de Gaulle, par un vol ferré, et ensuite de Paris à Amman, par un vol aérien,

• retour le 19 décembre 2006 d'Amman à destination de Paris, par vol aérien et ensuite de Paris à Bruxelles, par vol ferré,

- A. leur a confirmé cet itinéraire de voyage par un courriel du même jour.

Le prix des billets s'élevait à 1.526,26 EUR par personne.

Le 3 novembre 2006, A. a envoyé les billets et un bulletin qui reprenait l'itinéraire ainsi que les heures de départ et d'arrivée.

Les époux P. n'ont pas réagi à la réception du courriel du 3 novembre 2006, ni à la réception des billets de train et de l'itinéraire qui leur a été transmis par A.

Lorsque les époux P. se sont présentés à l'aéroport à Paris et qu'il a été constaté qu'ils n'avaient pas utilisé le billet de train, ceux-ci étant arrivés en voiture, A. a exigé le paiement d'un complément de prix de 1.682 EUR par billet ou 3.364 EUR, pour effectuer le voyage entre Paris et Amman.

Par courrier du 28 décembre 2006, monsieur P. a demandé à A. de lui rembourser la somme de 3.364 EUR.
Un échange de courriers s'en est suivi au terme duquel aucun accord n'a été conclu.

Procédure

Par citation signifiée le 17 août 2007 à A., les époux P. ont sollicité la condamnation de celle-ci au paiement de la somme de 3.364 EUR, majorée des intérêts moratoires au taux légal depuis le 23 février 2007.

A. a contesté le fondement de la demande.

Par le jugement attaqué du 30 juin 2008, le tribunal de commerce de Bruxelles a reçu la demande et l'a déclarée non fondée. Il a condamné les époux P. aux dépens, l'indemnité de procédure étant liquidée à 650 EUR.

Devant la cour, les époux P. sollicitent la réformation du jugement attaqué et réitèrent leur demande originaire. Ils sollicitent la condamnation d' A. aux dépens des deux instances, liquidant l'indemnité de procédure d'appel à 650 EUR.

A. conteste le fondement de la demande originaire et la motivation du jugement attaqué en ce qu'il a décidé que ses conditions générales de transport n'étaient pas applicables. Elle a formé une demande incidente nouvelle, improprement qualifiée d'appel incident, tendant, à titre principal, à dire pour droit que les conditions générales de transport d' A. sont applicables et, à titre subsidiaire, à dire pour droit qu' A. a légitimement appliqué un réajustement tarifaire. Elle sollicite la condamnation des époux P. aux dépens, liquidant l'indemnité de procédure d'appel à 650 EUR.

Discussion

A. soutient que la réservation des époux P. portait sur deux voyages de Bruxelles à Amman et non de Paris à Amman et qu'en n'effectuant pas préalablement le vol ferré entre Bruxelles et Paris, les époux P. n'ont pas effectué le voyage prévu. A. en déduit qu'elle était autorisée à solliciter un ajustement du prix du voyage, en application de l'article III, point 4 de ses conditions générales de transport qui disposent que « si le passager modifie son voyage sans accord du transporteur, ce dernier ajustera le tarif au regard de ce changement ».

Les époux P. contestent avoir commandé un voyage au départ de Bruxelles, l'application des conditions générales d' A. et devoir le supplément de prix qu'ils ont payé pour pouvoir effectuer le voyage entre Paris et Amman à la date prévue du 9 décembre 2006.

1. Le point de départ du voyage

Pour des raisons commerciales propres à A., le prix du voyage vers Amman au départ de Paris est supérieur au prix de ce voyage au départ de Bruxelles, même si les voyageurs au départ de Bruxelles rejoignent Paris par un vol ferré préalable en TGV.

Il apparaît du dossier de réservation d' A. que le voyage a été réservé de Bruxelles à Amman et non de Paris à Amman (cfr pièce n° 1 de son dossier).

Les mentions contenues dans ce dossier sont corroborées par la circonstance que les époux P. n'ont pas émis de contestation à la réception :

- de l'itinéraire mentionnant un départ de Bruxelles et non de Paris,

- des billets de train de Bruxelles à Paris pour le voyage à l'aller et de Paris à Bruxelles pour le retour (pièce n° 3),

- de l'extrait de compte bancaire émis le 15 novembre 2006 pour un débit effectué le 3 novembre 2006 qui reprenait le trajet in extenso depuis Bruxelles (pièce n° 2).

