Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all 3409 articles
Browse latest View live

Wanneer de wet verplichte vermeldingen op een bepaalde wijze (zoals vet of in kader) oplegt is bij gebreke hieraan de overeenkomst nietig

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brakel
Instantie: Vredegerecht
Datum van de uitspraak: 
vri, 14/06/1996

De wet is er om helemaal toegepast te worden en niet een klein beetje. Bij verkoop ten huize van de consument schrijft de wet voor dat het contract de tekst van het in art. 88 W.H.P.C. opgenomen beding moet vermelden (thans teks WER) De wetgever heeft aan deze bepaling een gans bijzondere waarde gehecht door de druk (vet gedrukte letters) en de plaats (in een kader op de eerste bladzijde én los van de tekst) ervan strikt te reglementeren.

Wanneer de vorm, plaats of tekst van het beding niet in overeenstemming is met die regeling, is de sanctie zonder meer de nietigheid van de overeenkomst.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
548
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

V. t/ D.

De vordering strekt tot veroordeling van verweerder tot het betalen aan eiser een bedrag van 17.208 frank als schadevergoeding en gelijk aan 30% van de waarde van een verkoopovereenkomst tussen partijen gesloten op 11 september 1993 houdende verkoop door eiser aan verweerder van een luchtverversingsapparaat Rainbow tegen de prijs van 57.360 frank BTW inclusief, die door verweerder telefonisch werd afgezegd.

Gerelateerd

lees verder


Tuchtsprekende instantie kan de tuchtzaak niet onderzoek

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 26/01/2017
A.R.: 
D.16.0014.F

Wanneer de voozitter van het bureau die een tuchtzaak in onderzoek heeft gesteld, nadien zelf onderzoeksdaden heeft verricht en vervolgens de tuchtvergadering heeft voortgezeten waarbij beslist werd tot tcutvervolging dan werden de mensenrechten geschonden, meer bepaald het recht op eerlijk proces, artikel 6, lid 1, E.V.R.M..

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
549
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

«Overwegende dat uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat dr. V., nadat het bureau dat hij voorzat, de zaak in onderzoek heeft gesteld, zelf een aantal onderzoeksdaden heeft verricht en vervolgens de vergadering heeft voorgezeten waarbij beslist werd eiser te vervolgen voor de raad en dat hij zelf heeft deelgenomen aan de behandeling van de zaak;

«Overwegende dat dientengevolge de beslissing van de provinciale raad gewezen is met schending van artikel 6, lid 1, E.V.R.M.;

Gerelateerd

lees verder

Handelshuurhernieuwing laattijdig relatieve nietigheid waarvan kan afgezien

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 06/05/1994
A.R.: 
8280

Art. 14, eerste lid, Handelshuurwet, dat de vormvoorschriften regelt waaraan een aanvraag tot huurhernieuwing moet voldoen, is een bepaling van dwingend recht ten voordele van de verhuurder; de daarvan afwijkende overeenkomsten zijn relatief nietig. Partijen kunnen na het ontstaan van een huur van onbepaalde duur bij gebrek aan huurhernieuwingsaanvraag overeenkomen dat de huur hernieuwd wordt voor een periode van negen jaar die ingaat bij het verstrijken van de vorige negenjaarlijkse periode.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
549
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

HET HOF,

Gelet op het bestreden vonnis, op 7 mei 1992 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Veurne;

Wat het vierde onderdeel betreft :

Overwegende dat artikel 14, eerste lid, van de Handelshuurwet, dat de vormvoorschriften regelt waaraan een aanvraag tot huurhernieuwing moet voldoen, een bepaling van dwingend recht is ten voordele van de verhuurder; dat de daarvan afwijkende overeenkomsten relatief nietig zijn;

Noot: 

• MEULEMANS, Dirk, LUST, Sabien, 'De minnelijke huurhernieuwing tijdens een handelshuur van onbepaalde duur', Recente Cassatie, 1995, p. 66-70;
• Cass., 19 juni 1992, A.R. nr. 7710, (A.C., 1991-92, nr. 551);
• RECENTE CASSATIE LUST,S. 1995(P.66-70)
• RECENTE CASSATIE MEULEMANS,D. 1995(P.66-70)
• PASICRISIE BELGE null 1994(I,P.448)
• ARRESTEN VAN HET HOF VAN CASSATIE null 1994(I,P.459)

Gerelateerd

lees verder

Handelshuurhernieuwing artikel 14 - Dwingende bepaling. - Betrekkelijke nietigheid

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 06/05/1994
A.R.: 
8280

Art. 14, eerste lid, Handelshuurwet, dat de vormvoorschriften regelt waaraan een aanvraag tot huurhernieuwing moet voldoen, is een bepaling van dwingend recht ten voordele van de verhuurder; de daarvan afwijkende overeenkomsten zijn relatief nietig. Partijen kunnen na het ontstaan van een huur van onbepaalde duur bij gebrek aan huurhernieuwingsaanvraag overeenkomen dat de huur hernieuwd wordt voor een periode van negen jaar die ingaat bij het verstrijken van de vorige negenjaarlijkse periode.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
549
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

HET HOF,

Gelet op het bestreden vonnis, op 7 mei 1992 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Veurne;

Wat het vierde onderdeel betreft :

Overwegende dat artikel 14, eerste lid, van de Handelshuurwet, dat de vormvoorschriften regelt waaraan een aanvraag tot huurhernieuwing moet voldoen, een bepaling van dwingend recht is ten voordele van de verhuurder; dat de daarvan afwijkende overeenkomsten relatief nietig zijn;

Noot: 

• MEULEMANS, Dirk, LUST, Sabien, 'De minnelijke huurhernieuwing tijdens een handelshuur van onbepaalde duur', Recente Cassatie, 1995, p. 66-70;
• Cass., 19 juni 1992, A.R. nr. 7710, (A.C., 1991-92, nr. 551);
• RECENTE CASSATIE LUST,S. 1995(P.66-70)
• RECENTE CASSATIE MEULEMANS,D. 1995(P.66-70)
• PASICRISIE BELGE null 1994(I,P.448)
• ARRESTEN VAN HET HOF VAN CASSATIE null 1994(I,P.459)

Gerelateerd

lees verder

Minnelijke huurhernieuwing tijdens een handelshuur van onbepaalde duur

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 06/05/1994
A.R.: 
8280

Art. 14, eerste lid, Handelshuurwet, dat de vormvoorschriften regelt waaraan een aanvraag tot huurhernieuwing moet voldoen, is een bepaling van dwingend recht ten voordele van de verhuurder; de daarvan afwijkende overeenkomsten zijn relatief nietig. Partijen kunnen na het ontstaan van een huur van onbepaalde duur bij gebrek aan huurhernieuwingsaanvraag overeenkomen dat de huur hernieuwd wordt voor een periode van negen jaar die ingaat bij het verstrijken van de vorige negenjaarlijkse periode.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
549
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

HET HOF,

Gelet op het bestreden vonnis, op 7 mei 1992 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Veurne;

Wat het vierde onderdeel betreft :

Overwegende dat artikel 14, eerste lid, van de Handelshuurwet, dat de vormvoorschriften regelt waaraan een aanvraag tot huurhernieuwing moet voldoen, een bepaling van dwingend recht is ten voordele van de verhuurder; dat de daarvan afwijkende overeenkomsten relatief nietig zijn;

Noot: 

• MEULEMANS, Dirk, LUST, Sabien, 'De minnelijke huurhernieuwing tijdens een handelshuur van onbepaalde duur', Recente Cassatie, 1995, p. 66-70;
• Cass., 19 juni 1992, A.R. nr. 7710, (A.C., 1991-92, nr. 551);
• RECENTE CASSATIE LUST,S. 1995(P.66-70)
• RECENTE CASSATIE MEULEMANS,D. 1995(P.66-70)
• PASICRISIE BELGE null 1994(I,P.448)
• ARRESTEN VAN HET HOF VAN CASSATIE null 1994(I,P.459)

Gerelateerd

lees verder

Verlaten van de huurwoning na tekortkoming van de verhuurder aan zijn onderhouds- en herstellingsverplichting

$
0
0
Plaats van uitspraak: Deurne
Instantie: Vredegerecht
Datum van de uitspraak: 
vri, 16/12/1994

Vochtkringen, schimmels en een permanent ziltige atmosfeer in een huurwoning veroorzaakt door een verhuurder die zijn onderhouds- en herstellingsverplichting in belangrijke mate veronachtzaamt, ondanks herhaald verzoek de gebreken te verhelpen verschaft de huurder het recht het goed te verlaten waarna de rechter de huurovereenkomst ten laste van de verhuurder kan ontbonden.

Let wel. Overeenkomsten ontstaan door wilsovereenstemming tussen partijen en eindigen op zelfde wijze of door tussenkomst van de rechter. Principieel beslist enkel de rechter of een overeenkomst kan beëindigd worden. Hiervan wordt slechts uitzonderlijk en in zeer ernstige omstandigheden afgeweken. Het verdient aanbeveling dat een huurder die zich beklaagt over de huurwoning of huurpand zich toch door tot de rechter wendt, alvorens de huur te verbreken of de huur niet meer te betalen.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
547
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

D. e.a. t/ D. e.a.

Overwegende dat het door de deskundige georganiseerd plaatsbezoek plaatshad op 2 juli 1992 en alle gedingvoerende partijen aanwezig waren bij deze verrichtingen;

Overwegende dat de deskundige sporen van opstijgend vocht waarnam in de keuken, in een slaapkamer grenzend aan de keuken, in de hall en in de nis voor de wasmachine;

Overwegende dat hij als oorzaak hiervan de onaandachtzame aanbrenging van het pleisterwerk op de binnenwanden van het appartement door verweerster op tussenvordering aanwees;

Noot: 

Vredegerecht te Zomergem, 22 februari 2013, R.W. 2014-2015, 1271, zoals in graad van beroep bevestigd bij vonnis van Rb. Gent 11 april 2014 (AR nr. 13/1541/A).

C. Van E. en I.B. t/ G.V. en R. De L.

...

3. Beoordeling

...

3.2. Het is aan de vrederechter, als bodemrechter, om op basis van de eigen vaststellingen en in het kader van het verbintenissenrecht te oordelen of de niet-naleving van woningkwaliteitsvereisten van die aard is dat deze hetzij de nietigheid van de huurovereenkomst meebrengt, hetzij de geldigheid van de instemming van de huurder aantast, hetzij de ontbinding van de huurovereenkomst verantwoordt, of nog, als grondslag dient om de verhuurder ertoe te veroordelen aan de vereisten van de Vlaamse Wooncode te voldoen.

Een woning die helemaal niet voldoet aan de in art. 5 van de Vlaamse Wooncode bepaalde woningkwaliteitsvereisten kan niet geldig het voorwerp uitmaken van een huurovereenkomst. Die woningkwaliteitsnormen zijn van openbare orde omdat ze het grondwettelijk beschermd recht op een behoorlijke huisvesting beogen te handhaven en bovendien omdat ze gepaard gaan met administratieve en strafrechtelijke sancties.

3.3. Zeer specifiek in dit dossier is wat volgt:

– De eisende partijen namen het huurgoed in huur medio juli 2005. Uit de voorgelegde stukken, ook die aan de zijde van de eisende partijen, blijkt dat dezen de woning ruim vijf jaar bewoonden zonder ook maar enige opmerking te formuleren betreffende de woningkwaliteit of welkdanig gebrek.

– Het is opvallend dat de eisers zich pas begonnen te beklagen over de woningkwaliteit na het bericht van de verhuurders, op 22 augustus 2010, dat zij het huurgoed te koop aanboden.

– Het belet een oude woning die uiteraard en per definitie niet het comfort kan bieden van een nagelnieuwe woning. Dat uit zich tenslotte ook in de huurprijs (basishuurprijs van 450 euro per maand). Het voormelde neemt evenwel niet weg dat de huurovereenkomst een rechtsgeldig voorwerp en een rechtsgeldige oorzaak moet hebben.

Het is totaal ongeloofwaardig dat de eisers gedurende vijf jaren een goed zouden bewonen, zonder ook maar enige opmerking te maken, waarvan dan uiteindelijk beweerd wordt dat het goed van bij het begin onbewoonbaar was. Louter afgaande op de argumentatie van de eisers zou men denken dat de verweerders een krot verhuurden. Op het eerste gezicht bleek de woning tijdens de plaatsopneming nochtans een, weliswaar gedateerde, maar toch modale nette woning te zijn, zoals er bijzonder veel te huur worden aangeboden.

Toch werd de woning bij besluit van de burgemeester van K. van 2 december 2010 onbewoonbaar verklaard. Dat gebeurde op basis van een verslag van de adviseur van de wooninspectie van 17 november 2010. Daarin is melding gemaakt van: een ernstig gevaar op elektrocutie, een negatief keuringsverslag wat de elektriciteitsleidingen betreft, insijpelend vocht, opstijgend vocht, vochtige keldermuren en binnenwanden, een beschadigde dekvloer, gebrekkig bad, de niet verwarmbare badkamer, een gebrekkige wc op de tussenverdieping, twee niet-geaarde stopcontacten in de keuken. In totaal werden 95 strafpunten toegekend, wat inderdaad niet gering is.

Na uiteindelijk enkele eenvoudige ingrepen door de eigenaars besliste de burgemeester van de gemeente K. op 19 januari 2011 om het eerdere besluit op te heffen omdat voldoende aanpassingswerken werden uitgevoerd.

Zoals hierboven al werd vermeld, kan een huurovereenkomst niet zomaar nietig verklaard worden, louter afgaande op het inspectieverslag van de Vlaamse woninginspectie. De inspecteur moet immers op een rigide wijze in een checklist aanduiden welke gebreken hij vaststelt, zonder evenwel te oordelen wie aan de basis van die gebreken ligt. Een rechtbank daarentegen dient de problematiek te beoordelen in het kader van het verbintenissenrecht in het algemeen en het woninghuurrecht in het bijzonder. De rechtbank zal rekening houden met de toestand van de woning bij de aanvang van de huur, met de daden en de nalatigheden van zowel de verhuurder als de huurder.

Gelet op de gegevens van de plaatsbeschrijving, maar in het bijzonder ook gelet op de houding van de huurders gedurende vijf jaren – namelijk de bewoning van het huurpand zonder ook maar enige opmerking te formuleren – kan bezwaarlijk worden aangenomen dat het huurgoed onbewoonbaar was op het tijdstip van de aanvang van de huur. Het voormelde belet natuurlijk niet dat, lopende de huur, gebreken kunnen ontstaan of opduiken. Die kan de verhuurder pas verhelpen van zodra hij er kennis van heeft en ter zake rust op de huurder een meldingsplicht. Uit niets blijkt dat de huurders gedurende de eerste vijf jaren van de huur gebreken hebben gemeld aan de eigenaars; dat wordt althans niet bewezen.

Uit de zowel door de eisende partijen als de verweerders voorgelegde stukken moet ook worden begrepen dat, na de eerste opmerkingen van de huurders, de verweerders zich wel degelijk meermaals hebben aangeboden om herstellingen uit te voeren, maar dat de huurders die herstellingen hebben verhinderd.

Op basis van de vaststellingen van de vrederechter en de gerechtsdeskundige, kan evenmin worden besloten tot dermate ernstige gebreken van het huurpand waardoor het voorwerp van de huurovereenkomst of de oorzaak ervan ongeoorloofd zouden zijn.

Uit het eindverslag van de gerechtsdeskundige blijkt dat geen stroomverlies kon worden vastgesteld in de woning, maar wel dat de aardingsweerstand ruim onvoldoende zou zijn. Het door de eisers medegedeelde verbruik van elektriciteit kan door de gerechtsdeskundige niet worden verklaard. Wel stelt hij dat het meegedeelde verbruik van elektriciteit bijna het dubbele is van een gemiddeld verbruik door een gemiddeld gezin. Maar tijdens de plaatsopneming is gebleken dat de eisende partijen zelf elektriciteitswerken hebben uitgevoerd. Dat was zo op de zolderruimte (de gerechtsdeskundige stelde vast dat de aardingskabel werd gebruikt als geleider en dat aansluitingen te ver uitstaken). Dat was ook zo in de slaapkamer boven. Ook in de overdekte ruimte naar buiten plaatste de eisende partij een bijkomende tl-lamp en bijkomende bekabeling betreffende kabeltelevisie. De eiser erkende ook dat hij bijkomende elektriciteitsvoorzieningen heeft gelegd naar het tuinhuis achteraan. De gerechtsdeskundige kon onder meer vaststellen dat achter het tuinhuis aan het raam een elektrische kabel loshing en dat een stroomverlies langs die weg helemaal niet uit te sluiten was. Het is derhalve helemaal niet te achterhalen wie aan de basis ligt van de door de woninginspecteur destijds vastgestelde problemen betreffende de elektriciteitsinstallatie. Het verhaal van de verhuurder is immers evenveel waard als dat van de huurder, zonder dat een rechtbank de voorkeur mag geven aan de ene of de andere verklaring, bij gebrek aan andere bewijsstukken.

In de keuken kon de gerechtsdeskundige vaststellen dat de aansluiting van de koelkast niet volgens de regels van de kunst was geplaatst. Het is niet duidelijk of dit al bij aanvang van de huur het geval was. Maar, zoals hierboven al vermeld, blijkt uit de stukken dat de eisende partijen herstellingen hebben belet. Hun werkelijke bedoeling bestond erin de verklaring van ongeschiktheid van de huurwoning te kunnen uitlokken.

De gerechtsdeskundige stelde vast dat zowel de waterafvoer als de wc-afvoer via eenzelfde oude buis gebeurden en dat dit volgens hedendaagse normen een gescheiden circuit zou moeten zijn. De gerechtsdeskundige voegde er evenwel meteen aan toe dat er vroeger effectief op die manier werd gebouwd. Het zou dan ook niet ernstig zijn louter op die basis te besluiten tot de nietigheid van de huurovereenkomst.

In de badkamer stelde de gerechtsdeskundige schimmelvorming vast, maar de oorzaak daarvan weet hij aan een gebrek aan verwarming, wat de plicht van de huurder is.

De gerechtsdeskundige stelde opstijgend vocht vast in het chauffagehok en in de garage. Dit zijn geen voor bewoning bestemde ruimten. Bovendien verklaarde de gerechtsdeskundige dat in de muren wel degelijk een waterkering zat. In die omstandigheden mochten ook de eigenaars ervan uitgaan dat de muren niet vochtig zouden zijn. Dat de waterkering te hoog werd geplaatst, was derhalve even verborgen voor de eigenaars als voor de huurders. Ook hier klemt de vaststelling dat de huurders geen problemen hebben gemeld, zodat de verhuurder die evenmin kon verhelpen.

Opstijgend vocht in kelderruimten van oude woningen is niet uitzonderlijk en is een eigen kenmerk van oude constructies. Vandaar dat in oude kelders ofwel pompen ofwel gaten zijn aangebracht voor de evacuatie van water.

De gerechtsdeskundige kon in de keuken opstijgend vocht meten op de buitenmuur tussen de keuken en de badkamer. Hierboven werd al aangegeven dat de vochtproblematiek in de badkamer te wijten was aan een gebrek aan verwarming. Ook hier geldt dat de verhuurders pas tot actie konden overgaan na de melding van een probleem door de huurders.

In de living kon de gerechtsdeskundige enkel op bepaalde plaatsen licht verhoogde vochtwaarden meten, zonder dat hij er een verklaring voor kon geven. Het is niet aangetoond dat het een gebrek in de woning betreft. Er kan evenzeer sprake zijn van condens. Bovendien stond de woning leeg ten tijde van het plaatsbezoek. Er werd niet verwarmd.

Zoals de woninginspecteur kon de vrederechter ook vaststellen dat het tweede toilet op de tussenverdieping geen deur had en dat de badkamer een accordeondeur had. Het betreft lichte gebreken die op zich niet van aard zijn om tot een nietigheid van de huur te beslissen.

Anders dan de woninginspecteur stelde de gerechtsdeskundige vast dat het stopcontact in de keuken wel degelijk een aarding had. Zoals hierboven aangegeven, meent echter ook de gerechtsdeskundige dat de gemeten aardingsweerstand ruim onvoldoende is (zie reeds supra). Dat heeft nochtans niet belet dat de keuringsorganisatie AIB Vinçotte op 7 januari 2011 een keuringsattest heeft afgeleverd waarin staat dat de nieuwe installatie voldoet.

In de chauffageruimten ontbrak een verluchtingskanaal, maar de verwerende partijen moeten worden gevolgd in de redenering dat de verluchting onderaan de deur destijds wel volstond. Overigens betrof het een kleine ingreep om een nieuwe verluchting volgens hedendaagse normen aan te brengen. Een reden tot nietigverklaring van de huurovereenkomst kan hier niet worden gevonden.

Het dient ook te worden opgemerkt dat zodra aan de door de verweerders aangesproken aannemers door de eisende partijen toegang werd verleend tot de huurwoning, herstellingswerken gebeurden waardoor tegemoetgekomen werd aan de klachten betreffende een aantal gebreken. Behalve wanneer een woning bij de aanvang van de huur duidelijk onbewoonbaar of ongeschikt tot verhuring is, kan een verhuurder deze problemen bezwaarlijk verhelpen, welke problemen zich altijd kunnen voordoen in een woning indien de huurder daar geen melding van maakt.

Het is toch ook erg opvallend dat de huurders zelf aanvoeren dat de nietigheid of de ontbinding van de huurovereenkomst beperkt kan worden tot de datum van het onderhoud van de partijen met betrekking tot de problematiek van de huurwoning, namelijk in juli 2010. Juridisch is dit een complete ongerijmdheid, omdat een absolute nietigheid in de tijd steeds ab initio terugwerkt. Maar uit de stelling van de eisers in de namens hen neergelegde conclusie blijkt enkel dat zij de woning gedurende vijf jaren zonder ook maar enig probleem hebben betrokken. Zodra zij melding maakten van problemen, hebben zij de verweerders grotendeels belet om herstelling uit te voeren.

De huurovereenkomst is niet nietig.

3.4. De huurovereenkomst moet evenmin worden ontbonden in het nadeel van de verweerders. Opdat een gerechtelijke ontbinding van de huur in het nadeel van de verwerende partijen zou kunnen worden verantwoord, moet worden bewezen dat zij een ernstige contractuele wanprestatie hebben begaan.

Het staat buiten kijf dat een eigenaar-verhuurder de verplichting heeft herstellingen aan een huurgoed uit te voeren, zodat het volledige woongenot gevrijwaard kan blijven. Maar het is aan de huurders om de op hen rustende meldingsplicht na te komen (zie ook supra). Bovendien hebben de huurders de verplichting om, zodra zij een gebrek hebben gemeld, de eigenaars de kans te geven om tot herstelling van die gebreken over te gaan. In dit dossier klemt net de vaststelling dat de huurders de op hen rustende meldingsplicht pas zijn nagekomen medio juli 2010, maar dat zij de eigenaars hebben belet herstellingen uit te voeren om, zodoende, een verklaring van ongeschiktheid of om onbewoonbaarheid van de huurwoning te kunnen uitlokken. De houding van de huurders was derhalve niet gericht op een oplossing van een probleem, namelijk de herstelling van enkele gebreken, maar enkel op de samenstelling van een dossier om tegen de eigenaars een proces te kunnen starten. Dat zij de eigenaars – sinds dezen te kennen gaven de woning te willen verkopen – enkel in diskrediet wilden brengen, blijkt ook uit de aanplakking door de eisers van het besluit van onbewoonbaarverklaring dat werd uitgelokt door herstellingswerken te blokkeren.

