Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Schuldigverklaring bij overschrijding van de redelijke termijn

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
Joëlle Rozie
Tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
1998-1999
Pagina: 
2
Samenvatting

Omdat noch het E.V.R.M. en het I.V.B.P.R., noch enige andere wettelijke bepaling voorschrijven dat de sanctie wegens overschrijden van de redelijke termijn de onontvankelijkheid van de strafvordering is, kan de feitenrechter geenszins de strafvordering onontvankelijk of vervallen verklaren. Wel mag de feitenrechter de straf tot het wettelijk minimum herleiden en hij kan zelfs volstaan met een schuldigverklaring. Een nieuwe sanctie wordt aldus geïntroduceerd bij overschrijding van de redelijke termijn.

Inhoudstafel tekst: 

I. INLEIDING

II. RECHTSGEVOLGEN BIJ HET OVERSCHRIJDEN VAN DE REDELIJKE TERMIJN 7

III. SCHULDIGVERKLARING: GEEN ONBEKENDE RECHTSFIGUUR

A. De opschorting van de uitspraak van de veroordeling

B. Art. 65 Sw.

C. Art. 574 W.Kh. (oude Faillissementswet) m.b.t. de eenvoudige bankbreuk

D. Vrijspraak van de beklaagde in eerste aanleg en hoger beroep van de burgerlijke partij

E. Voorontwerp van Strafwetboek van Legros

Oriëntatienota van de minister van Justitie S. De Clerck van juni 1996: strafbeleid en gevangenisbeleid 24

G. Schuldigverklaring bij overschrijding van de redelijke termijn: reeds gekend in Nederland

IV. MOGELIJKE GEVOLGEN VAN DE SCHULDIGVERKLARING

A. De strafrechter kan oordelen over de burgerlijke rechtsvordering

B. Veroordeling tot de kosten

C. Geen bijdrage voor het Fonds tot Hulp aan de Slachtoffers van Opzettelijke Gewelddaden

D. Pecuniaire gehoudenheid van de burgerrechtelijk aansprakelijke partij

E. Geen grond tot wettelijke herhaling

F. Geen opname in het strafregister

G. Geen hoofdelijke gehoudenheid tot betaling van de ontdoken belasting

H. Ambtshalve veroordeling bij sociaalrechtelijke misdrijven

V. EVALUATIE

A. Pro

B. Contra

Bronverwijzingen

• F. Lambrechts, «De achterstand in gerechtszaken en de rechten van de mens», R.W., 1984-85, 791

• P. Defourny, «L‘article 6 de la convention européenne des droits de l‘homme et des libertés fondamentales et le délai raisonnable, un argument... déraisonnable», J.L.M.B., 1987, 7

• J. Caeymaex, noot onder Luik, 18 december 1986, J.L.M.B., 1987, 1020-1022

• M. Viering, «De redelijke termijn van artikel 6, lid 1, E.V.R.M.: een grensoverschrijdende inventarisatie», Themis (Ned.), 1987, 212

• P. Lemmens, «De invloed van het Europees Verdrag over de rechten van de mens op bepaalde aspecten van de strafprocedure in België», R.W., 1988-89, 793

• L. Declercq, «De redelijke termijn of de onredelijke vertraging in strafzaken: artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens», R.W., 1988-1989, 377

• M. De Swaef, «De redelijke verjaringstermijn», in Liber Amicorum M. Chatel, Antwerpen, Kluwer, 1991, 117

• A. Den Hartog, Artikel 6, E.V.R.M.: grenzen aan het streven de straf eerder op de daad te doen volgen, Antwerpen, Kluwer, 1992, 92

• L. Declercq, «Redelijke termijn in strafzaken: artikel 6, alinea 1, E.V.R.M.», in Strafrecht en strafvordering - commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, II, Antwerpen, Kluwer, 1996

• S. De Greef, «Het beginpunt van de redelijke termijn in strafzaken», in Jaarboek Mensenrechten 1995-1996, 1996, 419-422

• F. Kuty, «Chronique de jurisprudence - le droit à un procès pénal équitable au sens de la jurisprudence strasbourgeoise en 1996», J.L.M.B., 1998, 150.

• Cass., 4 oktober 1978, Arr.Cass., 1978-79, 144

• Cass., 21 november 1995, R.D.P., 1996, 970.

• A. De Nauw en M. Vandebotermet, «De gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6.1, E.V.R.M.», R.W., 1988-89, 1281

• X. Dedullen, W. Mosseray en B. Tilleman, «Gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in strafzaken», Jura Falc., 1986-87, 111

• A. Masset, «La sanction en procédure pénale du dépassement du délai raisonnable de l‘article 6, paragraphe premier, de la Convention européenne des droits de l‘homme», J.L.M.B., 1992, 782

• Ph. Traest, «Einde van de ontvankelijkheidsvereiste bij overschrijding van de redelijke termijn?», T.G.R., 1994, 126

• L. Arnou, «Is er nog toekomst voor de onontvankelijkheid van de strafvordering als sanctie van het overschrijden van de redelijke termijn in strafzaken?», A.J.T., 1995-96, 548

• A. Lust, «Nog over de rechtsgevolgen van het overschrijden van de redelijke termijn», Tijdschrift voor West-Vlaamse Rechtspraak, 1997, 138.