C'est donc à juste titre que le premier juge a considéré que les époux P. avaient réservé un voyage de Bruxelles à Amman pour un prix promotionnel et non un voyage de Paris à Amman.

La circonstance que les époux P. n'étaient pas en Belgique au moment de la réception des billets et que ceux-ci ont été réceptionnés par la secrétaire n'est pas de nature à énerver le raisonnement qui précède.

2. Application des conditions générales de transport d'A.

Pour pouvoir faire la loi des parties, les conditions générales doivent avoir été portées à la connaissance du cocontractant de leur rédacteur préalablement et au plus tard au moment de la conclusion du contrat et avoir été acceptées par celui-ci. La jurisprudence assimile à la connaissance effective des conditions la possibilité réelle et raisonnable, compte tenu des circonstances objectives et subjectives de l'espèce, d'avoir effectivement connaissance des conditions générales applicables au contrat en cours de formation ( cfr D. PHILIPPE et M. CHAMMAS, «L'opposabilité des conditions générales», in Le processus de formation du contrat, C.U.P., vol. 09/2004, p. 204).

En l'espèce, même à supposer qu' A. ait transmis les billets dans la pochette qu'elle communique, il ne peut en être déduit que les conditions générales sont entrées dans le champ contractuel.

En effet, cette pochette ne comprend pas les conditions générales mais une indication suivant laquelle :

« Tout transport effectué par chaque transporteur est régi par les conditions de transport du transporteur et la réglementation applicable, lesquelles sont réputées faire partie intégrante des présentes et peuvent être consultées sur demande dans les bureaux du transporteur ».

En outre, une telle clause qui renvoie aux conditions qui peuvent être consultées dans les bureaux du transporteur, voire sur son site internet, alors que la réservation n'est pas faite par internet mais par téléphone, et que la référence est communiquée au contractant après la conclusion du contrat de transport, lors de l'envoi des billets, ne permet pas d'établir qu'au moment de la conclusion du contrat, les époux P. avaient connaissance des conditions générales et les ont acceptées.

Il ne peut davantage être déduit de la circonstance que les époux P. ont effectué en 2004 un voyage organisé par A., en collaboration avec d'autres compagnies de transport, que les parties étaient en relations suivies, ni que ces relations permettraient de réputer les conditions applicables.

C'est dès lors à bon droit que le premier juge a considéré que les conditions générales de transport d' A. n'étaient pas applicables.

3. Le devoir d'information

L'article 30 de la loi du 14 juillet 1991 relative aux pratiques du commerce et à la protection du consommateur, dans sa version applicable au litige, disposait que :

« Au plus tard au moment de la conclusion de la vente, le vendeur doit apporter de bonne foi au consommateur les informations correctes et utiles relatives aux caractéristiques du produit ou du service et aux conditions de vente, compte tenu du besoin d'information exprimé par le consommateur et compte tenu de l'usage déclaré par le consommateur ou raisonnablement prévisible ».

Dès lors que, dans la phase précontractuelle, les époux P. ont, comme le soutient A., manifesté la volonté d'effectuer un voyage depuis Bruxelles, Paris ou Genève, celle-ci avait l'obligation de les informer correctement de la nécessité d'utiliser le vol ferré préalable entre Bruxelles et Paris pour effectuer ensuite le vol aérien entre Paris et Amman sans supporter un réajustement de prix.

A. n'a pu considérer légitimement que les époux P. connaissaient les conditions générales dès lors qu'il a été dit ci-avant qu'elles n'étaient pas entrées dans le champ contractuel.

En s'abstenant d'informer les époux P. de la possibilité d'un réajustement du prix du voyage si l'itinéraire était modifié, A. n'établit pas avoir donné aux époux P. les informations correctes et utiles relatives au voyage qu'ils envisageaient d'effectuer en Jordanie.

La cour observe d'ailleurs que, postérieurement à la conclusion du contrat, lorsqu' A. a communiqué l'itinéraire du voyage et transmis les billets, elle n'a pas attiré l'attention des époux P. sur la circonstance que le changement du point de départ du voyage par le passager peut avoir pour résultat de modifier le tarif du voyage ou que le billet ne sera pas accepté si les coupons n'ont pas été utilisés dans leur ordre d'émission, alors qu'elle avait expressément attiré leur attention sur la nécessité de disposer des documents nécessaires au voyage (passeport, visa, vaccin, etc.).

