Het openbaar ministerie dat in het ongelijk wordt gesteld in een vordering die voor een burgerlijk rechtscollege is ingesteld op grond van artikel 138bis, §1, Gerechtelijk Wetboek, moet krachtens de bepalingen van de artikelen 1017, eerste lid, 1018,6°, en 1022, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek in de persoon van de Belgische Staat worden veroordeeld tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding.
Uittreksel uit het gerechtelijk wetboek:
Art. 138bis.
§ 1. In burgerlijke zaken komt het openbaar ministerie tussen bij wege van rechtsvordering, vordering of, wanneer het zulks dienstig acht, bij wege van advies. Het treedt ambtshalve op in de gevallen die de wet bepaalt en bovendien telkens als de openbare orde zijn tussenkomst vergt.
§ 1/1. De familierechtbank doet uitspraak na mededeling van de zaak aan het openbaar ministerie met het oog op zijn eventueel advies of vorderingen omtrent:
1° alle vorderingen met betrekking tot minderjarigen;
2° alle aangelegenheden waarvoor het krachtens de wet moet optreden
AR nr. C.15.0222.N
Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen t/ M. en D.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 7 mei 2015.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
...
1. Krachtens art. 1017, eerste lid Ger.W. verwijst, tenzij bijzondere wetten anders bepalen, ieder eindvonnis zelfs ambtshalve de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt.