Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Burenhinder door duiven

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Rechtbank van Eerste Aanleg Burgerlijke rechtbank
Datum van de uitspraak: 
din, 27/12/2016

Het (louter) veroorzaken van schade, hinder of last is, op zichzelf genomen, (nog) géén buitencontractuele fout. De wet verbiedt namelijk niet om aan anderen nadeel te berokkenen, maar houdt enkel en alleen de verplichting in om schade die men door zijn fout (of in een bepaalde hoedanigheid: zie verder) aan anderen heeft berokkend te vergoeden. Om gerechtigd te zijn op schadeloosstelling, is en blijft in principe het bewijs van een (autonome) fout derhalve onontbeerlijk.

Ook van een normale, redelijke en voorzichtige nabuur kan/moet geenszins worden verwacht dat hij/zij overgaat tot de afbraak van een (volkomen rechtmatige) constructie op zijn/haar eigendom enkel en alleen omdat de (actuele) aanpalende eigenaar zich daaraan (subjectief) stoort of daardoor zelfs (objectief) schade lijdt. 

Het beoefenen van de duivensport of het houden van duiven, is niet verboden en niet foutief.

De eigenaar van een dier, of, terwijl hij het in gebruik heeft, degene die zich ervan bedient, is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij het onder zijn bewaring stond, dan wel verdwaald of ontsnapt was (zie art. 1385 BW).

Het betreft een zgn. kwalitatieve aansprakelijkheid. Het volstaat dat men eigenaar of bewaarder is van een dier én dat dit dier schade heeft veroorzaakt om hiervoor aansprakelijk te zijn. Het bestaan van enige fout van de eigenaar of bewaarder hoeft dan ook niet (meer) te worden bewezen, die fout wordt a.h.w. wettelijk en onweerlegbaar vermoed (maar dat laatste betreft een zuiver rechtstheoretische overweging, die naar geldend recht geen enkele juridische implicatie heeft).

Voor de toepassing van art. 1385 BW is niet vereist dat het dier schade heeft veroorzaakt door een abnormaal of onvoorzienbaar gedrag. Ook als een dier aan anderen schade veroorzaakt door een handeling of gedraging die volkomen normaal en voorzienbaar is, zal de eigenaar of de bewaarder van het dier daarvoor (alsnog) moeten instaan. Hier anders over oordelen, zoals de verweerders doen, zou erop neerkomen dat aan art. 1385 BW een toepassingsvoorwaarde wordt toegevoegd die daar eigenlijk niet in vermeld staat – wat (evident) uit den boze is.

Voor de toepassing van art. 1385 BW is het wél onontbeerlijk dat het dier (objectief) schade veroorzaakt. Het enkele feit dat een derde (subjectief) ontstemd, gehinderd of gestoord wordt door de (loutere) nabije aanwezigheid van iemands (zich normaal gedragend) dier, mét alle bijhorende (zuiver natuurlijke) kenmerken, gevolgen en effecten van dien (zoals geuren en geluiden), is géén (echte) schade in de zin van art. 1385 BW en kan op die basis dan ook niet worden verhaald op de eigenaar of bewaarder van dat dier. Voor dat laatste is en blijft een (objectieve) aantasting van andermans persoon of vermogen, hetzij (uiterst) beperkt, hoe dan ook onontbeerlijk.

Geur van duivenpoep of duivengekir is geen schade die op basis van art. 1385 BW aanleiding kan geven tot enige vergoeding voor de (normale, gewone, natuurlijke) last die veroorzaakt wordt door (op zich rechtmatige) aanwezigheid van duiven.

Daarnaast klagen de eisers echter óók over de uitwerpselen die (volgens hen) door de duiven van de verweerders worden gedropt op hun eigen aanpalende erf (dak, ramen, tuin, terras, paadjes, buitenmeubilair, wasgoed). In voorkomend geval vormt dat wél (weliswaar beperkte, maar daarom niet minder reëel bestaande) schade aan het patrimonium van de eisers – wat dan ook gebeurlijk wél zal moeten worden vergoed door de verweerders, als eigenaars en bewaarders van de duiven in kwestie (zie art. 1385 BW). Dat het uitscheiden van uitwerpselen niet méér is dan een volkomen normale, voorzienbare en natuurlijke gedraging van (overvliegend) gevogelte zoals duiven, verandert daaraan niets (zie supra).

Door het achterlaten van uitwerpselen van overvliegend gevogelte, meer bepaald (vooral) van de duiven van de verweerders, wordt het patrimonium van de eisers weliswaar niet blijvend beschadigd, maar niettemin vervuild, wat de eisers (meer dan gewoonlijk) noodzaakt tot frequente reiniging van sommige onderdelen en/of toebehoren van hun woning. Op die manier berokkenen de duiven van de verweerders aan de eisers wel degelijk schade. De omvang van deze schade is weliswaar vrij beperkt, maar de schade zelf is daarom niet minder reëel. Voor deze (vaststaande) schade van de eisers zijn de verweerders, als eigenaars en/of bewaarders van de betrokken duiven, (inderdaad) aansprakelijk op grond van art. 1385 BW .

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
187
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

F.R. en S. De R. t/ C.C. en E. De B.

...

II. Feiten en vordering

...

1. De eisers zijn de eigenaars en bewoners van de rijwoning gelegen te (...)steenweg 85. De verweerders zijn de eigenaars en bewoners van de rijwoning gelegen te (...)steenweg 87. De partijen zijn dus elkaars buren.

Gerelateerd

Rechtsleer:

• S. STIJNS en H. VUYE, “Burenhinder, openbare werken, overheden, het ‘beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten’ en de verplichting tot compensatie: meanders in de rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2001, 331-338

•  F. BAUDONCQ, “De toetsingsnorm bij burenhinder uit overheidswerken” (noot onder Rb. Brugge 12 april 2000), Not.Fisc.M. 2003, 235-238

•  P. VITS, “De foutloze aansprakelijkheid van de overheid voor abnormale burenhinder uit openbare werken” (noot onder Cass. 24 november 1994), R. Cass. 1995, 95.

• P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, T. II, Brussel, Bruylant, 2010, 1435-1436;

• B. DUBUISSON, V. CALLEWAERT, B. DE CONINCK en G. GATHEM, LA RESPONSABILITÉ CIVILE. CHRONIQUE DE JURISPRUDENCE 1996-2007, Volume 1, Le fait générateur et le lien causal, Brussel, Larcier, 2009, 288;

• J. KOKELENBERG, V. SAGAERT, T. VAN SINAY en R. JANSEN, “Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (2000-2008)”, TPR 2009 (1113) 1191;

• P. LECOCQ, “Troubles de voisinage. Synthèse et actualités” in P. LECOCQ (ed.), Chronique de jurisprudence en droit des biens, Luik, Anthémis, 2008, (89) 103;

• O. JAUNIAUX, “Théorie des troubles de voisinage et professionnels de la construction”, Les troubles de voisinage. Quatre points de vue, Louvain-la-Neuve, 2007, 92-95;

• J.-F. ROMAIN, “La théorie des troubles de voisinage: un principe général du droit en équilibre, mais non en expansion, reconsidéré à la lumière de la théorie des principes généraux du droit” (noot onder Cass. 24 april 2003), RCJB 2006, (735) 763-768;

• N. VERHEYDEN-JEANMART en P. COPPENS, “Examen de jurisprudence. Les biens (1989-1998)”, RCJB 2000, (291) 336-338, nr. 119;

• J. HANSENNE, LES BIENS, T. II, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1996, 791-792;

• J. DABIN, “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage” (noot onder Cass. 6 april 1960 (2 arresten)), RCJB 1960, (286) 305. Contra H. VUYE, “Fundamentele regels en recente tendensen inzake burenhinder” in M. DEBAENE en P. SOENS (eds.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Brussel, Larcier, 2005, (1) 5-7;

• S. STIJNS en H. VUYE, Buren hinder, Antwerpen, Kluwer, 2000, 294-297: “De vraag of iemand al dan niet een attribuut van het eigendomsrecht uitoefent is immers veelal een feitenkwestie, dan wel een principevraag. De rechter moet nagaan of de aannemer, op het ogenblik dat de hinder werd veroorzaakt, al dan niet beschikte over een attribuut van het eigendomsrecht.”; (in gelijkaardige zin) L. CORNELIS, BEGINSELEN VAN HET BELGISCHE BUITENCONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT. DE ONRECHTMATIGE DAAD, Antwerpen, Maklu, 1989, 676.

•. P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, T. II, Brussel, Bruylant, 2010, 1429; J. KOKELENBERG, V. SAGAERT, T. VAN SINAY en R. JANSEN, “Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (2000-2008)”, TPR 2009 (1113) 1171;

• E. VAN DE VELDE, Burenhinder, Antwerpen, Kluwer, 2001, 15;

• S. STIJNS en H. VUYE, Buren hinder, Antwerpen, Kluwer, 2000, 224-227;

• O. JAUNIAUX, “Théorie des troubles de voisinage et professionnels de la construction”, Les troubles de voisinage. Quatre points de vue, Louvain-la-Neuve, 2007, 97;

• N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falc. 2006-07, (337) 344.

• P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, T. II, Brussel, Bruylant, 2010, 1436;

• J. KOKELENBERG, V. SAGAERT, T. VAN SINAY en R. JANSEN, “Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (2000-2008)”, TPR 2009 (1113) 1176;

• B. DUBUISSON, V. CALLEWAERT, B. DE CONINCK en G. GATHEM, LA RESPONSABILITÉ CIVILE. CHRONIQUE DE JURISPRUDENCE 1996-2007, Volume 1, Le fait générateur et le lien causal, Brussel, Larcier, 2009, 870;

• J.-F. ROMAIN, “La théorie des troubles de voisinage: un principe général du droit en équilibre, mais non en expansion, reconsidéré à la lumière de la théorie des principes généraux du droit” (noot onder Cass. 24 april 2003), RCJB 2006, (735) 768.
 

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409