Op grond van art. 3 S van de Chequewet is de betrokkene die een door endossement overdraagbare cheque betaalt, enkel gehouden de regelmatigheid van de reeks van endossementen te onderzoeken, maar niet de handtekening der endossanten. Bovendien is de betrokkene door de betaling van de cheque wettig bevrijd, tenzij hem bedrog of grove schuld te wijten is.
Alhoewel in het voorliggend geval de handtekening van de endossanten Ferroli en Vurkeij vals was, moet vastgesteld worden dat de reeks van endossementen regelmatig was. Er kan aan KBC (of haar rechtsvoorganger) als betrokkene bovendien geen bedrog of grove schuld verweten worden. Zij had, in tegenstelling tot [Bank für Kärnten und Steiermark AGJ, geen kennis van de omstandigheden waarin de cheque ter incasso werd aangeboden en het feit dat de cheque laattijdig werd aangeboden was geen reden, om niet tot betaling ervan over te gaan (P. DE VROEDE, a.w., nr. 213,
In de mate dat noch bedrog, noch grove schuld, aan Kredietbank ten laste kan gelegd worden en Van Marcke niet aantoont dat de cheque gestolen werd nadat hij Ferroli bereikte, kan aan KBC als rechtsopvolger van de Kredietbank, die de betrokkene was van de litigieuze cheque, geen aansprakelijkheid ten laste gelegd worden. Zij had derhalve het recht - en de verplichting - om de rekening van Van Marcke te debiteren (cfr E. WYMEERSCH, M. DAMBRE en K. TROCH, a.w., T.P.R., 1999, nr. 213, p. 1931).
(Bank für Kärnten und Steiermark AG t. n.v. Van Marcke Logistics en KBC Bank n.v.)
1. Gegevens van de zaak in beroep
1.1. Bank für Kärnten und Steiermark AG stelde op 4 december 2002 hoger beroep in tegen het vonnis van 2 5 juni 2002 van de rechtbank van koophandel te Kortrijk.
Van Marcke Logistics n.v. stelde in besluiten neergelegd op 28 augustus 2003 incidenteel hoger beroep in.