• E.H.R.M., 15 juli 1982, Eckle, Publ.Cour, reeks A, vol.51

• E.C.R.M., 6 juli 1983, G./Duitse Bondsrepubliek, Déc. Rapp., vol.33, 8.

• E.C.R.M., 6 juli 1984, Farragut/Frankrijk, Déc.Rapp., vol.39, 195-196.

• Cass., 22 oktober 1986, R.W., 1987-88, 535

• Cass., 18 november 1986, R.W., 1987-88, 537.

• Cass., 27 mei 1992, J.L.M.B., 1992, 983

• Cass., 31 mei 1995, Arr.Cass., 1995, 545.

• Cass., 1 februari 1994, T.G.R., 1994, 128.

• Gent, 20 december 1994, A.J.T., 1995-96, 546

• Gent, 29 januari 1996, A.J.T., 1995-96, 547

• Corr. Luik, 30 mei 1996, J.L.M.B., 1996, 1606

• Corr. Brussel, 30 juni 1997, J.L.M.B., 1997, 1171.

• Corr. Brussel, 2 maart 1990, J.L.M.B., 1990, 604.

• Verstraeten, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 1993, 356.

• M.-A. Beernaert, «Le nouvel article 65 du Code pénal», R.D.P., 1995, 678 e.v.

• Ph. Traest, «Inwerkingtreding van het nieuwe artikel 65 van het Strafwetboek en het niet-retroactiviteitsbeginsel van de strengere strafwet», P.&B., 1995, 66 e.v.

• F. Kefer, «La disparition de l‘absorption», J.L.M.B., 1995, 839 e.v.

• A. De Nauw, «Constitutieve elementen en gevolgen van enkele tenlasteleggingen inzake bankbreuk», in Het faillissementsrecht geactualiseerd, I, Brugge, Die Keure, 1997, 190 e.v.

• A. Van Den Bulck, «Bankbreuk en bedrieglijk onvermogen», in Strafrechtelijke kwalificaties met jurisprudentie, 1B, Brugge, Die Keure, 7-8.

• Cass., 14 oktober 1946, Pas., 1946, I, 360

• Cass., 7 november 1972, Arr. Cass., 1973, 230

• Cass., 8 oktober 1974, Arr. Cass., 1975, 177

• Cass., 12 december 1978, Arr.Cass., 1979, 432

• Cass., 11 januari 1984, Arr. Cass., 1983-84, nr. 240

• Cass., 1 april 1992, Arr.Cass., 1991-92, nr. 414

• R. Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, Antwerpen, Kluwer, 1994, 683 e.v.

• R. Verstraeten, o.c., 505-506.

• R. Legros, Voorontwerp van Strafwetboek, Belgisch Staatsblad, 1985, 178.

• Fatik, 1996, afl. 70-71, 8-54.

• Hoge Raad, 7 februari 1986, N.J., 1986, nr. 791.

• L. Dupont en D.M. Moons, «Het strafregister in België», Panopticon, 1980, 369, 370 en 378.

• W. Van Eeckhoutte, «Knelpunten in het materieel en procedureel sociaal strafrecht», in Sociaal handhavingsrecht, Brugge, Die Keure, 1994, 31 e.v die verwijst naar Cass., 21 januari 1987, Arr.Cass., 1986-87, 635

• Cass., 27 maart 1985, J.T.T., 1985, 445

• Bergen, 4 februari 1988, R.D.P., 1988, 1127

• F. Kefer, Le droit pénal du travail, Brugge, Die Keure, 1997, 421 e.v.

• Cass., 10 december 1986, R.D.P., 1987, 253.

• Cass., 16 februari 1993, Soc.Kron., 1994, 199

• Cass., 15 maart 1994, Bull., 1994, 271.

• Antwerpen, 26 mei 1993, Limb.Rechtsl., 1993, 148.

• J. Nulens, «Enkele actuele thema‘s uit het sociaal strafrecht», Limb.Rechtsl., 1992, 116.

 

 

 

Gerelateerd
Bibliotheek
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

«Le temps fait oublier les douleurs, éteint les vengeances, apaise la colère et étouffe la haine; alors le passé est comme s‘il n‘eût jamais existé» (Avicenne)

Nog dit: 

Commentaar:

De overschrijding van de redelijke termijn en de sanctionering ervan door vonnisgerechten en onderzoeksgerechten:

Overeenkomstig artikel 235bis Wetboek van Strafvordering onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling ambtshalve of op verzoek van een der partijen de regelmatigheid van de procedure bij de regeling van de rechtspleging en in de andere gevallen waarin ze kennisneemt van de zaak.