Il s'ensuit qu' A. a manqué au devoir d'information qui pèse sur elle et que l'ajustement tarifaire demandé aux époux P. pour effectuer le voyage de Paris à Amman, au motif qu'ils n'avaient pas effectué préalablement le voyage en vol ferré entre Bruxelles et Paris, d'un montant de 1.682 EUR par billet ou 3.364 EUR, n'était pas dû par ceux-ci.

Il convient, dès lors, de condamner A. à rembourser les époux P. de ce montant, majoré des intérêts moratoires aux taux légaux successifs depuis la mise en demeure du 23 février 2007 et de déclarer les demandes nouvelles formées par A. non fondées.

Par ces motifs,

La Cour,

Statuant contradictoirement,

Reçoit l'appel et la demande nouvelle. Déclare l'appel seul fondé.

En conséquence,

Réforme le jugement attaqué, sauf en ce qu'il a liquidé les dépens. Déclare la demande originaire fondée.

Condamne A. à rembourser aux époux P. la somme de 3.364 EUR, majorée des intérêts moratoires aux taux légaux successifs depuis le 23 février 2007.

Condamne A. aux dépens des deux instances, liquidés pour les époux P. à 216,38 EUR (citation)+ 650 EUR (indemnité de procédure d'instance)+ 186 EUR (mise au rôle de la requête d'appel)+ 650 EUR (indemnité de procédure d'appel).

Noot onder dieze uitspraak in het DCCR na de publicatie van het arrest: :Renzo Van Der Bruggen , Het no showbeding in algemene vliegvoorwaarden: over de tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden en de algemene verplichting tot informatie van de consument

Inhoudstafel van deze noot:
1 Inleiding
2 Feiten
3 Tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden
3.1 Kennisname
• Mogelijkheid
• Tijdstip
• Beschikbaarheid
3.2 Aanvaarding
• Uitdrukkelijk
• Stilzwijgend
3.3 Eerste Aanleg versus Tweede Aanleg
4 punt van vertrek
5 Algemenen verplichting tot informatie van de consument
5.1 Eerste Aanleg
5.2 Tweede Aanleg
6 Onrechtmatig

Gerelateerd

Naar Belgisch recht dient de mogelijkheid om de algemene voorwaarden te raadplegen en er kennis van te nemen, aan de wederpartij geboden te worden voorafgaandelijk aan de aanvaarding van het aanbod, m.a.w. vóór het sluiten van het contract. Wanneer het aanbod enkel een verwijzing bevat naar de algemene voorwaarden zonder dat deze zijn medegedeeld aan de koper, leidt de rechtspraak hier logischerwijze uit af dat deze voorwaarden niet tegenwerpbaar zijn.

De mogelijkheid tot raadpleging op een welbepaalde plaats (een website, een griffie, een kamer van koophandel...) volstaat niet om deze algemene voorwaarden tegenwerpelijk te maken aan de wederpartij wanneer de partijen geen regelmatige handelsbetrekkingen met elkaar onderhouden.

(Hof van beroep Antwerpen, 9 januari 2012, RW 2014-2015, 584)

lees verder

Goede trouw betekent de verwachting van de tegenpartij niet schenden

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
maa, 03/12/2001

De goede trouw bij de uitvoering van de overeenkomst vereist dat een contractpartij haar uit de overeenkomst voortvloeiende rechten uitoefent op een manier die niet in strijd is met wat van een redelijke contractpartij mag worden verwacht.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2004-2005
Pagina: 
627
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

NV N.R.G. t/ VZW R.V.S.

De procedure in eerste aanleg

Gerelateerd

lees verder

Schadebeperkingsplicht contracten schuldig verzuim verlies recht op scheloosstelling

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
maa, 03/12/2001

De schadebeperkingsplicht inzake contracten wordt beheerst door artikel 1134, derde lid B.W. dat bepaalt dat overeenkomsten ter goeder trouw ten uitvoer moeten gebracht worden. Deze regel legt aan de schuldeiser niet de verplichting op om zijn schade in de mate van het mogelijke te beperken, maar gebiedt hem niettemin in een geest van loyaliteit de redelijke maatregelen te treffen die zijn schade kunnen matigen of binnen zekere grenzen houden.

Onder bepaalde omstandigheden maakt het nalaten van de benadeelde contractpartij om passende maatregelen te nemen ter beperking of ter voorkoming van de (eigen) schade een schuldig verzuim uit, waardoor zij met betrekking tot die schade haar aanspraak op vergoeding verliest. Dit is het geval wanneer het stilzitten van de benadeelde strijdig is met wat van een normaal zorgvuldige persoon onder dezelfde omstandigheden mag worden verwacht.
 

