Krachtens artikel 221, § 4, eerste lid AWDA wordt, in afwijking van § 1, teruggave verleend van de verbeurd verklaarde goederen aan de persoon die eigenaar was van de goederen op het ogenblik van de inbeslagneming en die aantoont dat hij vreemd is aan het misdrijf.
Krachtens het tweede lid blijven in geval van teruggave de eventuele kosten verbonden aan de inbeslagneming, de bewaring en het behoud van de goederen ten laste van de eigenaar.
Uit deze bepaling en de wetsgeschiedenis volgt dat voormeld artikel 221, § 4, tweede lid AWDA eveneens de kosten omvat die verbonden zijn aan het lossen van de in beslag genomen goederen.
Krachtens voormelde bepaling komen deze kosten aldus finaal ten laste van de eigenaar van de in beslag genomen goederen. De douaneadministratie dient deze kosten evenwel voor te schieten, aangezien zij voortvloeien uit het beslag dat op haar initiatief werd gelegd. De administratie kan deze kosten vervolgens verhalen op de eigenaar van de in beslag genomen goederen, krachtens voormeld artikel 221, § 4, tweede lid AWDA.
(J.L. BVBA / Belgische Staat - Rolnr.: C.17.0192.N)
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 5 december 2016.
II. Cassatiemiddelen
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, zes middelen aan.
• Van Dooren, E., « Kostenperikelen bij douanerechtelijke inbeslagnemingen », R.A.B.G., 2018/6, p. 514-518
• E. Van Dooren, “Iteratieve knelpunten van douane- en accijnsstrafrecht” in Actuele problemen van het fiscaal strafrecht, M. Maus en M. Rozie (eds.), Antwerpen, Intersentia, 2011, (465) 478).
• E. Van Dooren, « Geen rechtsplegingsvergoeding bij gedwongen invordering van douaneschulden ten overstaan van de strafrechter », R.A.B.G., 2017/7, p. 547-552