Met betrekking tot vrijwillige onverdeeldheden kan de verdeling (van een vrijwillige) onverdeeldheid enkel gevraagd worden indien de overeenkomst dit toestaat of indien het nagestreefde doel, dat de ratio van de overeenkomst vormde, bereikt is en de afgesproken bestemming van het gemeenschappelijk goed blijkbaar geen reden van bestaan (meer) heeft.
Te dezen oordeelde het Hof:
– art. 815, eerste lid BW niet (zonder meer) kan dienen als grondslag voor de vordering tot uitonverdeeldheidtreding m.b.t. de onverdeelde vastgoedelementen
– het immers gaat om een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid, die de deelgenoten vrij kunnen invullen, ook qua bedoeling en duurtijd;
– de in art. 815, eerste lid BW bedoelde noodzaak om de onverdeeldheid onverkort te (kunnen) beëindigen bij een conventionele onverdeeldheid als zodanig niet speelt;
– de wilsautonomie primeert, terwijl art. 577-2, § 8 juncto art. 815 BW inzake een conventionele onverdeeldheid slechts een aanvullend karakter vertoont (R. Jansen, «Art. 815 BW» in Comm. Erf. 2011, p. 18-19, nr. 19;
– door middel van een regeling qua duurtijd en opzegging kan worden afgeweken van (1) de regel van art. 815, eerste lid BW dat de uitonverdeeldheidtreding te allen tijde kan worden nagestreefd en (2) de regel van art. 815, tweede lid BW dat afwijkende overeenkomsten slechts kunnen verbinden voor vijf jaar;
– het gebeurlijke gebrek aan een dienstige regeling qua duurtijd en opzegging, niet meebrengt dat de conventionele onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren;
– het gebrek aan een uitdrukkelijke regeling qua duurtijd en opzegging ingeval de onverdeeldheid kadert binnen een samenwoningsrelatie en/of een professionele samenwerkingsrelatie eigenlijk kan neerkomen op een conventionele onverdeeldheid met een impliciete duurtijd die afhankelijk is van de relatie(s)
– art. 815, eerste lid BW niet zonder meer kan dienen als grondslag voor een vordering tot uitonverdeeldheidtreding;
– in die optiek moet worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling is van de voorliggende conventionele onverdeeldheid;
– die bedoeling kan bestaan uit meer dan een investering in opbrengsteigendommen om op termijn schuldenvrij vastgoed over te houden, die terzelfdertijd kan strakken of strekt tot bestendiging van de feitelijke samenwoningsrelatie en tegelijk enigszins de professionele samenwerkingsrelatie;
– die bedoeling is te dezen teloorgegaan ingevolge de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie;
– de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie aan de conventionele onverdeeldheid iedere (redelijke) zin heeft ontnomen;
– wanneer de bedoeling waarop de onverdeeldheid teruggaat (te dezen de feitelijke samenwoningsrelatie en de professionele samenwerkingsrelatie) teniet gaat de uitonverdeeldheidtreding kan worden nagestreefd.
Een vordering die ertoe strekt in het kader van een aanwijzingsbeslissing reeds de voorafgaande verkoop te bevelen, kan, bij gebrek aan akkoord van de deelgenoten, niet worden ingewilligd.
R. t/ G.
...
I. Beroepen vonnis
Bij voorlopig uitvoerbaar vonnis van 18 februari 2016 gaat de familiekamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, deels in op de vordering van G. tegen R.
Van den Brande, de duurtijd va een overeenkomst om in conventionele onnverdeeld te blijven, RABG, 2014/15, 1054, noot onder rb. Gent, 3 apil 2012, RABG 2014/15, 1046
• Rb. Antwerpen 26 novermber 2014, RABG 2015/4, 293
Een onverdeeldheid kan slechts beëindigd door:
ofwel de instemming van alle deelgenoten
ofwel door één van de deelgenoten wanneer de onverdeeldheid geen enkel nut meer heeft ter verwezelijking van het doel waartoe zij werd bedongen.
Zolang een vrijwillige onverdeeldheid een nut heeft voor één van de deelgenoten kan geen vordering worden gesteld op grond van artikel 815 BW om uit onverdeeldheid te treden. Dit zou immer in strijd zijn met artikel 1134 B.W.
Zie ook: Cass. 20 september 2013, RW 2014-15, 618, noot L. De Keyser; Cass. 6 maart 2014, RW 2013-14, 1625, noot D. Michiels; Gent 29 oktober 2015, RW 2016-17, 860, noot B. Verheye.
Hof van beroep Gent 24 december 2015, NJW 2017,200 met noot Elien Dewitte
Bij een vereffeningverdeling van een nalatenschap kan een dading worden afgesloten waarbij de deelgenoten beslissen om in onverdeeldheid te blijven. Dit betreft aldus geen conventionele onverdeeldheid met zich mee.
Een overeenkomst tot beëindiging van een toevallige onverdeeldheid waarbij twee van de drie deelgenoten de onverdeeldheid in beperkte mate aanhouden is als dusdanig geen conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid.
Derhalve kan dan met toepassing van artikel 815 eerste lid Burgerlijk Wetboek worden ingegaan op de vordering van een van de twee in onverdeeldheid gebleven deelgenoten tot uit onverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffeningverdeling.
Voor zover toch een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid aan de orde is kan artikel 815 eerste lid niet zonder meer dienen als grondslag voor deze vordering tot uit onverdeeldheidtreding (het arrest verwijst naar uitvoerige rechtspraak en rechtsleer ter ondersteuning).
Een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid kunnen de deelgenoten vrij invullen en moduleren ook qua bedoeling en duurtijd.
Bij een conventionele onverdeeldheid speelt de noodzaak om de onverdeeldheid onverkort te kunnen beëindigen conform artikel 815 eerste lid niet.
Bij een conventionele onverdeeldheid primeert de wilsautonomie, terwijl artikel 577-2 §8 juncto artikel 815 Burgerlijk Wetboek inzake een conventionele onverdeeldheid slechts een aanvullend karakter vertonen (R. Jansen, “artikel 815 Burgerlijk Wetboek”, commentaren erfrecht 2011,18 - 19, nummer 19).
Aldus kan worden afgeweken van de regel van artikel 815 eerste lid Burgerlijk Wetboek dat stelt de uit onverdeeldheidtreding ten alle tijden kan worden nagestreefd en van de regel van artikel 815 tweede lid dat afwijkende overeenkomsten slechts kunnen verbinden voor vijf jaar.
Een gebeurlijk gebrek aan een dienstige regeling, qua duurtijd en opzeg van een conventionele onverdeeldheid, betekent nog niet dat de conventionele/vrijwillige onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren.
In die optiek moet dan worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling was/is van de voorliggende conventionele/vrijwillige onverdeeldheid.
Wanneer aldus in onverdeeldheid met zich meebrengt dat een handelsruimte blijft leegstaan en van overheidswege wordt aangepakt met een leegstandsheffing kan een uit onverdeeldheid worden nagestreefd (het arrest verwijst hierbij opnieuw naar uitvoerige rechtspraak en rechtsleer).
Bij het instellen van een dergelijke vordering tot vereffeningverdeling is de bijkomende vordering om reeds tot veiling/openbare verkoop van de onverdeeldheid over te gaan voorbarig bij gebrek aan akkoord. Een vordering die er toe strekken reeds de prealabele verkoop te bevelen, kan, bij gebreke aan akkoord van de deelgenoten niet worden ingewilligd (artikel 1209 §3 gerechtelijk met en tal van verwijzingen vermeld in het arrest)