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2004-2005
Pagina: 
627
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

NV N.R.G. t/ VZW R.V.S.

De procedure in eerste aanleg

Noot: 

Het O.M. concludeerde in deze zaak tot vernietiging op grond van de overweging dat, hoewel de rechter de schade moet ramen op het tijdstip waarop hij uitspraak doet, hij bij die raming geen rekening mag houden met de latere gebeurtenissen die niets te maken hebben met de fout of met de schade zelf en die de toestand van de benadeelde zouden hebben verbeterd of verergerd. Hoewel de rechter de schade moet ramen op het tijdstip waarop hij uitspraak doet, moet de omvang van die schade worden bepaald op het ogenblik van de fout. Het O.M. was van mening dat de appelrechters zich te deze ter beoordeling van het bestaan en van de omvang van de schade, veroorzaakt door de contractuele fout van verweerders, geplaatst hadden op de datum van hun uitspraak door hun oordeel dat, opdat de aangevoerde waardevermindering van de aandelen ingevolge een aantasting van de goodwill voor vergoeding in aanmerking zou komen, moest worden aangetoond dat de aandelen op datum van de uitspraak een blijvende waardevermindering hebben ondergaan.

Gerelateerd

lees verder

Vertekpunt van de termijn hoger beroep in strafzaken bij een op tegenspraak geachte beslissing

$
0
0

Vertekpunt van de termijn hoger beroep in strafzaken bij een op tegenspraak geachte beslissing: Hof Antwerpen, 30 april 2004, RW 2004-205,630, met noot A.Vandeplas, Over het op tegenspraak geacht vonnis in strafzaken

samenvatting
Gerelateerd

lees verder

Vrijheid van drukpers, persvrijheid, vrijheid meningsuiting en onderzoeksverplichting journalist

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 23/10/2003

Art. 25 van de Grondwet bepaalt:

«De drukpers is vrij: de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers.

«Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd»;

Dit artikel specificeert niet het karakter van de vervolging, zodat zowel de burgerlijke als strafrechtelijke vorderingen onder het toepassingsgebied vallen;

De bedoeling van dit artikel is om, via de trapsgewijze aansprakelijkheid, de uitgevers en drukkers het privilege te verlenen om niet voor elk artikel, boek of tijdschrift ter verantwoording te worden geroepen;

Dit artikel beoogt ook duidelijk te maken dat de schrijver van een artikel in de allereerste plaats zijn verantwoordelijkheid dient op te nemen voor de inhoud ervan;

Art. 8 E.V.R.M. waarborgt het recht op eerbiediging van het privé-leven;

Art. 10 E.V.R.M. waarborgt het recht op vrije meningsuiting;

Deze twee fundamentele rechten dienen tegen elkaar te worden afgewogen en zullen worden beïnvloed door enerzijds de specificiteit van de persoon die wordt vermeld in een publicatie en anderzijds de aard van de publicatie;

In een arrest van het Hof van Cassatie van 29 juni 2000 is nogmaals duidelijk gesteld dat België omtrent art. 19 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake de burgerrechten en politieke rechten het voorbehoud heeft gemaakt dat die bepaling alleen zou worden toegepast binnen de context van de bepalingen of beperkingen die vermeld of toegestaan worden in art. 10 E.V.R.M.;

De uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, die de vrijheid omvat om inlichtingen of denkbeelden door te geven en plichten en verantwoordelijkheden meebrengt, kan worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet worden bepaald, en die in een democratische samenleving nodig zijn, onder meer tot bescherming van de goede naam of de rechten van anderen;

T dezen dient dus te worden onderzocht of het aanvaardbaar evenwicht tussen de twee fundamentele rechten is verstoord door een foutief handelen van verweerder;

De vordering van eiser is gebaseerd op art. 1382 B.W. ingevolge schendingen van de persvrijheid, meer bepaald een onzorgvuldig handelen van tweede verweerder;

De persvrijheid is één van grondbeginselen van een democratische rechtsstaat. Deze persvrijheid is evenwel niet onbeperkt, maar wordt begrensd door al even fundamentele rechten, waaronder het recht op de persoonlijke levenssfeer.

Het Europese Hof heeft aangaande deze problematiek geoordeeld dat de vrijheid van expressie en informatie in een democratische samenleving, waarbinnen er ook ruimte moet zijn voor inlichtingen en denkbeelden die kwetsend, aanstootgevend of rustverstorend kunnen zijn, voortvloeit uit de vereisten voor pluralisme, tolerantie en openheid van geest zonder welke er geen democratische samenleving mogelijk is.

