Fiscaal misbruik mag door de administratie worden bewezen volgens de regelen en door alle middelen van het gemene recht, getuigen en vermoedens inbegrepen, doch uitgezonderd de eed, en daarenboven door de processen-verbaal van de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Artikel 1349 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat vermoedens gevolgtrekkingen zijn die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.
Krachtens artikel 1353 Burgerlijk Wetboek worden vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter.
De rechter stelt op onaantastbare wijze het bestaan vast van de feiten waarop hij steunt. De feiten die hij als uitgangspunt van zijn redenering neemt, moeten vaststaan, dit wil zeggen moeten bewezen zijn. Geen enkele wetsbepaling belet evenwel dat de aanname van dit feit zelf het resultaat kan zijn van een bewijsvoering door vermoedens. Dit is geen geen verboden opeenstapeling van vermoedens.
De omstandigheid dat het bewijs van niet-geboekte aankopen en van een meeromzet werd geleverd door feitelijke vermoedens, verhindert niet dat vervolgens op dit vaststaande gegeven het wettelijke vermoeden van art. 64, § 1 Btw-wetboek wordt toegepast, waardoor de aangekochte goederen geacht worden te zijn geleverd onder voorwaarden waaronder de btw opeisbaar wordt.
AR nr. F.15.0129.N
BVBA A. t/ Belgische Staat, minister van Financiën
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 30 september 2014.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Cassatie 11/03/2011, RW 2011-2012, 1646
samenvatting
De BTW-wetgeving houdt een weerlegbaar wettelijk vermoeden in dat de bewijslast omkeert in het voordeel van de belastingadministratie. Indien de belastingadministratie bewijst dat de belastingplichtige goederen, verkregen of geproduceerd om ze te verkopen, heeft geleverd of diensten heeft verricht, moet deze laatste om aan de heffing van btw over de omzet te ontsnappen, aantonen dat de goederen niet werden verkocht of dat de levering of de dienstverstrekking geheel of ten dele vrijgesteld is van btw (Cass.11/03/2011)
Fiscaal misbruik mag door de administratie worden bewezen volgens de regelen en door alle middelen van het gemene recht, getuigen en vermoedens inbegrepen, doch uitgezonderd de eed, en daarenboven door de processen-verbaal van de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Artikel 1349 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat vermoedens gevolgtrekkingen zijn die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.
Krachtens artikel 1353 Burgerlijk Wetboek worden vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter.
De rechter stelt op onaantastbare wijze het bestaan vast van de feiten waarop hij steunt. De feiten die hij als uitgangspunt van zijn redenering neemt, moeten vaststaan, dit wil zeggen moeten bewezen zijn. Geen enkele wetsbepaling belet evenwel dat de aanname van dit feit zelf het resultaat kan zijn van een bewijsvoering door vermoedens. Dit is geen geen verboden opeenstapeling van vermoedens.
De omstandigheid dat het bewijs van niet-geboekte aankopen en van een meeromzet werd geleverd door feitelijke vermoedens, verhindert niet dat vervolgens op dit vaststaande gegeven het wettelijke vermoeden van art. 64, § 1 Btw-wetboek wordt toegepast, waardoor de aangekochte goederen geacht worden te zijn geleverd onder voorwaarden waaronder de btw opeisbaar wordt.
Tekst arrest
Belgische Staat, minister van Financiën t/ B.W.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 16 september 2008 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
1. Art. 64, § 1 van het BTW-wetboek bepaalt dat hij die goederen verkrijgt of produceert om ze te verkopen, behoudens tegenbewijs geacht wordt de door hem verkregen of geproduceerde goederen te hebben geleverd onder voorwaarden waaronder de belasting opeisbaar wordt.
Art. 64, § 2 van hetzelfde wetboek bepaalt dat hij die diensten verricht, behoudens tegenbewijs geacht wordt dat te hebben gedaan onder voorwaarden waaronder de belasting opeisbaar wordt.
2. Deze bepalingen houden een weerlegbaar wettelijk vermoeden in dat de bewijslast omkeert in het voordeel van de belastingadministratie. Indien de belastingadministratie bewijst dat de belastingplichtige goederen, verkregen of geproduceerd om ze te verkopen, heeft geleverd of diensten heeft verricht, moet deze laatste om aan de heffing van btw over de omzet te ontsnappen, aantonen dat de goederen niet werden verkocht of dat de levering of de dienstverstrekking geheel of ten dele vrijgesteld is van btw.
3. De appelrechters die vaststellen dat op grond van de inhoud van de akkoordverklaringen die inzake directe belastingen voor de aanslagjaren 1995 en 1996 werden ondertekend door de verweerder, niet kan worden betwist dat de herberekening van de winst in de directe belastingen integraal het gevolg is van een verhoging van de omzet, hetgeen impliceert dat goederen, verkregen of geproduceerd om ze te verkopen, werden geleverd of diensten werden verstrekt, hebben niet zonder schending van het wettelijk vermoeden vervat in voormeld art. 64, §§ 1 en 2, kunnen beslissen dat de Staat de bewijslast verkeerdelijk heeft omgedraaid.
...