Nochtans is de uitvoering van een verbintenis in natura nog altijd de stelregel. Met andere woorden, de verweerders dienden de gelegenheid te krijgen om een verbintenis tot herstelling van de gebreken uit te voeren.

Wat een aantal beweerde gebreken betreft, baseren de eisers zich trouwens op eigen vaststellingen of verklaringen. Dat is zo onder meer voor de problematiek van de afvoer. De gerechtsdeskundige sloot evenwel niet uit dat bij hevige regenval afval uit de septische tank kan terugkeren naar de douchekuip. Ook hier valt echter op dat zich gedurende vijf jaren kennelijk geen problemen hebben voorgedaan. Althans werden die problemen niet gemeld. Nochtans mag worden aangenomen dat ook in de vijf voorafgaande jaren hevige regelval optrad. De bewering dat de beerput overloopt in de douchekuip kon niet worden hardgemaakt met vaststellingen ter plekke. Contractueel namen de eisers de plicht op zich ervoor te zorgen dat afvoerleidingen niet verstopt zouden geraken.

Doordat de eisers zelf een aantal aanpassingen uitvoerden aan de elektriciteitsinstallatie lagen ze zelf aan de basis van de vastgestelde gebreken eraan (zie ook supra).

De conclusie is uiteindelijk dat de eisers een zeer ruime maar oude woning hebben gehuurd tegen een meer dan schappelijke huurprijs, namelijk een basishuurprijs van 450 euro per maand. Uit niets blijkt dat het voorwerp van die huur ongeoorloofd was (zie reeds supra). Er ligt evenmin enig bewijskrachtig gegeven voor waaruit moet worden begrepen dat de woning bij de aanvang van de huur niet voldeed aan de elementaire vereisten van bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne. Dat lopende de huur gebreken kunnen opduiken in een woning, is niet uitzonderlijk, zeker niet bij een oude woning. Uit niets blijkt echter dat de verweerders nalieten om die gebreken te verhelpen, wel integendeel, het werd hen belet.

De hoofdeis tot gerechtelijke ontbinding van de huur in het nadeel van de verwerende partijen is daarom ook ongegrond.

...

3.6. Daarentegen moet een ernstige contractuele wanprestatie van de eisende partijen worden aangenomen op grond waarvan de gerechtelijke ontbinding van de huur in hun nadeel verantwoord is. De huurachterstal van 2.016 euro wordt niet betwist. De eisers bewijzen, ondanks herhaald verzoek daartoe, niet dat zij de woning verzekerden tegen brand. De eisers bewijzen niet dat zij de schoorsteen lieten vegen en de centrale verwarming lieten onderhouden. De verwerende partijen bewijzen met de uittreksels uit de Kruispuntbank voor ondernemingen dat de eiser, zowel in eigen naam als onder de naam “Z.”, op het adres van het huurgoed een handelsonderneming uitbaatte sinds 14 mei 2009. Volgens de gegevens van de Kruispuntbank der ondernemingen was zijn onderneming actief in: gespecialiseerde bouwwerkzaamheden, reparatie van apparatuur, afwerking van de gebouwen, transport allerlei, de bouw van rioleringen, ... De uitbating van een zelfstandige activiteit in het huurgoed werd contractueel uitdrukkelijk uitgesloten, namelijk in art. 1 van de door de gedingpartijen op 19 april 2005 onderschreven huurovereenkomst. De voormelde tekortkomingen maken de ernstige contractuele wanprestatie van de eisende partijen uit op grond waarvan de gerechtelijke ontbinding van de huur in hun nadeel verantwoord is.

De huur wordt ontbonden op 31 december 2010.

De gevorderde huurachterstal van 2.016 euro wordt als dusdanig niet betwist, net zo min als de wederverhuringsvergoeding.

...


Cassatie 26/12/2014, Georges V arrest, AR C.14.0168.N


samenvatting
De rechter die uitspraak moet doen over de vordering tot ontbinding van een wederkerige overeenkomst, dient de omvang en de draagwijdte te onderzoeken van de door de partijen aangegane verbintenissen en, aan de hand van de feitelijke omstandigheden, te beoordelen of de aangevoerde wanprestatie voldoende ernstig is om de ontbinding uit te spreken (1). (1) Cass. 24 september 2009 , AR C.08.0346.N, AC 2009 , nr. 524.
Het verder exploiteren van een handelszaak na instelling van een vordering tot ontbinding sluit de ontbinding niet uit.

Arrest
Nr. C.14.0168.N
GRAND HOTEL GEORGES V cvba, met zetel te 8400 Oostende, Vlaanderenstraat 42,
eiseres,
tegen
R. P., 
verweerder,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 18 december 2013.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling 

1. Krachtens artikel 1184, eerste lid, Burgerlijk Wetboek is de ontbindende voorwaarde in wederkerige contracten altijd stilzwijgend begrepen, voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt.

De rechter die uitspraak moet doen over de vordering tot ontbinding van een we-derkerige overeenkomst, dient de omvang en de draagwijdte te onderzoeken van de door de partijen aangegane verbintenissen en, aan de hand van de feitelijke omstandigheden, te beoordelen of de aangevoerde wanprestatie voldoende ernstig is om de ontbinding uit te spreken.

2. Aan de vordering tot ontbinding gaat de ingebrekestelling van de schul-denaar vooraf. Deze ingebrekestelling kan gebeuren in de inleidende dagvaarding.

3. De omstandigheid dat de schuldenaar na de dagvaarding de verbintenis alsnog uitvoert, sluit niet uit dat de rechter oordeelt dat de niet-nakoming in het ver-leden waarvoor de schuldenaar eerder in gebreke werd gesteld, van dien aard is dat zij de ontbinding van de overeenkomst wettigt.

4. Uit het arrest blijkt dat:

- de eiseres een handelshuis huurt van de verweerder;

- de eiseres als huurder op 13 oktober 2011 werd aangemaand voor de achterstal-lige huurtermijnen van augustus, september en oktober 2011;

- de verhuurder op 9 maart 2012 overging tot dagvaarding strekkende tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de betaling van de achterstallige huurter-mijnen voor de periode van december 2011 tot maart 2012 en een saldo voor de maanden oktober en november 2011;

- de eiseres na de betekening van de dagvaarding en voor de inleidende terecht-zitting de achterstallige huurgelden betaalde;

- de eiseres aanvoert dat de vordering tot ontbinding niet kan worden ingewilligd omdat zij door de betaling van de achterstallige huurgelden niet meer in verzuim is.

5. De appelrechters die vaststellen dat op 9 maart 2012 gedurende vier opeen-volgende maanden geen huur werd betaald en ook voordien in oktober 2011 de ei-seres diende aangemaand te worden tot betaling van de huurprijs en op grond hiervan oordelen dat "het aanhoudend niet betalen van de contractuele huurprijs, zonder voorafgaande verwittiging, verantwoording of duiding, manifest de ontbinding van de huur in het nadeel van [de eiseres] [rechtvaardigt]", verantwoorden hun beslissing naar recht.

Het middel kan niet worden aangenomen.
Dictum
Het Hof,
eenparig beslissend,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiseres tot de kosten.
Bepaalt de kosten voor de eiseres op 943,92 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer


Noot: 
De rechtbank van Koophandel te Oudenaarde oordeelde in haar vonnis van din, 03/03/2015, A.R.: A/14/00165 dat een dagvaarding steeds voorafgegaan dient te woorden door een aanmaning.
Het heel bijzondere twee sterren Georges V hotel zou volgens een stadslegende spoken hebben die tussen de greten en achter los behang zitten... Maar hierover gaat het proces niet.
Gerelateerd

lees verder

Huurder kan uitzonderlijk recht in eigen handen nemen, zoals stoppen met betalen of woning verlaten wanneer verhuurder in gebreke blijft

$
0
0
Plaats van uitspraak: Deurne
Instantie: Vredegerecht
Datum van de uitspraak: 
vri, 16/12/1994

Vochtkringen, schimmels en een permanent ziltige atmosfeer in een huurwoning veroorzaakt door een verhuurder die zijn onderhouds- en herstellingsverplichting in belangrijke mate veronachtzaamt, ondanks herhaald verzoek de gebreken te verhelpen verschaft de huurder het recht het goed te verlaten waarna de rechter de huurovereenkomst ten laste van de verhuurder kan ontbonden.

Let wel. Overeenkomsten ontstaan door wilsovereenstemming tussen partijen en eindigen op zelfde wijze of door tussenkomst van de rechter. Principieel beslist enkel de rechter of een overeenkomst kan beëindigd worden. Hiervan wordt slechts uitzonderlijk en in zeer ernstige omstandigheden afgeweken. Het verdient aanbeveling dat een huurder die zich beklaagt over de huurwoning of huurpand zich toch door tot de rechter wendt, alvorens de huur te verbreken of de huur niet meer te betalen.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
547
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

D. e.a. t/ D. e.a.

Overwegende dat het door de deskundige georganiseerd plaatsbezoek plaatshad op 2 juli 1992 en alle gedingvoerende partijen aanwezig waren bij deze verrichtingen;

Overwegende dat de deskundige sporen van opstijgend vocht waarnam in de keuken, in een slaapkamer grenzend aan de keuken, in de hall en in de nis voor de wasmachine;

Overwegende dat hij als oorzaak hiervan de onaandachtzame aanbrenging van het pleisterwerk op de binnenwanden van het appartement door verweerster op tussenvordering aanwees;

Noot: 

Vredegerecht te Zomergem, 22 februari 2013, R.W. 2014-2015, 1271, zoals in graad van beroep bevestigd bij vonnis van Rb. Gent 11 april 2014 (AR nr. 13/1541/A).

C. Van E. en I.B. t/ G.V. en R. De L.

...

3. Beoordeling

...

3.2. Het is aan de vrederechter, als bodemrechter, om op basis van de eigen vaststellingen en in het kader van het verbintenissenrecht te oordelen of de niet-naleving van woningkwaliteitsvereisten van die aard is dat deze hetzij de nietigheid van de huurovereenkomst meebrengt, hetzij de geldigheid van de instemming van de huurder aantast, hetzij de ontbinding van de huurovereenkomst verantwoordt, of nog, als grondslag dient om de verhuurder ertoe te veroordelen aan de vereisten van de Vlaamse Wooncode te voldoen.

Een woning die helemaal niet voldoet aan de in art. 5 van de Vlaamse Wooncode bepaalde woningkwaliteitsvereisten kan niet geldig het voorwerp uitmaken van een huurovereenkomst. Die woningkwaliteitsnormen zijn van openbare orde omdat ze het grondwettelijk beschermd recht op een behoorlijke huisvesting beogen te handhaven en bovendien omdat ze gepaard gaan met administratieve en strafrechtelijke sancties.

3.3. Zeer specifiek in dit dossier is wat volgt:

– De eisende partijen namen het huurgoed in huur medio juli 2005. Uit de voorgelegde stukken, ook die aan de zijde van de eisende partijen, blijkt dat dezen de woning ruim vijf jaar bewoonden zonder ook maar enige opmerking te formuleren betreffende de woningkwaliteit of welkdanig gebrek.

– Het is opvallend dat de eisers zich pas begonnen te beklagen over de woningkwaliteit na het bericht van de verhuurders, op 22 augustus 2010, dat zij het huurgoed te koop aanboden.

– Het belet een oude woning die uiteraard en per definitie niet het comfort kan bieden van een nagelnieuwe woning. Dat uit zich tenslotte ook in de huurprijs (basishuurprijs van 450 euro per maand). Het voormelde neemt evenwel niet weg dat de huurovereenkomst een rechtsgeldig voorwerp en een rechtsgeldige oorzaak moet hebben.