Het belang van de vrijheid van expressie is een antwoord op het recht op informatie van het publiek inzake aangelegenheden met een maatschappelijk belang.

Het recht op vrije meningsuiting dient te worden afgewogen tegenover het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven.

De schending zal ook anders worden ingeschat als het om een kwaliteitskrant, -reportage, -tijdschrift of -boek gaat dan wel riooljournalistiek, boulevardpers of scheldproza;

De rechter heeft desbetreffende een ruime appreciatiebevoegdheid;

Bij de beoordeling van de vordering van eiser desbetreffende dient te worden gestreefd naar een aanvaardbaar evenwicht tussen het recht op vrije meningsuiting en het recht op de bescherming van de persoon;

Het kwestieuze artikel behoort bij «onderzoeksjournalistiek» en beoogt een informatieve, en documentalistische waarde na te streven;

Het streven naar waarheidsgetrouwe weergave van feiten moet, meer nog dan in een boek, zeker in een dagblad worden nagestreefd;

Daar een krant een grote oplage en een groot informatiegehalte heeft, vindt de rechtbank het wel opmerkelijk dat eiser naar aanleiding van het verschijnen van het omstreden artikel geen recht van antwoord heeft gevraagd.

Eiser meent dat de fout van tweede verweerder bewezen is door zijn schending van het recht op vrije meningsuiting, door zijn foutief en onzorgvuldig handelen;

De rechtbank dient bij de beoordeling van het geschil

1. het gedrag van tweede verweerder te toetsen aan dat van een normaal en voorzichtig journalist in gelijksoortige omstandigheden

2. na te gaan of er door tweede verweerder een tekortkoming is begaan aan de verplichtingen die een bedachtzaam journalist moet respecteren;

Het voorliggende artikel is het vierde deel van een reeks over de organisatie van het Sociaal Wonen «Heilige huisjes» en heeft de tiel: `Ook in Deurne is het officieel: niets aan de hand‘;

De artikelenreeks dient te worden gecatalogeerd als onderzoeksjournalistiek.

Een van de informatiebronnen is een verslag van de Inspectie van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij;

Het artikel is paginagroot; de gewraakte passages zijn enkele zinnen uit één van de zes onderdelen van het artikel;

Eiser betoogt niet dat de vermeldingen foutief zijn, maar wel dat ze veeleer onvolledig, verdraaid (foto) en merkwaardig (vrijspraak tussen haakjes vermelden) zijn weergegeven.

De journalist is ertoe gehouden om tijdens zijn zoektocht naar een betrouwbare waarheid zoveel mogelijk zijn informatie te verifiëren;

Het recht op informatie ontstaat wanneer het privé-domein wordt overstegen en het een kwestie wordt van algemeen belang;

Net zoals het recht op vrije meningsuiting wordt begrensd, geldt dit ook voor het recht op privacy, dat op zijn beurt onder meer wordt begrensd door het recht op informatie.

De rechtbank is van oordeel dat er in casu geen fout van tweede verweerder bewezen is;

Eiser blijft verder in gebreke enig oorzakelijk verband laat staan geleden schade te bewijzen. De schade is niet geconcretiseerd noch aangetoond;

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2004-2005
Pagina: 
630
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Art. 25 van de Grondwet bepaalt:

«De drukpers is vrij: de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers.

«Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd»;

Dit artikel specificeert niet het karakter van de vervolging, zodat zowel de burgerlijke als strafrechtelijke vorderingen onder het toepassingsgebied vallen;

Noot: 

Gerelateerd

lees verder

Onrechtmatig bewijs in fiscale zaken

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 22/05/2015
A.R.: 
F.13.0077.N

De fiscale wetgeving bevat geen algemene bepaling die het gebruik verbiedt van onrechtmatig verkregen bewijs voor het vaststellen van een belastingschuld en zo daartoe gronden aanwezig zijn, voor het opleggen van een verhoging of een boete.

Het gebruik door de administratie van onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden getoetst aan de beginselen van behoorlijk bestuur en het recht op een eerlijk proces.

Behalve wanneer de wetgever ter zake in bijzondere sancties voorziet, kan het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs in fiscale zaken slechts worden geweerd indien de bewijsmiddelen verkregen zijn op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden als ontoelaatbaar moet worden geacht, of indien dit gebruik het recht van de belastingplichtige op een eerlijk proces in het gedrang brengt.

