Opdat de huurder, aan wie de hernieuwing van de huur geweigerd wordt, op een uitzettingsvergoeding aanspraak kan maken, is vereist dat de handelszaak waarvan hij eigenaar is en die hij in het gehuurde goed exploiteert, door de weigering verloren is gegaan (art. 25 handelshuurwet).
Artikel 25, vijfde lid handelshuurwet, krachtens hetwelk de verhuurder zich tot de rechter kan wenden indien de uitzettingsvergoeding klaarblijkelijk overdreven is, gelet op de verlaten of vervallen toestand van de handel op het tijdstip van de terugneming, is slechts van toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 25, eerste lid, 2° et 5° in de zin van het vierde lid, en niet in de gevallen bedoeld in artikel 25, eerste lid, 3° en 6° van die wet.
(I.S. NV / B.H.-B.H. NV - Rolnr.: C.14.0074.F)
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van koophandel te Brussel van 10 september 2013.
Eerste advocaat-generaal Jean-François Leclercq heeft op 27 november 2014 een schriftelijke conclusie neergelegd op de griffie.
Raadsheer Michel Lemal heeft verslag uitgebracht en eerste advocaat-generaal Jean-François Leclercq heeft geconcludeerd.
• Linders, L., « De uitzondering bevestigt de regel? », R.A.B.G., 2016/16, p. 1243-1244
• Linders A. en L. Artikel & Commentaar Handelshuur, Wolters Kluwer, 2014, 245-249.
zie ook: Cass. 10 oktober 1968, Arr.Cass. 1969, 161.