Het is totaal ongeloofwaardig dat de eisers gedurende vijf jaren een goed zouden bewonen, zonder ook maar enige opmerking te maken, waarvan dan uiteindelijk beweerd wordt dat het goed van bij het begin onbewoonbaar was. Louter afgaande op de argumentatie van de eisers zou men denken dat de verweerders een krot verhuurden. Op het eerste gezicht bleek de woning tijdens de plaatsopneming nochtans een, weliswaar gedateerde, maar toch modale nette woning te zijn, zoals er bijzonder veel te huur worden aangeboden.

Toch werd de woning bij besluit van de burgemeester van K. van 2 december 2010 onbewoonbaar verklaard. Dat gebeurde op basis van een verslag van de adviseur van de wooninspectie van 17 november 2010. Daarin is melding gemaakt van: een ernstig gevaar op elektrocutie, een negatief keuringsverslag wat de elektriciteitsleidingen betreft, insijpelend vocht, opstijgend vocht, vochtige keldermuren en binnenwanden, een beschadigde dekvloer, gebrekkig bad, de niet verwarmbare badkamer, een gebrekkige wc op de tussenverdieping, twee niet-geaarde stopcontacten in de keuken. In totaal werden 95 strafpunten toegekend, wat inderdaad niet gering is.

Na uiteindelijk enkele eenvoudige ingrepen door de eigenaars besliste de burgemeester van de gemeente K. op 19 januari 2011 om het eerdere besluit op te heffen omdat voldoende aanpassingswerken werden uitgevoerd.

Zoals hierboven al werd vermeld, kan een huurovereenkomst niet zomaar nietig verklaard worden, louter afgaande op het inspectieverslag van de Vlaamse woninginspectie. De inspecteur moet immers op een rigide wijze in een checklist aanduiden welke gebreken hij vaststelt, zonder evenwel te oordelen wie aan de basis van die gebreken ligt. Een rechtbank daarentegen dient de problematiek te beoordelen in het kader van het verbintenissenrecht in het algemeen en het woninghuurrecht in het bijzonder. De rechtbank zal rekening houden met de toestand van de woning bij de aanvang van de huur, met de daden en de nalatigheden van zowel de verhuurder als de huurder.

Gelet op de gegevens van de plaatsbeschrijving, maar in het bijzonder ook gelet op de houding van de huurders gedurende vijf jaren – namelijk de bewoning van het huurpand zonder ook maar enige opmerking te formuleren – kan bezwaarlijk worden aangenomen dat het huurgoed onbewoonbaar was op het tijdstip van de aanvang van de huur. Het voormelde belet natuurlijk niet dat, lopende de huur, gebreken kunnen ontstaan of opduiken. Die kan de verhuurder pas verhelpen van zodra hij er kennis van heeft en ter zake rust op de huurder een meldingsplicht. Uit niets blijkt dat de huurders gedurende de eerste vijf jaren van de huur gebreken hebben gemeld aan de eigenaars; dat wordt althans niet bewezen.

Uit de zowel door de eisende partijen als de verweerders voorgelegde stukken moet ook worden begrepen dat, na de eerste opmerkingen van de huurders, de verweerders zich wel degelijk meermaals hebben aangeboden om herstellingen uit te voeren, maar dat de huurders die herstellingen hebben verhinderd.

Op basis van de vaststellingen van de vrederechter en de gerechtsdeskundige, kan evenmin worden besloten tot dermate ernstige gebreken van het huurpand waardoor het voorwerp van de huurovereenkomst of de oorzaak ervan ongeoorloofd zouden zijn.

Uit het eindverslag van de gerechtsdeskundige blijkt dat geen stroomverlies kon worden vastgesteld in de woning, maar wel dat de aardingsweerstand ruim onvoldoende zou zijn. Het door de eisers medegedeelde verbruik van elektriciteit kan door de gerechtsdeskundige niet worden verklaard. Wel stelt hij dat het meegedeelde verbruik van elektriciteit bijna het dubbele is van een gemiddeld verbruik door een gemiddeld gezin. Maar tijdens de plaatsopneming is gebleken dat de eisende partijen zelf elektriciteitswerken hebben uitgevoerd. Dat was zo op de zolderruimte (de gerechtsdeskundige stelde vast dat de aardingskabel werd gebruikt als geleider en dat aansluitingen te ver uitstaken). Dat was ook zo in de slaapkamer boven. Ook in de overdekte ruimte naar buiten plaatste de eisende partij een bijkomende tl-lamp en bijkomende bekabeling betreffende kabeltelevisie. De eiser erkende ook dat hij bijkomende elektriciteitsvoorzieningen heeft gelegd naar het tuinhuis achteraan. De gerechtsdeskundige kon onder meer vaststellen dat achter het tuinhuis aan het raam een elektrische kabel loshing en dat een stroomverlies langs die weg helemaal niet uit te sluiten was. Het is derhalve helemaal niet te achterhalen wie aan de basis ligt van de door de woninginspecteur destijds vastgestelde problemen betreffende de elektriciteitsinstallatie. Het verhaal van de verhuurder is immers evenveel waard als dat van de huurder, zonder dat een rechtbank de voorkeur mag geven aan de ene of de andere verklaring, bij gebrek aan andere bewijsstukken.

In de keuken kon de gerechtsdeskundige vaststellen dat de aansluiting van de koelkast niet volgens de regels van de kunst was geplaatst. Het is niet duidelijk of dit al bij aanvang van de huur het geval was. Maar, zoals hierboven al vermeld, blijkt uit de stukken dat de eisende partijen herstellingen hebben belet. Hun werkelijke bedoeling bestond erin de verklaring van ongeschiktheid van de huurwoning te kunnen uitlokken.

De gerechtsdeskundige stelde vast dat zowel de waterafvoer als de wc-afvoer via eenzelfde oude buis gebeurden en dat dit volgens hedendaagse normen een gescheiden circuit zou moeten zijn. De gerechtsdeskundige voegde er evenwel meteen aan toe dat er vroeger effectief op die manier werd gebouwd. Het zou dan ook niet ernstig zijn louter op die basis te besluiten tot de nietigheid van de huurovereenkomst.

In de badkamer stelde de gerechtsdeskundige schimmelvorming vast, maar de oorzaak daarvan weet hij aan een gebrek aan verwarming, wat de plicht van de huurder is.

De gerechtsdeskundige stelde opstijgend vocht vast in het chauffagehok en in de garage. Dit zijn geen voor bewoning bestemde ruimten. Bovendien verklaarde de gerechtsdeskundige dat in de muren wel degelijk een waterkering zat. In die omstandigheden mochten ook de eigenaars ervan uitgaan dat de muren niet vochtig zouden zijn. Dat de waterkering te hoog werd geplaatst, was derhalve even verborgen voor de eigenaars als voor de huurders. Ook hier klemt de vaststelling dat de huurders geen problemen hebben gemeld, zodat de verhuurder die evenmin kon verhelpen.

Opstijgend vocht in kelderruimten van oude woningen is niet uitzonderlijk en is een eigen kenmerk van oude constructies. Vandaar dat in oude kelders ofwel pompen ofwel gaten zijn aangebracht voor de evacuatie van water.

De gerechtsdeskundige kon in de keuken opstijgend vocht meten op de buitenmuur tussen de keuken en de badkamer. Hierboven werd al aangegeven dat de vochtproblematiek in de badkamer te wijten was aan een gebrek aan verwarming. Ook hier geldt dat de verhuurders pas tot actie konden overgaan na de melding van een probleem door de huurders.

In de living kon de gerechtsdeskundige enkel op bepaalde plaatsen licht verhoogde vochtwaarden meten, zonder dat hij er een verklaring voor kon geven. Het is niet aangetoond dat het een gebrek in de woning betreft. Er kan evenzeer sprake zijn van condens. Bovendien stond de woning leeg ten tijde van het plaatsbezoek. Er werd niet verwarmd.

Zoals de woninginspecteur kon de vrederechter ook vaststellen dat het tweede toilet op de tussenverdieping geen deur had en dat de badkamer een accordeondeur had. Het betreft lichte gebreken die op zich niet van aard zijn om tot een nietigheid van de huur te beslissen.

Anders dan de woninginspecteur stelde de gerechtsdeskundige vast dat het stopcontact in de keuken wel degelijk een aarding had. Zoals hierboven aangegeven, meent echter ook de gerechtsdeskundige dat de gemeten aardingsweerstand ruim onvoldoende is (zie reeds supra). Dat heeft nochtans niet belet dat de keuringsorganisatie AIB Vinçotte op 7 januari 2011 een keuringsattest heeft afgeleverd waarin staat dat de nieuwe installatie voldoet.

In de chauffageruimten ontbrak een verluchtingskanaal, maar de verwerende partijen moeten worden gevolgd in de redenering dat de verluchting onderaan de deur destijds wel volstond. Overigens betrof het een kleine ingreep om een nieuwe verluchting volgens hedendaagse normen aan te brengen. Een reden tot nietigverklaring van de huurovereenkomst kan hier niet worden gevonden.

Het dient ook te worden opgemerkt dat zodra aan de door de verweerders aangesproken aannemers door de eisende partijen toegang werd verleend tot de huurwoning, herstellingswerken gebeurden waardoor tegemoetgekomen werd aan de klachten betreffende een aantal gebreken. Behalve wanneer een woning bij de aanvang van de huur duidelijk onbewoonbaar of ongeschikt tot verhuring is, kan een verhuurder deze problemen bezwaarlijk verhelpen, welke problemen zich altijd kunnen voordoen in een woning indien de huurder daar geen melding van maakt.

Het is toch ook erg opvallend dat de huurders zelf aanvoeren dat de nietigheid of de ontbinding van de huurovereenkomst beperkt kan worden tot de datum van het onderhoud van de partijen met betrekking tot de problematiek van de huurwoning, namelijk in juli 2010. Juridisch is dit een complete ongerijmdheid, omdat een absolute nietigheid in de tijd steeds ab initio terugwerkt. Maar uit de stelling van de eisers in de namens hen neergelegde conclusie blijkt enkel dat zij de woning gedurende vijf jaren zonder ook maar enig probleem hebben betrokken. Zodra zij melding maakten van problemen, hebben zij de verweerders grotendeels belet om herstelling uit te voeren.

De huurovereenkomst is niet nietig.

3.4. De huurovereenkomst moet evenmin worden ontbonden in het nadeel van de verweerders. Opdat een gerechtelijke ontbinding van de huur in het nadeel van de verwerende partijen zou kunnen worden verantwoord, moet worden bewezen dat zij een ernstige contractuele wanprestatie hebben begaan.

Het staat buiten kijf dat een eigenaar-verhuurder de verplichting heeft herstellingen aan een huurgoed uit te voeren, zodat het volledige woongenot gevrijwaard kan blijven. Maar het is aan de huurders om de op hen rustende meldingsplicht na te komen (zie ook supra). Bovendien hebben de huurders de verplichting om, zodra zij een gebrek hebben gemeld, de eigenaars de kans te geven om tot herstelling van die gebreken over te gaan. In dit dossier klemt net de vaststelling dat de huurders de op hen rustende meldingsplicht pas zijn nagekomen medio juli 2010, maar dat zij de eigenaars hebben belet herstellingen uit te voeren om, zodoende, een verklaring van ongeschiktheid of om onbewoonbaarheid van de huurwoning te kunnen uitlokken. De houding van de huurders was derhalve niet gericht op een oplossing van een probleem, namelijk de herstelling van enkele gebreken, maar enkel op de samenstelling van een dossier om tegen de eigenaars een proces te kunnen starten. Dat zij de eigenaars – sinds dezen te kennen gaven de woning te willen verkopen – enkel in diskrediet wilden brengen, blijkt ook uit de aanplakking door de eisers van het besluit van onbewoonbaarverklaring dat werd uitgelokt door herstellingswerken te blokkeren.

