Het principe is dat de vordering tot inning van de bijdragen verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari volgend op het jaar waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn.
Er is evenwel een specifieke bepaling nodig voor de regularisatiebijdragen. De vordering die daarop betrekking heeft, verjaart ook na vijf jaar, maar logischerwijze slechts te rekenen vanaf 1 januari van het derde jaar volgend op het bijdragejaar. De vordering tot terugbetaling van de voorlopige bijdragen na regularisatie verjaart eveneens na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het derde jaar volgend op het bijdragejaar.