Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Lasthebbers die dagelijks beheer van VZW's waarnemen en RSZ

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Arbeidshof
Datum van de uitspraak: 
vri, 25/03/2016
A.R.: 
2013/AR/288

Het Hof oordeelt ondermeer:

Artikel 3, 1° van het KB van 28 november 1969 tot uitvoering van de RSZ-wet luidt als volgt:

“De toepassing van de wet wordt verruimd tot:

1° de personen die, in hoedanigheid van lasthebbers en tegen een andere loon dan kost en inwoning, hun voornaamste bedrijvigheid wijden aan het dagelijks beheer of aan de dagelijkse leiding van verenigingen en organisaties die geen industriële of handelsverrichtingen uitvoeren en die er niet naar streven hun leden een materieel voordeel te verschaffen, alsmede tot die verenigingen en organisaties. Bedoeld worden inzonderheid de ziekenfondsen, verbonden en landsbonden die erkend en gemachtigd zijn voor het verlenen van prestaties van vrijwillige en verplichte verzekering in geval van ziekte of invaliditeit en de organisaties van werkgevers, van werknemers en van zelfstandigen, de coöperatieve vennootschappen die voldoen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 5 van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de coöperatie en haar uitvoeringsbesluiten en de verenigingen zonder winstoogmerk.”

Deze bepaling werd uitgevaardigd ingevolge artikel 2, § 1, 1° van de RSZ-wet dat als volgt luidt:

“De Koning kan, bij in ministerraad overlegd besluit, en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen:

1° onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toepassing van deze wet uitbreiden tot de personen die, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, tegen loon arbeidsprestaties onder het gezag van een andere persoon verrichten of die een arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst; alsdan wijst de Koning de persoon aan die als werkgever wordt beschouwd.”

Terecht houden de geïntimeerden voor dat artikel 3, 1° van het KB van 28 november 1969 nietig is omdat het de grenzen te buiten gaat waarbinnen de Koning de toepassing van de RSZ-wet, zoals vastgelegd in artikel 2, § 1, 1° van de RSZ-wet, een besluit kan nemen.

Deze onwettigheid mag en moet zelfs ambtshalve door de rechter worden vastgesteld, in welk geval hij de toepassing van het reglementair besluit op grond van artikel 159 Gw. moet weigeren (J. Theunis, De exceptie van onwettigheid, Brugge, die Keure, 2011, 366, nr. 383 en 372, nr. 388).

Zoals op overtuigende wijze in extenso wordt uiteengezet door K. Nevens (“De wettigheid van de gelijkstelling van 'sociale lasthebbers' met werknemers”, JTT 2015, 177-179) en door het arbeidshof wordt beaamd:

kan de Koning van Zijn reglementaire bevoegdheid in casu slechts gebruik maken om het toepassingsgebied van de RSZ-wet uit te breiden tot de personen die “arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst”;
heeft deze bepaling tot doel constructies onderuit te halen die het ontduiken van socialezekerheidsbijdragen beogen, en de schijnzelfstandigheid te bestrijden, door personen die het statuut van zelfstandige hebben doch arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst, hoe dan ook bijdrageplichtig te maken;

mist de Koning de bevoegdheid om op grond van de voornoemde bepaling personen aan de RSZ-wet te onderwerpen die geen arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst, en is een bepaling die dit toch zou doen, in strijd met de wet;
gaat artikel 3, 1° van het KB van 28 november 1969 de grenzen van de wettelijke delegatie te buiten doordat het ook andere personen, inzonderheid enkel op grond van hun hoedanigheid van lasthebber, aan de RSZ-wet onderwerpt;

kan “noch het feit lasthebber te zijn, noch het feit daarvan zijn voornaamste bedrijvigheid te maken, noch het feit een loon ander dan kost en inwoon te ontvangen, noch het feit lasthebber te zijn van een welbepaalde vereniging of organisatie”, wijzen op het verrichten van arbeid in gelijkaardige voorwaarden als een arbeidsovereenkomst;

had artikel 3, l° voornoemd niet tot doel om schijnzelfstandigheid te bestrijden en gaat het terug op artikel 1 van de wet van 15 april 1965, dat tot doel had “sociale” lasthebbers te beschermen tegen de toenmalige restrictieve visie van de RMZ die de onderwerping aan de socialezekerheidswet van bedienden verwierp wanneer zij ook lasthebber van een vereniging waren.

De appellant kan niet op het uitvoeringsbesluit van 28 november 1969 steunen om de gegrondheid van zijn vordering te bewijzen.

Publicatie
tijdschrift: 
RABG
Uitgever: 
Larcier
Jaargang: 
2017/3
Pagina: 
178
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

(RSZ / H.M. en S. VZW - Rolnr.: 2013/AR/288)

1. De feiten
De eerste geïntimeerde is sinds 1 januari 2008 de oprichter, aandeelhouder, werkend vennoot en zaakvoerder van de commanditaire vennootschap “C.M.”, met zetel te (…). Zijn echtgenote, H.R. is medeoprichter en stille vennoot.

Noot: 

Van Strijthem, D., « De uitbreiding van het toepassingsgebied van de RSZ-wet voor mandatarissen van VZW's – einde verhaal? », R.A.B.G., 2017/3, p. 185-193

Gerelateerd

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409