Nochtans is de uitvoering van een verbintenis in natura nog altijd de stelregel. Met andere woorden, de verweerders dienden de gelegenheid te krijgen om een verbintenis tot herstelling van de gebreken uit te voeren.

Wat een aantal beweerde gebreken betreft, baseren de eisers zich trouwens op eigen vaststellingen of verklaringen. Dat is zo onder meer voor de problematiek van de afvoer. De gerechtsdeskundige sloot evenwel niet uit dat bij hevige regenval afval uit de septische tank kan terugkeren naar de douchekuip. Ook hier valt echter op dat zich gedurende vijf jaren kennelijk geen problemen hebben voorgedaan. Althans werden die problemen niet gemeld. Nochtans mag worden aangenomen dat ook in de vijf voorafgaande jaren hevige regelval optrad. De bewering dat de beerput overloopt in de douchekuip kon niet worden hardgemaakt met vaststellingen ter plekke. Contractueel namen de eisers de plicht op zich ervoor te zorgen dat afvoerleidingen niet verstopt zouden geraken.

Doordat de eisers zelf een aantal aanpassingen uitvoerden aan de elektriciteitsinstallatie lagen ze zelf aan de basis van de vastgestelde gebreken eraan (zie ook supra).

De conclusie is uiteindelijk dat de eisers een zeer ruime maar oude woning hebben gehuurd tegen een meer dan schappelijke huurprijs, namelijk een basishuurprijs van 450 euro per maand. Uit niets blijkt dat het voorwerp van die huur ongeoorloofd was (zie reeds supra). Er ligt evenmin enig bewijskrachtig gegeven voor waaruit moet worden begrepen dat de woning bij de aanvang van de huur niet voldeed aan de elementaire vereisten van bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne. Dat lopende de huur gebreken kunnen opduiken in een woning, is niet uitzonderlijk, zeker niet bij een oude woning. Uit niets blijkt echter dat de verweerders nalieten om die gebreken te verhelpen, wel integendeel, het werd hen belet.

De hoofdeis tot gerechtelijke ontbinding van de huur in het nadeel van de verwerende partijen is daarom ook ongegrond.

...

3.6. Daarentegen moet een ernstige contractuele wanprestatie van de eisende partijen worden aangenomen op grond waarvan de gerechtelijke ontbinding van de huur in hun nadeel verantwoord is. De huurachterstal van 2.016 euro wordt niet betwist. De eisers bewijzen, ondanks herhaald verzoek daartoe, niet dat zij de woning verzekerden tegen brand. De eisers bewijzen niet dat zij de schoorsteen lieten vegen en de centrale verwarming lieten onderhouden. De verwerende partijen bewijzen met de uittreksels uit de Kruispuntbank voor ondernemingen dat de eiser, zowel in eigen naam als onder de naam “Z.”, op het adres van het huurgoed een handelsonderneming uitbaatte sinds 14 mei 2009. Volgens de gegevens van de Kruispuntbank der ondernemingen was zijn onderneming actief in: gespecialiseerde bouwwerkzaamheden, reparatie van apparatuur, afwerking van de gebouwen, transport allerlei, de bouw van rioleringen, ... De uitbating van een zelfstandige activiteit in het huurgoed werd contractueel uitdrukkelijk uitgesloten, namelijk in art. 1 van de door de gedingpartijen op 19 april 2005 onderschreven huurovereenkomst. De voormelde tekortkomingen maken de ernstige contractuele wanprestatie van de eisende partijen uit op grond waarvan de gerechtelijke ontbinding van de huur in hun nadeel verantwoord is.

De huur wordt ontbonden op 31 december 2010.

De gevorderde huurachterstal van 2.016 euro wordt als dusdanig niet betwist, net zo min als de wederverhuringsvergoeding.

...


Cassatie 26/12/2014, Georges V arrest, AR C.14.0168.N


samenvatting
De rechter die uitspraak moet doen over de vordering tot ontbinding van een wederkerige overeenkomst, dient de omvang en de draagwijdte te onderzoeken van de door de partijen aangegane verbintenissen en, aan de hand van de feitelijke omstandigheden, te beoordelen of de aangevoerde wanprestatie voldoende ernstig is om de ontbinding uit te spreken (1). (1) Cass. 24 september 2009 , AR C.08.0346.N, AC 2009 , nr. 524.
Het verder exploiteren van een handelszaak na instelling van een vordering tot ontbinding sluit de ontbinding niet uit.

Arrest
Nr. C.14.0168.N
GRAND HOTEL GEORGES V cvba, met zetel te 8400 Oostende, Vlaanderenstraat 42,
eiseres,
tegen
R. P., 
verweerder,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 18 december 2013.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling 

1. Krachtens artikel 1184, eerste lid, Burgerlijk Wetboek is de ontbindende voorwaarde in wederkerige contracten altijd stilzwijgend begrepen, voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt.

De rechter die uitspraak moet doen over de vordering tot ontbinding van een we-derkerige overeenkomst, dient de omvang en de draagwijdte te onderzoeken van de door de partijen aangegane verbintenissen en, aan de hand van de feitelijke omstandigheden, te beoordelen of de aangevoerde wanprestatie voldoende ernstig is om de ontbinding uit te spreken.

2. Aan de vordering tot ontbinding gaat de ingebrekestelling van de schul-denaar vooraf. Deze ingebrekestelling kan gebeuren in de inleidende dagvaarding.

3. De omstandigheid dat de schuldenaar na de dagvaarding de verbintenis alsnog uitvoert, sluit niet uit dat de rechter oordeelt dat de niet-nakoming in het ver-leden waarvoor de schuldenaar eerder in gebreke werd gesteld, van dien aard is dat zij de ontbinding van de overeenkomst wettigt.

4. Uit het arrest blijkt dat:

- de eiseres een handelshuis huurt van de verweerder;

- de eiseres als huurder op 13 oktober 2011 werd aangemaand voor de achterstal-lige huurtermijnen van augustus, september en oktober 2011;

- de verhuurder op 9 maart 2012 overging tot dagvaarding strekkende tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de betaling van de achterstallige huurter-mijnen voor de periode van december 2011 tot maart 2012 en een saldo voor de maanden oktober en november 2011;

- de eiseres na de betekening van de dagvaarding en voor de inleidende terecht-zitting de achterstallige huurgelden betaalde;

- de eiseres aanvoert dat de vordering tot ontbinding niet kan worden ingewilligd omdat zij door de betaling van de achterstallige huurgelden niet meer in verzuim is.

5. De appelrechters die vaststellen dat op 9 maart 2012 gedurende vier opeen-volgende maanden geen huur werd betaald en ook voordien in oktober 2011 de ei-seres diende aangemaand te worden tot betaling van de huurprijs en op grond hiervan oordelen dat "het aanhoudend niet betalen van de contractuele huurprijs, zonder voorafgaande verwittiging, verantwoording of duiding, manifest de ontbinding van de huur in het nadeel van [de eiseres] [rechtvaardigt]", verantwoorden hun beslissing naar recht.

Het middel kan niet worden aangenomen.
Dictum
Het Hof,
eenparig beslissend,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiseres tot de kosten.
Bepaalt de kosten voor de eiseres op 943,92 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer


Noot: 
De rechtbank van Koophandel te Oudenaarde oordeelde in haar vonnis van din, 03/03/2015, A.R.: A/14/00165 dat een dagvaarding steeds voorafgegaan dient te woorden door een aanmaning.
Het heel bijzondere twee sterren Georges V hotel zou volgens een stadslegende spoken hebben die tussen de greten en achter los behang zitten... Maar hierover gaat het proces niet.
Gerelateerd

lees verder

Aansprakelijkheid van uitgever en hoofdredacteur voor foute berichtgeving journalist

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 03/03/1995

De Grondwettelijke vrijheden van pers en vrije meningsuiting beletten niet dat een uitgever of hoofdredacteur aansprakelijk worden gesteld voor de fouten van een journalist bestaande uit verkeerde berichtgeving door een gebrek aan controle en toezicht, waarbij aan een derde schade wordt toegebracht.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
540
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

L. e.a. t/ Van K.

2. In hun eerste grief stellen appellanten dat de oorspronkelijke vorderingen t.a.v. tweede en derde appellant — de hoofdredacteur en uitgever van de krant — M. — niet toelaatbaar zijn op basis van art. 25 (voorheen 18) van de Grondwet, mede gelet op art. 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

Noot: 

Rechtspraak:

• Brussel, 15 september 1993, R.W., 1994-95, 850;

• Rb. Brussel, 13 september 1994, R.W., 1994—95, 955.

Rechtsleer:

• Vandenberghe, H., «Over persaansprakelijkheid», T.P.R., 1993, 843—883.

Gerelateerd

lees verder


Recht van antwoord is op zich geen wijze van schadevergoeding

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 03/03/1995

Een recht van antwoord is op zichzelf niet bedoeld als een herstel van schade, maar is niets anders dan een suppletief, bijkomend recht waarover eenieder beschikt die in een krant wordt genoemd, «onverminderd de andere rechtsmiddelen» (art. 1 van de wet van 23 juni 1961 op het recht van antwoord).

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
540
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

L. e.a. t/ Van K.

2. In hun eerste grief stellen appellanten dat de oorspronkelijke vorderingen t.a.v. tweede en derde appellant — de hoofdredacteur en uitgever van de krant — M. — niet toelaatbaar zijn op basis van art. 25 (voorheen 18) van de Grondwet, mede gelet op art. 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

Noot: 

Rechtspraak:

• Brussel, 15 september 1993, R.W., 1994-95, 850;

• Rb. Brussel, 13 september 1994, R.W., 1994—95, 955.

Rechtsleer:

• Vandenberghe, H., «Over persaansprakelijkheid», T.P.R., 1993, 843—883.

Gerelateerd

lees verder

Vernieling roerende goederen opzet

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 30/01/1996

Art. 559,1°, Sw. (beschadiging of de vernieling van andermans roerende eigendommen) veresit opzet. Dit hoeft geen bijzonder of kwaadwillig opzet te zijn, toch dient gesteld dat de dader willens en wetens moet hebben gehandeld.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
537
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Van G. t/ N.V. V. e.a.

Gelet op het bestreden vonnis, op 8 november 1994 in hoger beroep gewezen door de Correctionele Rechtbank te Gent;

...

A. In zoverre de voorziening gericht is tegen de beslissing op de strafvordering:

1. waarbij eiser wegens de telastlegging A (opzettelijke vernieling van andermans roerend goed) wordt veroordeeld:

Over het eerste en het derde middel:

Noot: 

NOOT — A. Vandeplas, De vernieling van roerende goederen, RW 1996-1997, 537

Rechtspraak:

• Cass., 18 januari 1926, Pas., 1926, I, 183;

• Cass., 26 juni 1961, Pas., 1961, I, 1175).

Rechtsleer

• J. Nypels en J. Servais, Code pénal belge interprêté, IV, p. 423, nr. 3;
• L. Crahay, Traité des contraventions de police, 2e ed., p. 461, nr. 481;
• M. Rigaux en P.E. Trousse, Les codes de police, I, 258).

Gerelateerd

lees verder

Ontslag dringende redenen en vroegere feiten ter verduidelijking van de dringende reden

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 03/06/1996
A.R.: 
S950140N

Het feit dat het ontslag zonder opzegging rechtvaardigt, is het feit met inachtneming van alle omstandigheden die daarvan een dringende reden kunnen uitmaken.

De rechter moet rekening houden met de omstandigheden die in de ontslagbrief zijn aangevoerd om de erin opgegeven dringende reden toe te lichten.

Vroegere feiten, ongeacht hoe de werkgever deze als toen apprecieerde, kunnen een verduidelijking vormen van de grief die als dringende reden wordt aangevoerd.