De rechter kan bij die afweging rekening houden met onder meer één of meer van volgende omstandigheden: het zuiver formele karakter van de onregelmatigheid, de weerslag ervan op het recht of de vrijheid die door de overschreden norm worden beschermd, het al dan niet opzettelijke karakter van de door de overheid begane onrechtmatigheid en de omstandigheid dat de ernst van de wetsovertreding veruit de begane onrechtmatigheid overschrijdt.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2015-2016
Pagina: 
1460
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

AR nr. F.13.0077.N

BVBA O. en M.B. t/ Belgische Staat, minister van Financiën

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 9 oktober 2012.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Eerste middel

Noot: 

NOOT – onder dit arrest in RW, Ilse De Troyer, Bevestiging van de toepassing van de Antigoon-doctrine in het fiscaal recht

Gerelateerd

lees verder

Kortgeding Raad van State Uiterst dringende noodzakelijkheid kort bondig en duidelijk

$
0
0
Instantie: Raad van State
Datum van de uitspraak: 
din, 24/11/2015

De kortgedingprocedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan slechts uitzonderlijk worden aangewend.

De toepassing ervan brengt immers een ernstige verstoring teweeg in het normale verloop van de rechtspleging voor de Raad van State, beperkt de mogelijkheden tot onderzoek van de zaak tot een strikt minimum en brengt de uitoefening van het recht van verdediging van de andere partijen aanzienlijk in het gedrang.

Daarom moet de aanwending van die procedure beperkt blijven tot die gevallen waarbij het uiterst dringende karakter van de zaak meteen voor iedereen zonder meer duidelijk is, ofwel door de verzoekende partij op duidelijke en onomstootbare wijze wordt aangetoond.

Omdat het onderzoek van de zaak door de Raad van State uiterst snel en summier moet verlopen, moet de verzoekende partij op kernachtige en duidelijke wijze uiteenzetten waaruit het bijzonder spoedeisend karakter bestaat en welke de ernstige middelen zijn.

De gegevens, aangebracht in een schorsingsvordering, moeten dus dermate duidelijk zijn dat het bij de eerste lezing en op korte tijd meteen aannemelijk is dat de aangevoerde middelen tot nietigverklaring zullen leiden, zonder dat een doorgedreven onderzoek van die middelen noodzakelijk is.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Jaargang: 
2015-2016
Pagina: 
1467
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

T.D. t/ Vlaams Gewest

Arrest nr. 233.006

I. Voorwerp van de vordering

Gerelateerd

lees verder


Procedure schijnhuwelijk (art. 31) behelst onsplitsbaar geding

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 16/12/2016
A.R.: 
C.13.0157.N

Procedure schijnhuwelijk behelst een onsplitsbaar geschil (art. 31 Ger.W.), zodat de naleving van art. 1053 Ger.W. de openbare orde raakt (Cass. 16 januari 1976, Arr.Cass. 1976, 577; Cass. 24 februari 2005, Arr.Cass. 2005, 458). Krachtens het eerste lid van deze bepaling dient een appellant zijn hoger beroep te richten tegen alle partijen wier belang met dat van hem strijdig is. Krachtens het tweede lid van dezelfde bepaling dient de appellant alle andere partijen sowieso binnen de beroepstermijn en ten laatste vóór de sluiting van het debat te betrekken.

Publicatie
tijdschrift: 
RW
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2015-2016
Pagina: 
1468
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

B. t/ Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Gent

...

I. Beroepen vonnis

Noot: 

Laura Deschuyteneer en Erinda Mehmeti, Nieuwe categorie van verlies van de Belgische nationaliteit op grond van fraus omnia corrumpit? noor onder de publicatie in het RW.

Gerelateerd

lees verder

Na procedure zwarigheden kunnen geen verdere bezwaren worden geuit

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Rechtbank van Eerste Aanleg Burgerlijke rechtbank
Datum van de uitspraak: 
din, 26/02/2013

Na een (eerste) procedure op grond van geschillen en/of moeilijkheden, kan geen tweede procedure op grond van nieuwe geschillen en/of moeilijkheden volgen.

Wanneer de notaris-vereffenaar, op rechterlijk bevel zijn staat van vereffening-verdeling moet aanpassen, kan een navolgende discussie zich in beginsel enkel beperken tot de mate waarin de notaris-vereffenaar aan het rechterlijke bevel navolging heeft gegeven. Andere discussiepunten (geschillen en/of moeilijkheden) zijn niet toegelaten (behoudens overmacht; 

Rijst evenwel discussie over de mate waarin de notaris-vereffenaar aan het rechterlijke bevel navolging heeft gegeven, en komt geen akkoord tussen, dan kan een bijkomende procedure volgen .

