De theorie van het schijnmandaat is slechts toepasbaar voor zover de contracterende derde rechtmatig heeft kunnen geloven in de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de schijnbare lasthebber.
Wanneer een derde een overeenkomst sloot met een vennootschap kan de contracterende derde zich niet beroepen op een rechtmatig vertrouwen in een gewekte schijn, wanneer hij niet heeft geïnformeerd naar de bevoegdheden van de persoon met wie hij gehandeld heeft, ondanks het bij wet voorziene publiciteitsstelsel in verband met de vertegenwoordigingsbevoegdheid van vennootschappen.
Een persoon kan verbonden zijn op grond van een schijnmandaat indien de schijn aan hem te wijten is, dat wil zeggen indien de persoon, vrijwillig, door zijn gedrag, zelfs niet foutief, ertoe heeft bijgedragen deze schijn te doen ontstaan of te laten voorbestaan. Dit betreft de vereiste van toerekenbaarheid die een veresite is voor de toepassing van de theorie van het schijnmandaat,
Dit is niet het geval wanneer deze persoon passief is gebleven bij de ontvangst van facturen die de contracterende derde hem had gestuurd, en derhalve niet gehouden was deze facturen te betwisten bij afwezigheid van een overeenkomst tussen deze persoon en de derde.
Zie ook Hof van Beroep Gent, 10/03/2010, 2007/AR/2810 en 2007/AR/2992, website KUL