Geen wetsbepaling legt enige termijn op binnen welke de ter verduidelijking van de dringende reden aangevoerde vroegere feiten moeten hebben plaatsgehad;

Voor het in aanmerking nemen van de aangevoerde omstandigheden is het niet vereist dat de als dringende redenen ingeroepen feiten op zichzelf reeds «een ernstige tekortkoming» uitmaken aangezien juist aangevoerd wordt dat ze slechts een dringende reden tot onmiddellijk ontslag uitmaken door ze te beschouwen in het licht van de voorheen voorgevallen feiten die als verzwarende omstandigheid zijn aangevoerd.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
566
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

HET HOF,

Gelet op het bestreden arrest, op 30 augustus 1995 door het Arbeidshof te Brussel gewezen;

Noot: 

 

 

Gerelateerd

lees verder

Provisionele veroordeling voorwaarden

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 03/06/1996
A.R.: 
2004/00761

De verplichting van art. 1039 Ger.W. om uitspraak te doen ‘zonder nadeel aan de zaak zelf‘, houdt geen beperking in van de rechtsprekende bevoegdheid van de rechter in kort geding, doch geeft slechts te kennen dat de rechter ten gronde in geen enkel opzicht gehouden is wat door de rechter in kort geding beslist werd.

Aldus belet art. 1039 Ger. Wetboek niet dat de kortgedingrechter een provisonele schadevergoeding toekent. De provisionele toekenning vereist vereist is dat nopens de eisbaarheid van de sommen geen redelijke twijfel bestaat en er aan de partijen geen definitieve en onherstelbare schade berokkend zou worden;

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
571
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

L. t/ X.

Gerelateerd

lees verder

Weigering handelshuurhernieuwing controle rechter oprechtheid en uitvoerbaarheid weigeringsmotief

$
0
0
Plaats van uitspraak: Halle
Instantie: Vredegerecht
Datum van de uitspraak: 
woe, 08/02/1995

De rechtbank kan, oordelend over de geldigheid van een weigering van een aanvraag tot huurhernieuwing, onderzoeken of de ingeroepen reden oprecht en uitvoerbaar is, rekening houdend met de concrete feiten die voorgelegd werden.

Volgens het merendeel van de rechtsleer is deze controle echter beperkt, nl. in zoverre de realisatie van het ingeroepen motief klaarblijkelijk onmogelijk is, niet oprecht, bedrieglijk of absoluut niet ernstig.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
574
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

M. en G. t/ A.

Op 19 april 1977 sloten eisers en de rechtsvoorganger van verweerder een handelshuurovereenkomst met als voorwerp «een gebouw gelegen te (...) samen met een perceel achterliggende grond waarop twee voetbalpleinen werden aangelegd met een oppervlakte van ongeveer twee hectaren, door de huurder goed bekend en dienende voor de exploitatie van een café-restaurant, vergaderingen, enz.»

Deze handelshuurovereenkomst werd voor een eerste maal verlengd in 1986 om, behoudens tweede hernieuwing, te eindigen op 30 april 1995.

Gerelateerd

lees verder

Aansprakelijkheid van de staat voor fout van de rechter die ambtshalve faillissement uitsprak zonder degelijk nazicht bundel

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 09/12/1994

In de rechterlijke organisatie is het zich vergissen — recht doen is en blijft het werk van de mens, derwijze dat falen onvermijdbaar is — geïnstitutionaliseerd, nu het hoger beroep en de dubbele aanleg (nog steeds) de regel zijn. De enige aanleg is de uitzondering, ingegeven door rechtspraktische noden van het ogenblik, om de rechtsachterstand weg te werken; de uitbreiding van het recht spreken in eerste en laatste aanleg, is aldus de resultante van een pragmatisch denken, veel meer dan een juridische verantwoorde optie.

Een onjuiste of onzorgvuldige rechterlijke beslissing wordt dan ook — in de regel — rechtgezet door de aanwending van een rechtsmiddel en de uitspraak van de appelrechter daaropvolgend.

Deze onzorgvoldigheid van de rechter bij de ambtshalve faillietverklaring kan bestaan uit:

- het niet horen van de gefailleerde of diens zaakvoerder
- de rechter die de hoedanigheid van handelaar baseert louter op basis van facturen tegen de andere gegevens van het bundel in
- het zich steunen op achterhaalde gegevens waarvan het achterhaald karakter onmiddellijk en eenvoudig kon worden vastgesteld

Feit is echter dat de aanwending van een rechtsmiddel, wat in principe rechtsherstel gerandeert (een waarborg voor een zo juist mogelijke rechterlijke uitspraak), in bepaalde omstandigheden de schade door de eerste foutieve beslissing onverlet laat of niet volledig herstelt.

Beweerde overbelasting zonder bewijs volstaat niet en kan bovendien nooit een excuus zijn tot manifeste onzorgvuldigheid, terwijl overbelasting anderzijds een fout is van de Belgische Staat die de verantwoordelijkheid van de rechter voor fouten van de rechter aldus alleen maar versterkt.

Wanneer de (met succes) bestreden beslissing op een onrechtmatige wijze — door een onzorgvuldige uitoefening van de rechterlijke functie, door een recht spreken zoals door een normaal voorzichtig rechter, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden geen recht zou zijn gedaan — schade heeft berokkend die niet is goedgemaakt door de beslissing in beroep, moet de rechtzoekende de aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen.

De aansprakelijkheidsvordering dient alsdan gericht te worden tegen de Belgische Staat, nu de magistraat een orgaan is van de Staat die aldus instaat voor de fouten van de rechterlijke orde in de uitoefening van het ambt (of in voldoende verband ermee).

Te dezen werd geen volledig schadeherstel toegekend door de aanwending van rechtsmiddel en de daaropvolgende uitspraak die het faillissement ophief.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
567
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

De eerste vraag die moet beantwoord worden is derhalve of de voorzitter van de rechtbank van koophandel die destijds het ambtshalve faillissement van L. uitsprak en diens derdenverzet afwees, nalatig is geweest of tekortgeschoten is in de uitoefening van zijn ambt.

1.1. De bewijskracht van het arrest van het Hof (zevende kamer) van 31 januari 1990:

Noot: 

Rechtspraak:

• Cass., 19 december 1991, Arr. Cass., 1991-92, 364, Pas., 1992, I, 316, met conclusie van de eerste advocaat-generaal Velu, J., R.W., 1992-93, 396, R.C.J.B., 1993, 285, met noot Rigaux, F. en Van Compernolle, J., evenals de commentaren bij dit arrest van Dalcq, R.O., «La responsabilité de l‘Etat du fait des magistrats. A propos de l‘arrêt de la Cour de cassation du 19 décembre 1991», J.T., 1992, 449 e.v.;

• Dony, M., «Responsabilité de l‘Etat pour faute du pouvoir judiciaire après l‘arrêt du 19 décembre 1991», J.B.H., 1993, 804 e.v.;

• Van Oevelen, A., «De aansprakelijkheid van de Staat voor ambtsfouten van magistraten en de orgaantheorie na het Anca-arrest van het Hof van Cassatie van 19 december 1991», R.W., 1992-93, 377 e.v.

• S. Guiliams, Overheidsaansprakelijkheid wegens fouten van magistraten in de uitoefening van hun rechtsprekende functie verfijnd, NJW 2014/314, p.889

• Cass. 8 december 1994, RW 1995-96, 180, noot A. Van Oevelen.

Gerelateerd

lees verder

Aansprakelijkheid van de staat voor onterecht faillissement

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 09/12/1994

In de rechterlijke organisatie is het zich vergissen — recht doen is en blijft het werk van de mens, derwijze dat falen onvermijdbaar is — geïnstitutionaliseerd, nu het hoger beroep en de dubbele aanleg (nog steeds) de regel zijn. De enige aanleg is de uitzondering, ingegeven door rechtspraktische noden van het ogenblik, om de rechtsachterstand weg te werken; de uitbreiding van het recht spreken in eerste en laatste aanleg, is aldus de resultante van een pragmatisch denken, veel meer dan een juridische verantwoorde optie.

Een onjuiste of onzorgvuldige rechterlijke beslissing wordt dan ook — in de regel — rechtgezet door de aanwending van een rechtsmiddel en de uitspraak van de appelrechter daaropvolgend.

Deze onzorgvuldigheid van de rechter bij de ambtshalve faillietverklaring kan bestaan uit:

- het niet horen van de gefailleerde of diens zaakvoerder
- de hoedanigheid van handelaar door de rechter gebaseerd louter op basis van facturen tegen de andere gegevens van het bundel in
- het zich steunen op achterhaalde gegevens waarvan het achterhaald karakter onmiddellijk en eenvoudig kon worden vastgesteld

Feit is echter dat de aanwending van een rechtsmiddel, wat in principe rechtsherstel garandeert (een waarborg voor een zo juist mogelijke rechterlijke uitspraak), in bepaalde omstandigheden de schade door de eerste foutieve beslissing onverlet laat of niet volledig herstelt.

Beweerde overbelasting zonder bewijs volstaat niet en kan bovendien nooit een excuus zijn tot manifeste onzorgvuldigheid, terwijl overbelasting anderzijds een fout is van de Belgische Staat die de verantwoordelijkheid van de rechter voor fouten van de rechter aldus alleen maar versterkt.

Wanneer de (met succes) bestreden beslissing op een onrechtmatige wijze — door een onzorgvuldige uitoefening van de rechterlijke functie, door een recht spreken zoals door een normaal voorzichtig rechter, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden geen recht zou zijn gedaan — schade heeft berokkend die niet is goedgemaakt door de beslissing in beroep, moet de rechtzoekende de aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen.

De aansprakelijkheidsvordering dient alsdan gericht te worden tegen de Belgische Staat, nu de magistraat een orgaan is van de Staat die aldus instaat voor de fouten van de rechterlijke orde in de uitoefening van het ambt (of in voldoende verband ermee).

Te dezen werd geen volledig schadeherstel toegekend door de aanwending van rechtsmiddel en de daaropvolgende uitspraak die het faillissement ophief.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
567
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

De eerste vraag die moet beantwoord worden is derhalve of de voorzitter van de rechtbank van koophandel die destijds het ambtshalve faillissement van L. uitsprak en diens derdenverzet afwees, nalatig is geweest of tekortgeschoten is in de uitoefening van zijn ambt.

1.1. De bewijskracht van het arrest van het Hof (zevende kamer) van 31 januari 1990:

Noot: 

Rechtspraak:

• Cass., 19 december 1991, Arr. Cass., 1991-92, 364, Pas., 1992, I, 316, met conclusie van de eerste advocaat-generaal Velu, J., R.W., 1992-93, 396, R.C.J.B., 1993, 285, met noot Rigaux, F. en Van Compernolle, J., evenals de commentaren bij dit arrest van Dalcq, R.O., «La responsabilité de l‘Etat du fait des magistrats. A propos de l‘arrêt de la Cour de cassation du 19 décembre 1991», J.T., 1992, 449 e.v.;

• Dony, M., «Responsabilité de l‘Etat pour faute du pouvoir judiciaire après l‘arrêt du 19 décembre 1991», J.B.H., 1993, 804 e.v.;

• Van Oevelen, A., «De aansprakelijkheid van de Staat voor ambtsfouten van magistraten en de orgaantheorie na het Anca-arrest van het Hof van Cassatie van 19 december 1991», R.W., 1992-93, 377 e.v.

• S. Guiliams, Overheidsaansprakelijkheid wegens fouten van magistraten in de uitoefening van hun rechtsprekende functie verfijnd, NJW 2014/314, p.889

• Cass. 8 december 1994, RW 1995-96, 180, noot A. Van Oevelen.