Deze procedure onderstelt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, dat de discussie slaat op de mate waarin de notaris-vereffenaar aan het rechterlijke bevel navolging heeft gegeven, met inbegrip van alle discussiepunten die daaruit voortvloeien. Deze procedure onderstelt voorts, nog steeds op straffe van niet-ontvankelijkheid, dat de discussie(punten) tijdig en (vormelijk) regelmatig worden aangebracht.

Weigert een partij de aangepaste staat van vereffening-verdeling te onderschrijven, dan neemt de notaris-vereffenaar van deze weigering akte (in een proces-verbaal) en legt hij een en ander (met advies) neer ter griffie van de rechtbank met het oog op homologatie, De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 165, nr. 16). De rechtbank oordeelt vervolgens of de notaris-vereffenaar aan het (eerdere) rechterlijke bevel correct navolging heeft gegeven 

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2015-2016
Pagina: 
1470
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

B. en C.

...

II. Relevante elementen

1. Raymonda B. en de verweerster zijn de kinderen en zodoende enige wettige erfgenamen van enerzijds Joseph B. (testamentloos overleden te Zomergem op 30 januari 1957). en Renata C. (met testament overleden te Zomergem op 6 december 1999).

Het echtpaar B.-C. was gehuwd onder een gemeenschapsstelsel.

Bij eigenhandig testament van 22 oktober 1989 vermaakt Renata C. het grootste beschikbare deel aan de verweerster.

Noot: 

Noot  in RABG 2014/4, 216, A. Reniers

Rechtsleer:

• C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten. Organieke wet Notariaat. Personen- en familierecht. Familiaal vermogensrecht, Kluwer, 2003, p. 827 et seq.:

• H. CASMAN en C. DECLERCK (eds.), De hervorming van de gerechtelijke vereffening en verdeling, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 172 p.

• J. VERSTRAETE en P. HOFSTRÖSSLER, De vernieuwde procedure inzake gerechtelijke verdeling, Brugge, die Keure, 2012, 397 p.

• C. DECLERCK en S. MOSSELMANS, "Vereffening en verdeling in vraag gesteld", Not.Fisc.M.2012, nr. 6, (166) 197.

H. CASMAN, "De gerechtelijke vereffening-verdeling onder de nieuwe wet nieuwe handleiding voor de notaris-vereffenaar", Not.Fisc.M.2012, nr. 3, (70), 93.

Rechtspraak:

• Cass. 6 april 1990, T.Not.1990, 235, noot F. BOUCKAERT; Gent 23 december 1994, T.Not. 1995, 430, noot F. VAN DER CRUYCE.

 

Cassatie 14/12/2012, AR C.11.0171.N juridat

Samenvatting

In principe kunnen in een procedure van vereffening-verdeling voor het hof van beroep geen nieuwe betwistingen worden aangevoerd die niet werden opgenomen in het proces-verbaal van zwarigheden (1); dit sluit niet uit dat de partijen voor het hof van beroep nieuwe stukken bijbrengen tot staving van de zwarigheden die zij voor de notaris hebben aangevoerd. (1) Zie Cass. 9 mei 1997, AR C.94.0369.N, AC 1997, nr. 223.

Tekst arrest

Nr. C.11.0171.N
I.M.,
eiseres,

tegen
I.W.,
verweerder,
 

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 1 december 2010.
Afdelingsvoorzitter Eric Stassijns heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste onderdeel
1. De eiseres voerde in haar appelconclusie aan dat voor zoveel zou bewezen zijn dat de gelden van de ouders van de verweerder enkel aan hem zijn geschon-ken en derhalve een eigen goed uitmaken, niet is bewezen dat deze gelden zijn aangewend voor de oprichting van de gemeenschappelijke woning, zodat de ver-goeding waarop de verweerder aanspraak maakt, niet overeenkomstig artikel 1435 Burgerlijk Wetboek kan worden geherwaardeerd.

2. De appelrechters beantwoorden dit verweer niet.
Het onderdeel is gegrond.
Tweede onderdeel

3. De eiseres verwijt de appelrechters door de staat van vereffening van de no-taris te homologeren waar deze aannam dat zij recht had op een geherwaardeerde vergoeding van 109.660,69 euro, terwijl het gemeenschappelijk vermogen voor een bedrag van 157.298,45 euro van haar eigen gelden had opgeslorpt, niet te hebben geantwoord op een zwarigheid die zij zowel voor de notaris als voor het Hof heeft opgeworpen.

