Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Bewijs van onbekend feit kan niet afgeleid uit voordien niet als bewezen aangenomen feit

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 20/01/2017
A.R.: 
F.15.0129.N

Er is geen verboden opeenstapeling van vermoedens als het bewijs van een onbekend feit niet wordt afgeleid uit een voordien niet als bewezen aangenomen feit. De feiten die als uitgangspunt van een redenering worden aangenomen, moeten vaststaan, maar de aanname van een feit kan het resultaat zijn van een bewijsvoering door vermoedens.

Fiscaal misbruik mag door de administratie worden bewezen volgens de regelen en door alle middelen van het gemene recht, getuigen en vermoedens inbegrepen, doch uitgezonderd de eed, en daarenboven door de processen-verbaal van de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Artikel 1349 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat vermoedens gevolgtrekkingen zijn die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.

Krachtens artikel 1353 Burgerlijk Wetboek worden vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter.
De rechter stelt op onaantastbare wijze het bestaan vast van de feiten waarop hij steunt. De feiten die hij als uitgangspunt van zijn redenering neemt, moeten vaststaan, dit wil zeggen moeten bewezen zijn. Geen enkele wetsbepaling belet evenwel dat de aanname van dit feit zelf het resultaat kan zijn van een bewijsvoering door vermoedens. Dit is geen geen verboden opeenstapeling van vermoedens.

De omstandigheid dat het bewijs van niet-geboekte aankopen en van een meeromzet werd geleverd door feitelijke vermoedens, verhindert niet dat vervolgens op dit vaststaande gegeven het wettelijke vermoeden van art. 64, § 1 Btw-wetboek wordt toegepast, waardoor de aangekochte goederen geacht worden te zijn geleverd onder voorwaarden waaronder de btw opeisbaar wordt.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
1611
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

AR nr. F.15.0129.N

BVBA A. t/ Belgische Staat, minister van Financiën

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 30 september 2014.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Noot: 

Cassatie 11/03/2011, RW 2011-2012, 1646

samenvatting

De BTW-wetgeving houdt een weerlegbaar wettelijk vermoeden in dat de bewijslast omkeert in het voordeel van de belastingadministratie. Indien de belastingadministratie bewijst dat de belastingplichtige goederen, verkregen of geproduceerd om ze te verkopen, heeft geleverd of diensten heeft verricht, moet deze laatste om aan de heffing van btw over de omzet te ontsnappen, aantonen dat de goederen niet werden verkocht of dat de levering of de dienstverstrekking geheel of ten dele vrijgesteld is van btw (Cass.11/03/2011)

Fiscaal misbruik mag door de administratie worden bewezen volgens de regelen en door alle middelen van het gemene recht, getuigen en vermoedens inbegrepen, doch uitgezonderd de eed, en daarenboven door de processen-verbaal van de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Artikel 1349 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat vermoedens gevolgtrekkingen zijn die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.

Krachtens artikel 1353 Burgerlijk Wetboek worden vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter.
De rechter stelt op onaantastbare wijze het bestaan vast van de feiten waarop hij steunt. De feiten die hij als uitgangspunt van zijn redenering neemt, moeten vaststaan, dit wil zeggen moeten bewezen zijn. Geen enkele wetsbepaling belet evenwel dat de aanname van dit feit zelf het resultaat kan zijn van een bewijsvoering door vermoedens. Dit is geen geen verboden opeenstapeling van vermoedens.

De omstandigheid dat het bewijs van niet-geboekte aankopen en van een meeromzet werd geleverd door feitelijke vermoedens, verhindert niet dat vervolgens op dit vaststaande gegeven het wettelijke vermoeden van art. 64, § 1 Btw-wetboek wordt toegepast, waardoor de aangekochte goederen geacht worden te zijn geleverd onder voorwaarden waaronder de btw opeisbaar wordt.

Tekst arrest

 

Belgische Staat, minister van Financiën t/ B.W.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 16 september 2008 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

1. Art. 64, § 1 van het BTW-wetboek bepaalt dat hij die goederen verkrijgt of produceert om ze te verkopen, behoudens tegenbewijs geacht wordt de door hem verkregen of geproduceerde goederen te hebben geleverd onder voorwaarden waaronder de belasting opeisbaar wordt.

Art. 64, § 2 van hetzelfde wetboek bepaalt dat hij die diensten verricht, behoudens tegenbewijs geacht wordt dat te hebben gedaan onder voorwaarden waaronder de belasting opeisbaar wordt.

2. Deze bepalingen houden een weerlegbaar wettelijk vermoeden in dat de bewijslast omkeert in het voordeel van de belastingadministratie. Indien de belastingadministratie bewijst dat de belastingplichtige goederen, verkregen of geproduceerd om ze te verkopen, heeft geleverd of diensten heeft verricht, moet deze laatste om aan de heffing van btw over de omzet te ontsnappen, aantonen dat de goederen niet werden verkocht of dat de levering of de dienstverstrekking geheel of ten dele vrijgesteld is van btw.

3. De appelrechters die vaststellen dat op grond van de inhoud van de akkoordverklaringen die inzake directe belastingen voor de aanslagjaren 1995 en 1996 werden ondertekend door de verweerder, niet kan worden betwist dat de herberekening van de winst in de directe belastingen integraal het gevolg is van een verhoging van de omzet, hetgeen impliceert dat goederen, verkregen of geproduceerd om ze te verkopen, werden geleverd of diensten werden verstrekt, hebben niet zonder schending van het wettelijk vermoeden vervat in voormeld art. 64, §§ 1 en 2, kunnen beslissen dat de Staat de bewijslast verkeerdelijk heeft omgedraaid.

...

Gerelateerd

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409