Gerelateerd

lees verder


Aansprakelijkheid van de staat voor onterecht faillissement zelfs wanneer faillissement nadien ongedaan wordt gemaakt

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 09/12/1994

In de rechterlijke organisatie is het zich vergissen — recht doen is en blijft het werk van de mens, derwijze dat falen onvermijdbaar is — geïnstitutionaliseerd, nu het hoger beroep en de dubbele aanleg (nog steeds) de regel zijn. De enige aanleg is de uitzondering, ingegeven door rechtspraktische noden van het ogenblik, om de rechtsachterstand weg te werken; de uitbreiding van het recht spreken in eerste en laatste aanleg, is aldus de resultante van een pragmatisch denken, veel meer dan een juridische verantwoorde optie.

Een onjuiste of onzorgvuldige rechterlijke beslissing wordt dan ook — in de regel — rechtgezet door de aanwending van een rechtsmiddel en de uitspraak van de appelrechter daaropvolgend.

Deze onzorgvuldigheid van de rechter bij de ambtshalve faillietverklaring kan bestaan uit:

- het niet horen van de gefailleerde of diens zaakvoerder
- de rechter die de hoedanigheid van handelaar baseert louter op basis van facturen tegen de andere gegevens van het bundel in
- het zich steunen op achterhaalde gegevens waarvan het achterhaald karakter onmiddellijk en eenvoudig kon worden vastgesteld

Feit is echter dat de aanwending van een rechtsmiddel, wat in principe rechtsherstel garandeert (een waarborg voor een zo juist mogelijke rechterlijke uitspraak), in bepaalde omstandigheden de schade door de eerste foutieve beslissing onverlet laat of niet volledig herstelt.

Beweerde overbelasting zonder bewijs volstaat niet en kan bovendien nooit een excuus zijn tot manifeste onzorgvuldigheid, terwijl overbelasting anderzijds een fout is van de Belgische Staat die de verantwoordelijkheid van de rechter voor fouten van de rechter aldus alleen maar versterkt.

Wanneer de (met succes) bestreden beslissing op een onrechtmatige wijze — door een onzorgvuldige uitoefening van de rechterlijke functie, door een recht spreken zoals door een normaal voorzichtig rechter, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden geen recht zou zijn gedaan — schade heeft berokkend die niet is goedgemaakt door de beslissing in beroep, moet de rechtzoekende de aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen.

De aansprakelijkheidsvordering dient alsdan gericht te worden tegen de Belgische Staat, nu de magistraat een orgaan is van de Staat die aldus instaat voor de fouten van de rechterlijke orde in de uitoefening van het ambt (of in voldoende verband ermee).

Te dezen werd geen volledig schadeherstel toegekend door de aanwending van rechtsmiddel en de daaropvolgende uitspraak die het faillissement ophief.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
567
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

De eerste vraag die moet beantwoord worden is derhalve of de voorzitter van de rechtbank van koophandel die destijds het ambtshalve faillissement van L. uitsprak en diens derdenverzet afwees, nalatig is geweest of tekortgeschoten is in de uitoefening van zijn ambt.

1.1. De bewijskracht van het arrest van het Hof (zevende kamer) van 31 januari 1990:

Noot: 

Rechtspraak:

• Cass., 19 december 1991, Arr. Cass., 1991-92, 364, Pas., 1992, I, 316, met conclusie van de eerste advocaat-generaal Velu, J., R.W., 1992-93, 396, R.C.J.B., 1993, 285, met noot Rigaux, F. en Van Compernolle, J., evenals de commentaren bij dit arrest van Dalcq, R.O., «La responsabilité de l‘Etat du fait des magistrats. A propos de l‘arrêt de la Cour de cassation du 19 décembre 1991», J.T., 1992, 449 e.v.;

• Dony, M., «Responsabilité de l‘Etat pour faute du pouvoir judiciaire après l‘arrêt du 19 décembre 1991», J.B.H., 1993, 804 e.v.;

• Van Oevelen, A., «De aansprakelijkheid van de Staat voor ambtsfouten van magistraten en de orgaantheorie na het Anca-arrest van het Hof van Cassatie van 19 december 1991», R.W., 1992-93, 377 e.v.

• S. Guiliams, Overheidsaansprakelijkheid wegens fouten van magistraten in de uitoefening van hun rechtsprekende functie verfijnd, NJW 2014/314, p.889

• Cass. 8 december 1994, RW 1995-96, 180, noot A. Van Oevelen.

Gerelateerd

lees verder

Impact faillissement op persoon en levenssfeer van de mens

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 09/12/1994

Door de ernstige impact op de persoon en de levenssfeer, door de weerslag van het faillissement op de activiteiten van een gefailleerde en zijn beroepsloopbaan, moet worden aangenomen dat de staat van faillissement schadeberokkenend is, zelfs als de staat van faillissement na korte tijd wordt opgeheven, derwijze dat het arrest van 31 januari 1990 op zich geen volledig rechtsherstel verschafte of verschaffen kon aan de geïntimeerde.

In de rechterlijke organisatie is het zich vergissen — recht doen is en blijft het werk van de mens, derwijze dat falen onvermijdbaar is — geïnstitutionaliseerd, nu het hoger beroep en de dubbele aanleg (nog steeds) de regel zijn. De enige aanleg is de uitzondering, ingegeven door rechtspraktische noden van het ogenblik, om de rechtsachterstand weg te werken; de uitbreiding van het recht spreken in eerste en laatste aanleg, is aldus de resultante van een pragmatisch denken, veel meer dan een juridische verantwoorde optie.

Een onjuiste of onzorgvuldige rechterlijke beslissing wordt dan ook — in de regel — rechtgezet door de aanwending van een rechtsmiddel en de uitspraak van de appelrechter daaropvolgend.

Deze onzorgvuldgheid van de rechter bij de ambtshalve faillietverklaring kan bestaan uit:

- het niet horen van de gefailleerde of diens zaakvoerder
- de rechter die de hoedanigheid van handelaar baseert louter op basis van facturen tegen de andere gegevens van het bundel in
- het zich steunen op achterhaalde gegevens waarvan het achterhaald karakter onmiddellijk en eenvoudig kon worden vastgesteld

Feit is echter dat de aanwending van een rechtsmiddel, wat in principe rechtsherstel gerandeert (een waarborg voor een zo juist mogelijke rechterlijke uitspraak), in bepaalde omstandigheden de schade door de eerste foutieve beslissing onverlet laat of niet volledig herstelt.

Beweerde overbelasting zonder bewijs volstaat nioet en kan bovendien nooit een excuus zijn tot manifeste onzorgvuldigheid, terwijl overbelasting anderzijds een fout is van de Belgische Staat die de verantwoordelijkheid van de rechter voor fouten van de rechter aldus alleen maar versterkt.

Wanneer de (met succes) bestreden beslissing op een onrechtmatige wijze — door een onzorgvuldige uitoefening van de rechterlijke functie, door een recht spreken zoals door een normaal voorzichtig rechter, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden geen recht zou zijn gedaan — schade heeft berokkend die niet is goedgemaakt door de beslissing in beroep, moet de rechtzoekende de aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen.

De aansprakelijkheidsvordering dient alsdan gericht te worden tegen de Belgische Staat, nu de magistraat een orgaan is van de Staat die aldus instaat voor de fouten van de rechterlijke orde in de uitoefening van het ambt (of in voldoende verband ermee).

Te dezen werd geen volledig schadeherstel toegekend door de aanwending van rechtsmiddel en de daaropvolgende uitspraak die het faillissement ophief.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
567
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

De eerste vraag die moet beantwoord worden is derhalve of de voorzitter van de rechtbank van koophandel die destijds het ambtshalve faillissement van L. uitsprak en diens derdenverzet afwees, nalatig is geweest of tekortgeschoten is in de uitoefening van zijn ambt.

1.1. De bewijskracht van het arrest van het Hof (zevende kamer) van 31 januari 1990:

Noot: 

Rechtspraak:

• Cass., 19 december 1991, Arr. Cass., 1991-92, 364, Pas., 1992, I, 316, met conclusie van de eerste advocaat-generaal Velu, J., R.W., 1992-93, 396, R.C.J.B., 1993, 285, met noot Rigaux, F. en Van Compernolle, J., evenals de commentaren bij dit arrest van Dalcq, R.O., «La responsabilité de l‘Etat du fait des magistrats. A propos de l‘arrêt de la Cour de cassation du 19 décembre 1991», J.T., 1992, 449 e.v.;

• Dony, M., «Responsabilité de l‘Etat pour faute du pouvoir judiciaire après l‘arrêt du 19 décembre 1991», J.B.H., 1993, 804 e.v.;

• Van Oevelen, A., «De aansprakelijkheid van de Staat voor ambtsfouten van magistraten en de orgaantheorie na het Anca-arrest van het Hof van Cassatie van 19 december 1991», R.W., 1992-93, 377 e.v.

• S. Guiliams, Overheidsaansprakelijkheid wegens fouten van magistraten in de uitoefening van hun rechtsprekende functie verfijnd, NJW 2014/314, p.889

• Cass. 8 december 1994, RW 1995-96, 180, noot A. Van Oevelen.

Gerelateerd

lees verder

Overbelasting van de rechtbank is geen excuus voor onzorgvuldigheid of laksheid van de rechter

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
vri, 09/12/1994

Door de ernstige impact op de persoon en de levenssfeer, door de weerslag van het faillissement op de activiteiten van een gefailleerde en zijn beroepsloopbaan, moet worden aangenomen dat de staat van faillissement schadeberokkenend is, zelfs als de staat van faillissement na korte tijd wordt opgeheven, derwijze dat het arrest van 31 januari 1990 op zich geen volledig rechtsherstel verschafte of verschaffen kon aan de geïntimeerde.

In de rechterlijke organisatie is het zich vergissen — recht doen is en blijft het werk van de mens, derwijze dat falen onvermijdbaar is — geïnstitutionaliseerd, nu het hoger beroep en de dubbele aanleg (nog steeds) de regel zijn. De enige aanleg is de uitzondering, ingegeven door rechtspraktische noden van het ogenblik, om de rechtsachterstand weg te werken; de uitbreiding van het recht spreken in eerste en laatste aanleg, is aldus de resultante van een pragmatisch denken, veel meer dan een juridische verantwoorde optie.

Een onjuiste of onzorgvuldige rechterlijke beslissing wordt dan ook — in de regel — rechtgezet door de aanwending van een rechtsmiddel en de uitspraak van de appelrechter daaropvolgend.

Deze onzorgvuldigheid van de rechter bij de ambtshalve faillietverklaring kan bestaan uit:

- het niet horen van de gefailleerde of diens zaakvoerder
- de hoedanigheid van handelaar baseert louter op basis van facturen tegen de andere gegevens van het bundel in
- het zich steunen op achterhaalde gegevens waarvan het achterhaald karakter onmiddellijk en eenvoudig kon worden vastgesteld

Feit is echter dat de aanwending van een rechtsmiddel, wat in principe rechtsherstel gerandeert (een waarborg voor een zo juist mogelijke rechterlijke uitspraak), in bepaalde omstandigheden de schade door de eerste foutieve beslissing onverlet laat of niet volledig herstelt.

Beweerde overbelasting zonder bewijs volstaat niet en kan bovendien nooit een excuus zijn tot manifeste onzorgvuldigheid, terwijl overbelasting anderzijds een fout is van de Belgische Staat die de verantwoordelijkheid van de rechter voor fouten van de rechter aldus alleen maar versterkt.

Wanneer de (met succes) bestreden beslissing op een onrechtmatige wijze — door een onzorgvuldige uitoefening van de rechterlijke functie, door een recht spreken zoals door een normaal voorzichtig rechter, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden geen recht zou zijn gedaan — schade heeft berokkend die niet is goedgemaakt door de beslissing in beroep, moet de rechtzoekende de aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen.