4. De appelrechters oordelen dat "nu [de eiseres] haar ultieme zwarigheden buiten de termijnen die door de partijen uitdrukkelijk waren aanvaard, heeft aan-gebracht en [de verweerder] het debat hierover niet heeft aanvaard, zijn deze te-recht als laattijdig verworpen".

5. Door deze redenen motiveren de appelrechters waarom met de laattijdig ge-formuleerde zwarigheden van de eiseres geen rekening kan worden gehouden en verantwoorden zij hun beslissing naar recht.
Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Derde onderdeel
6. In principe kunnen voor het hof van beroep geen nieuwe betwistingen wor-den aangevoerd die niet werden opgenomen in het proces-verbaal van zwarighe-den.
Dit sluit niet uit dat de partijen voor het hof van beroep nieuwe stukken bijbren-gen tot staving van de zwarigheden die zij voor de notaris hebben aangevoerd.

7. De appelrechters konden dan ook niet zonder schending van de aangewezen wetsbepalingen en zonder miskenning van het recht van verdediging, weigeren rekening te houden met de aanslagbiljetten over de inkomstenjaren 2000 en 2002 die de eiseres heeft voorgelegd.
Het onderdeel is gegrond.

Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het de vergoeding die aan het vermogen van de verweerder toekomt herwaardeert, het de zwarigheid van de eiseres over de terugbetaling van directe belastingen verwerpt en het oordeelt over de kosten.
Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeel-telijk vernietigde arrest.
Veroordeelt de eiseres tot een derde van de kosten, houdt de overige kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Gent.
Bepaalt de kosten voor de eiseres op 690,90 euro en voor de verweerder op 126,09 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer

Gerelateerd

lees verder

Aanvraag vernieuwing handelshuur vergeten vermelding in de aanvraag vormfout sanctie

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Vredegerecht
Datum van de uitspraak: 
maa, 26/10/2015

Ingevolge art. 14, eerste lid Handelshuurwet moet de huurder die het recht op hernieuwing verlangt uit te oefenen, dit op straffe van verval bij exploot van gerechtsdeurwaarder of bij aangetekende brief ter kennis van de verhuurder brengen, ten vroegste achttien maanden en ten laatste vijftien maanden vóór het eindigen van de lopende huur. De kennisgeving moet op straffe van nietigheid de voorwaarden opgeven waaronder de huurder zelf bereid is om de nieuwe huur aan te gaan en de vermelding bevatten dat de verhuurder geacht zal worden met de hernieuwing van de huur onder de voorgestelde voorwaarden in te stemmen, indien hij niet op dezelfde wijze binnen drie maanden kennis geeft ofwel van zijn met redenen omklede weigering van hernieuwing, ofwel van andere voorwaarden of van het aanbod van een derde.

Zelfs een beetje slordigheid is geen excuus bij de aanvraag tot huurhernieuwing, die ook het voortbestaan van de handelszaak treft. Het is nochtans geweten dat, een enkele uitzondering terzijde gelaten, de rechtspraak – van hoog tot laag – het strikte formalisme zeer streng toepast en zelfs ongeacht de vraag of de onzorgvuldigheid ter zake een ernstig nadeel tot gevolg zal hebben voor de huurder.

 

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2015-2016
Pagina: 
1474
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

BVBA R.P. t/ NV I.-P.

...

3. Geschil en vorderingen

Noot: 

• A. Pauwels, Handelshuur in APR, Brussel, Larcier, 1971, p. 156, nr. 358;
• K. Vanhove, Handelshuur, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 383, nr. 278.

Gerelateerd

lees verder

Potpourri II Hoger beroep in strafzaken

$
0
0

Het recht op hoger beroep in strafzaken werd grondig hervormd door de de Potpourri II: wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering). Hierna geven wij de nieuwe actuele en thans vigerende regeling.

 

De nieuwe regels betreffende het hoger beroep in strafzaken

Nieuwe termijn om beroep aan te tekenen in strafzaken

Art. 203§1.

Gerelateerd

lees verder

Potpourri II Nieuwe termijn om beroep aan te tekenen in strafzaken

$
0
0

Het recht op hoger beroep in strafzaken werd grondig hervormd door de de Potpourri II: wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering). Hierna geven wij de nieuwe actuele en thans vigerende regeling.

 

I. Nieuwe termijn om beroep aan te tekenen in strafzaken

Gerelateerd

lees verder

Viewing all 3409 articles
Browse latest View live