Hieruit volgt dat wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling met toepassing van artikel 235ter Wetboek van Strafvordering kennisneemt van de zaak en bij die gelegenheid door de inverdenkinggestelde geroepen wordt uitspraak te doen over de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen daarvan op het verdere verloop van de procedure, zij toepassing moet maken van artikel 235bis, § 1, § 2 en § 3, Wetboek van Strafvordering. Zij dient dan overeenkomstig dit artikel over dit geschilpunt dat de regelmatigheid van de procedure betreft, een debat op tegenspraak te houden en uitspraak te doen. De kamer van inbeschuldigingstelling is immers een nationale instantie tot dewelke de inverdenkinggestelde zich kan richten als bedoeld in artikel 13 EVRM. Eén en ander werd met zoveel woorden gesteld in een arrest van het Hof van Cassatie van 8 april 2008.

Dat arrest betekende een ommekeer ten opzichte van de vroegere rechtspraak, die stelde dat enkel de vonnisrechter uitspraak doet over de overschrijding van de redelijke termijn (Cass., 8 november 2005, P.05.1191.N), nadat die rechtspraak door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens expliciet was veroordeeld (EHRM, 25 september 2007, De Clerck t. België, § § 84-85).

Aangezien artikel 235bis als enige mogelijke sancties de onontvankelijkheid of het verval van de strafvordering (artikel 235bis, § 5) en de nietigheid « van de handeling die erdoor is aangetast en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging » (artikel 235bis, § 6) vermeldt, kan men ervan uitgaan dat het onderzoeksgerecht dat de overschrijding van

In drie recente arresten verduidelijkte het Hof van Cassatie evenwel zijn rechtspraak :

« Hieruit volgt dat het onderzoeksgerecht dat als nationale instantie bedoeld in artikel 13 EVRM geroepen wordt om bij schending van het verdrag een passende rechtshulp te verlenen, vaststelt dat de redelijke termijn binnen dewelke eenieder het recht heeft op de berechting van zijn zaak, is overschreden, onaantastbaar oordeelt welke het passende rechtsherstel is. Het kan daartoe oordelen dat dit rechtsherstel in dat stadium van de rechtspleging is bereikt door de enkele vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn en dat de verwijzingsrechter dit gegeven in aanmerking zal nemen bij de beoordeling van de grond van de zaak » (Cass., 27 oktober 2009, P.09.0901.N).

« Het onderzoeksgerecht dat beslist over de regeling van de rechtspleging, kan nochtans ook over de overschrijding van de redelijke termijn oordelen.

Alleen wanneer het oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn de bewijsvoering en het recht van verdediging van de verdachte ernstig en onherstelbaar heeft aangetast, zodat geen eerlijk strafproces en beoordeling van de burgerlijke rechtsvordering meer mogelijk is, kan het hem van rechtsvervolging ontslaan.

Aldus wordt de verdachte overeenkomstig artikel 13 EVRM daadwerkelijke rechtshulp geboden om door het vonnisgerecht en eventueel, onder de hierboven vermelde beperking, door het onderzoeksgerecht een miskenning van zijn recht op een proces binnen redelijke termijn te doen vaststellen.

De kamer van inbeschuldigingstelling heeft evenwel niet de bevoegdheid om louter omwille van de overschrijding van de redelijke termijn het verval van de strafvordering uit te spreken waarbij dan nog de burgerlijke rechtsvordering zonder meer wordt ter zijde geschoven » (Cass., 24 november 2009, P.09.0930.N).

« Wanneer het onderzoeksgerecht oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn de bewijsvoering en het recht van verdediging van de verdachte ernstig en onherstelbaar heeft aangetast, zodat geen eerlijk strafproces en beoordeling van de burgerlijke rechtsvordering meer mogelijk is en hij van rechtsvervolging wordt ontslagen, moet het preciseren tegen welke bewijsmiddelen en waarom de verdachte zich niet meer behoorlijk zou kunnen verdedigen. Deze motivering moet het Hof toelaten te toetsen of de kamer van inbeschuldigingstelling wettig heeft kunnen oordelen, zoals zij dat heeft gedaan » (Cass., 24 november 2009, P.09.1080.N).

De strekking van de voormelde arresten heeft als gevolg dat er geen verschil bestaat tussen de vonnisgerechten en de onderzoeksgerechten bij de beoordeling van de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn aangezien in de hypothese van een overschrijding van de redelijke termijn die niet als gevolg heeft dat « de bewijsvoering en het recht van verdediging van de verdachte ernstig en onherstelbaar zijn aangetast », de onderzoeksgerechten noch de vonnisgerechten vermogen het verval of de onontvankelijkheid van de strafvordering uit te spreken.

Ook in de hypothese van een overschrijding van de redelijke termijn die wel als gevolg heeft dat « de bewijsvoering en het recht van verdediging van de verdachte ernstig en onherstelbaar zijn aangetast », bestaat er geen verschil in behandeling tussen de verdachte voor het onderzoeksgerecht en de beklaagde voor de vonnisrechter.

De vonnisrechter dient immers, indien de bewijsvoering onmogelijk is geworden, de beklaagde vrij te spreken en, indien het recht van verdediging ernstig en onherstelbaar is aangetast, dient hij de onontvankelijkheid van de strafvordering vast te stellen.
Ondersteuning en bron van dit argument: Grondwettelijk Hof 18 februari 2010, RABG 2010/13, 852.


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409