De aansprakelijkheidsvordering dient alsdan gericht te worden tegen de Belgische Staat, nu de magistraat een orgaan is van de Staat die aldus instaat voor de fouten van de rechterlijke orde in de uitoefening van het ambt (of in voldoende verband ermee).

Te dezen werd geen volledig schadeherstel toegekend door de aanwending van rechtsmiddel en de daaropvolgende uitspraak die het faillissement ophief.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
567
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

De eerste vraag die moet beantwoord worden is derhalve of de voorzitter van de rechtbank van koophandel die destijds het ambtshalve faillissement van L. uitsprak en diens derdenverzet afwees, nalatig is geweest of tekortgeschoten is in de uitoefening van zijn ambt.

1.1. De bewijskracht van het arrest van het Hof (zevende kamer) van 31 januari 1990:

Noot: 

Rechtspraak:

• Cass., 19 december 1991, Arr. Cass., 1991-92, 364, Pas., 1992, I, 316, met conclusie van de eerste advocaat-generaal Velu, J., R.W., 1992-93, 396, R.C.J.B., 1993, 285, met noot Rigaux, F. en Van Compernolle, J., evenals de commentaren bij dit arrest van Dalcq, R.O., «La responsabilité de l‘Etat du fait des magistrats. A propos de l‘arrêt de la Cour de cassation du 19 décembre 1991», J.T., 1992, 449 e.v.;

• Dony, M., «Responsabilité de l‘Etat pour faute du pouvoir judiciaire après l‘arrêt du 19 décembre 1991», J.B.H., 1993, 804 e.v.;

• Van Oevelen, A., «De aansprakelijkheid van de Staat voor ambtsfouten van magistraten en de orgaantheorie na het Anca-arrest van het Hof van Cassatie van 19 december 1991», R.W., 1992-93, 377 e.v.

• S. Guiliams, Overheidsaansprakelijkheid wegens fouten van magistraten in de uitoefening van hun rechtsprekende functie verfijnd, NJW 2014/314, p.889

• Cass. 8 december 1994, RW 1995-96, 180, noot A. Van Oevelen.

Gerelateerd

lees verder

Bewijs van een handgift door bezit als titel van eigendom

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 25/04/1995
A.R.: 
C.08.0602.N

Een handgift is geldig wanneer de schenker de onherroepelijke bedoeling heeft om te schenken en er een materiële eigendomsoverdracht plaatsvindt van het geschonken goed van de schenker (die schenkt) aan de begiftigde (die ontvangt).

Daaruit volgt dat eigenlijk vijf voorwaarden samen moeten bestaan opdat de schenking van hand tot hand geldig zij:

a) de handgift onderstelt dat een fysieke overdracht van goederen tussen de schenker en de begunstigde = de traditio — de inbezitstelling van de geschonken zaak;

b) de handgift onderstelt dat het gaat om een roerend, materieel en verplaatsbaar goed (bv. juwelen, meubilair, bankbriefjes, waardepapieren — kasbons aan toonder, aandelen aan toonder); vastgoed, aandelen op naam, cheques op naam zijn dus uitgesloten;

c) de handgift onderstelt, aan de zijde van de schenker de bedoeling om weg te schenken (= de animus donandi) (dus zonder dat in ruil daarvoor een tegenprestatie van materiële of economische aard wordt geëist), en aan de zijde van de begunstigde de aanvaarding van de geschonken zaak (= de acceptatio);

d) de handgift onderstelt dat de begunstigde onmiddellijk eigenaar wordt van het geschonken goed; de overdracht moet dus meteen (en niet op termijn) gebeuren;

e) uit de combinatie van punten c en d volgt dat de handgift definitief is m.a.w. de schenker kan zijn beslissing niet meer herroepen.

Wat de bewijsrechtelijke positie van de partijen betreft wil het Hof beklemtonen dat vermoed wordt dat het bezit deugdelijk is (het cassatiearrest van 4 december 1986 — R.W. 1986-87, 2147 — spreekt van het bij de wet in het voordeel van de bezitter ingestelde weerlegbaar vermoeden van deugdelijk bezit), zodat wie beweert dat het bezit gebrekkig is (= geïntimeerde L.) dit moet bewijzen; het bewijs van de ondeugdelijkheid — vooral de dubbelzinnigheid en de heimelijkheid van het bezit worden in casu ingeroepen om het vermoeden van eigendom te weerleggen — kan als materieel feit met alle middelen van rechtens gebeuren.

Het bezit is dubbelzinnig ingeval het, gelet op de omstandigheden, vatbaar is voor verschillende interpretaties, en met name ingeval er, in concreto beoordeeld, twijfel bestaat of de bezitter het goed onder zich heeft als eigenaar dan wel als houder.

Het bezit is heimelijk wanneer de bezitter niet onmiddellijk en spontaan, maar eerder achteraf en onder invloed van de kracht van het onderzoek moet toegeven dat hij de goederen bezat.

Is eenmaal bewezen dat zijn bezit dubbelzinnig of heimelijk is, dan kan de vermeende begiftigde de bescherming van artt. 2279 B.W. niet langer inroepen; hij dient dan het bestaan van de handgift te bewijzen overeenkomstig de regels van gemeen recht.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
569
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

B. t/ L.

Een handgift is geldig wanneer de schenker de onherroepelijke bedoeling heeft om te schenken en er een materiële eigendomsoverdracht plaatsvindt van het geschonken goed van de schenker (die schenkt) aan de begiftigde (die ontvangt).

Daaruit volgt dat eigenlijk vijf voorwaarden samen moeten bestaan opdat de schenking van hand tot hand geldig zij:

a) de handgift onderstelt dat een fysieke overdracht van goederen tussen de schenker en de begunstigde = de traditio — de inbezitstelling van de geschonken zaak;

Noot: 

D. Van Grunderbeeck, Gift van hand tot hand en de bewijsfunctie van art. 2279, eerste lid, B.W.

De auteur benadrukt en verwijst naar de rechtsleer en rechtspraak die nagenoeg unaniem aanvaardt dat de bewijsproblematiek n.a.v. de beweerde handgift beheerst wordt door artikel 2279, eerste lid, B.W.,

Weliswaar wijst de auteur op het afwijkend standpunt van R. Dekkers: «En fait de meubles, la possession vaut titre, mais non: juste titre», Rev. Prat. Not.B., 1973, 323 e.v.; «Inzake roerend goed geldt bezit als titel, doch niet als wettige titel», R.W., 1972-73, 1937-1940; Handboek van burgerlijk recht, Antwerpen, Bruylant, 1958, III, p. 600, nr. 1004).

 

Gerelateerd

Een bezitter wordt tot bewijs van het tegendeel vermoed ten gevolge van een geldige eigendomsoverdragende rechtshandeling in het bezit van de roerende goederen te zijn gekomen. Het loutere bezit van de bezitter maakt van dit bezit ook het vermoeden als de titel van eigendom uit. Elk bezit wordt tot het tegendeel geacht deugdelijk te zijn. De bezitter hoeft zijn oorsprong van bezit niet aan te tonen. De verwijzing naar artikel 2279 BW vlostaat.  (Casman, H., «Schenkingen en successierechten», N.F.M., 1994/7, 11).

Een bezitter die verder gaat dan de verwijzing naar artikel 2279 B.W. maakt zijn positie zwakker. Immers wanneer de bezitter zijn oorsprong van eigendom vermeldt mag deze oorsprong worden betwist en hierdoor kan de titel van eigendom worden ontezenuwd..

Opdat de vermeende begiftigde op artikel 2279, B.W. kan steunen, is vereist dat hij voor zichzelf bezit (artikel 2230 B.W.) en dat zijn bezit te goeder trouw en deugdelijk is, m.a.w. geen gebreken in de zin van artikel 2229 B.W. (heimelijkheid, dubbelzinnigheid, geweld of onderbreking) vertoont.

Aangezien elk bezit vermoed wordt deugdelijk te zijn

lees verder

Vijf voorwaarden opdat de schenking van hand tot hand geldig is

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 25/04/1995
A.R.: 
C.08.0602.N

a) de handgift onderstelt dat een fysieke overdracht van goederen tussen de schenker en de begunstigde = de traditio — de inbezitstelling van de geschonken zaak;

b) de handgift onderstelt dat het gaat om een roerend, materieel en verplaatsbaar goed (bv. juwelen, meubilair, bankbriefjes, waardepapieren — kasbons aan toonder, aandelen aan toonder); vastgoed, aandelen op naam, cheques op naam zijn dus uitgesloten;

c) de handgift onderstelt, aan de zijde van de schenker de bedoeling om weg te schenken (= de animus donandi) (dus zonder dat in ruil daarvoor een tegenprestatie van materiële of economische aard wordt geëist), en aan de zijde van de begunstigde de aanvaarding van de geschonken zaak (= de acceptatio);

d) de handgift onderstelt dat de begunstigde onmiddellijk eigenaar wordt van het geschonken goed; de overdracht moet dus meteen (en niet op termijn) gebeuren;

e) uit de combinatie van punten c en d volgt dat de handgift definitief is m.a.w. de schenker kan zijn beslissing niet meer herroepen.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
1996-1997
Pagina: 
569
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

B. t/ L.

Een handgift is geldig wanneer de schenker de onherroepelijke bedoeling heeft om te schenken en er een materiële eigendomsoverdracht plaatsvindt van het geschonken goed van de schenker (die schenkt) aan de begiftigde (die ontvangt).

Daaruit volgt dat eigenlijk vijf voorwaarden samen moeten bestaan opdat de schenking van hand tot hand geldig zij:

a) de handgift onderstelt dat een fysieke overdracht van goederen tussen de schenker en de begunstigde = de traditio — de inbezitstelling van de geschonken zaak;

Noot: 

D. Van Grunderbeeck, Gift van hand tot hand en de bewijsfunctie van art. 2279, eerste lid, B.W.

De auteur benadrukt en verwijst naar de rechtsleer en rechtspraak die nagenoeg unaniem aanvaardt dat de bewijsproblematiek n.a.v. de beweerde handgift beheerst wordt door artikel 2279, eerste lid, B.W.,

Weliswaar wijst de auteur op het afwijkend standpunt van R. Dekkers: «En fait de meubles, la possession vaut titre, mais non: juste titre», Rev. Prat. Not.B., 1973, 323 e.v.; «Inzake roerend goed geldt bezit als titel, doch niet als wettige titel», R.W., 1972-73, 1937-1940; Handboek van burgerlijk recht, Antwerpen, Bruylant, 1958, III, p. 600, nr. 1004).

 

Gerelateerd

Een bezitter wordt tot bewijs van het tegendeel vermoed ten gevolge van een geldige eigendomsoverdragende rechtshandeling in het bezit van de roerende goederen te zijn gekomen. Het loutere bezit van de bezitter maakt van dit bezit ook het vermoeden als de titel van eigendom uit. Elk bezit wordt tot het tegendeel geacht deugdelijk te zijn. De bezitter hoeft zijn oorsprong van bezit niet aan te tonen. De verwijzing naar artikel 2279 BW vlostaat.  (Casman, H., «Schenkingen en successierechten», N.F.M., 1994/7, 11).

Een bezitter die verder gaat dan de verwijzing naar artikel 2279 B.W. maakt zijn positie zwakker. Immers wanneer de bezitter zijn oorsprong van eigendom vermeldt mag deze oorsprong worden betwist en hierdoor kan de titel van eigendom worden ontezenuwd..

Opdat de vermeende begiftigde op artikel 2279, B.W. kan steunen, is vereist dat hij voor zichzelf bezit (artikel 2230 B.W.) en dat zijn bezit te goeder trouw en deugdelijk is, m.a.w. geen gebreken in de zin van artikel 2229 B.W. (heimelijkheid, dubbelzinnigheid, geweld of onderbreking) vertoont.

Aangezien elk bezit vermoed wordt deugdelijk te zijn

lees verder

Viewing all 3409 articles
Browse latest View live