Art. 19 van Richtlijn 8 6/6 5 3/EEG van de Raad van 18 december 19 8 6 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, moet aldus worden uitgelegd dat de uit de toepassing van art. 17, lid 2 van deze richtlijn voortvloeiende vergoeding wegens beëindiging van de overeenkomst niet bij een collectieve overeenkomst kan worden vervangen door een vergoeding die wordt bepaald aan de hand van andere criteria dan die welke in laatstgenoemde bepaling zijn vastgesteld, tenzij is bewezen dat een dergelijke overeenkomst de handelsagent in elk geval een vergoeding garandeert die gelijk is aan of groter is dan de uit de toepassing van deze bepaling voortvloeiende vergoeding.
Il. Binnen het in art. 17, lid 2 van de richtlijn gedefinieerde kader beschikken de Lidstaten over een beoordelingsmarge die zij met name met inachtneming van het criterium van de billijkheid kunnen gebruiken.
Arrest
1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artt. 17 en 19 van Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB, L 382, blz. 17; hierna: «richtlijn»).
[ ... ]
Het rechtskader
De communautaire regeling
3. Art. 17 van de richtlijn bepaalt :
Noot onder de publicatie in DAOR
Noot
Kan het bedrag of de berekeningswijze van de uitwinningsvergoeding en van de bijkomende schadevergoeding rechtsgeldig contractueel bepaald worden vóór de beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst?
In deze noot worden de arresten van het Hof van Justitie van 23 maart 2006 en van het hof van beroep te Brussel van 8 en 9 mei 2007. Deze drie arresten hebben betrekking op de vraag of het voor de partijen bij een handelsagentuurovereenkomst al dan niet mogelijk is om het bedrag of de berekeningswijze van de vergoedingen die verschuldigd zijn bij de beëindiging contractueel te bepalen vooraleer de overeenkomst ten einde is gekomen.
• Wetgeving:
Parl.St.Senaat (verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer Vandenberghe) 1991-92, 355-3, 106:
Parl.St. Senaat ( memorie van toelichting bij het ontwerp van wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst) 1991-92, 355-1, 19.
Parl.St. Senaat 1991-92, 355-1, 20.
Rechtsleer:
• D. MERTENS, “Welke schade vergoedt de bijkomende vergoeding van de handelsagent?”, RW 2008-09, 1693-1697.
• A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, Brussel, Bruylant, 1997
• D. MERTENS, “De bijkomende vergoeding van de handelsagent: cliënteelvergoeding of carte blanche?”, RW 2002-03, 1046,
• M. WILLEMART en S. WILLEMART, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Larcier, 2005, 80.
• P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, Brussel, Larcier, 2008, 93, nr. 98 en K. DE BOCK en E. DURSIN, “De uitwinningsvergoeding” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, Gent, Mys & Breesch, 1997, 340, nr. 596
cliënteelvergoeding bij agentuur:
• P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, Brussel, Larcier, 2008, 83, nr. 87 e.v.;
• K. DE BOCK en E. DURSIN, “De uitwinningsvergoeding” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK, Handelsagentuur, I, Gent, Mys & Breesch, 1997, 318, nrs. 557 e.v.;
• P. DEMOLIN, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, Waterloo, Kluwer, 2007, 125 e.v.;
• A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, Brussel, Bruylant, 1997, 65, nr. 42;
• E. DURSIN, “Beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, Brugge, die Keure, 2009, 181, nrs. 53 e.v.
• M. WILLEMART en S. WILLEMART, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Larcier, 2005, 79 e.v.
considerans van de richtlijn (2 de en 3 de overwegingen)
• J.W. RUTGERS, “De agentuurovereenkomst” in A.S. HARTKAMP, C.H. SIEBURGH en L.A.D. KEUS, De invloed van het Europees recht op het Nederlands privaatrecht, Deventer, Kluwer, 2007, 74.
Definitie cliënteel
• A. CUYPERS, “Wet 25 oktober 1919” in X, Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1993, 18, nr. 6
• B. DU LAING, “Het pand op de handelszaak: een algemeen overzicht en enkele recentere ontwikkelingen” in X, Notariële aspecten van de handelszaak en de handelshuur, 129-130, nr. 6.
• J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, T. I, Brussel, Bruylant, 1976, 395, nr. 433.
• Rechtspraak:
• Antwerpen 14 februari 2005, NjW 2005, 669; Antwerpen 11 oktober 2004, AR nr. 2003/1661, onuitgeg., geciteerd door D. MERTENS, RW 2008-09, 1694.
Wettelijke bepalingen uitreksel uit de wet op de handelsagentuur:
Art. 21. Voor zover de handelsagent recht heeft op de uitwinnings- vergoeding bepaald in artikel 20 en het bedrag van deze vergoeding de werkelijk geleden schade niet volledig vergoedt, kan de handelsagent, mits hij de werkelijke omvang van de beweerde schade bewijst, boven deze vergoeding schadeloosstelling verkrijgen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de werkelijk geleden schade en het bedrag van die vergoeding.
Art. 22. Het recht op de vergoedingen bedoeld in de artikelen 20 en 21 ontstaat eveneens wanneer door het overlijden van de handelsagent de overeenkomst wordt beëindigd.
Bijzondere voorwaarden met betrekking tot de bijkomende schadevergoeding inzake handelsagentuur
Teneinde aanspraak te kunnen maken op een bijkomende vergoeding, dient vooreerst de omvang van de schade bewezen te worden, die veroorzaakt werd door de beëindiging van de overeenkomst. Deze kan bvb bestaan uit verliezen, gedane investeringen, bijkomende kosten en dergelijke meer. Wanneer deze schadevergoeding lager ligt dan de uitwinningsvergoeding is er reeds onmiddellijk geen sprake van een bijkomende vergoeding. De eerste voorwaarde tot het bekomen van een bijkomende schadevergoeding is immers dat de bijkomende vergoeding niet vergoed wordt door de uitwinningsvergoeding zelf.
Deze fout wordt zeer vaak gemaakt waarbij in de regel de vergoeding van 6 of 12 maanden de bijkomende schade niet overtreft.
De bijkomende vergoeding, lees bijkomende schadevergoeding, is geen strafbepaling. Er dient dus geen fout in hoofde van de principaal bewezen te worden. Het louter feit van de schade volstaat om aanspraak te maken op de bijkomende vergoeding, mits deze bijkomende vergoeding niet hoger is dan de uitwinningsvergoeding.
Net als de uitwinningsvergoeding is ook de bijkomende vergoeding verschuldigd bij het overlijden van de agent.
De termijn om een bijkomende vergoeding te vorderen bedraagt 1 jaar na het beëindigen van de handelsagentuur. Na deze periode van 1 jaar kan er geen bijkomende vergoeding meer gevorderd worden.