Het bijzonder regime van «objectieve» aansprakelijkheid dat door art. 29bis WAM in het leven wordt geroepen, kan niet in samenloop treden met de contractuele aansprakelijkheid van de reiziger/spoorwegvervoerder.
De rechtsvordering op grond van art. 29bis WAM verjaart pas na vijf jaar vanaf het schadeverwekkend feit, of vanaf de dag waarop het misdrijf gepleegd is als het een misdrijf betreft (vergelijk: Cass. 21 mei 2010, RGAR, 2010, nr. 14.688).
Art. 29bis, § 1, tweede lid WAM doelt inderdaad op elk verkeersongeval waarbij een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig betrokken is en waarvan een zwakke weggebruiker het slachtoffer was, ongeacht de plaats waar een dergelijk ongeval zich voordoet .
Het perron van een station is een terrein dat beantwoordt aan de omschrijving van art. 2, § 1 WAM.
Art. 9, vierde lid van de wet op de vervoerovereenkomsten voorziet in de éénjarige verjaringstermijn. Deze bepaling maakt evenwel een uitzondering voor vorderingen die volgen uit een feit dat door de strafwet als misdrijf is gekwalificeerd. Wanneer de contractuele vordering (de aangevoerde, contractuele wanprestatie) samenvalt met het misdrijf van artt. 418-420 Sw., namelijk het onopzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen, is dit misdrijf onderworpen aan de vijfjarige verjaringstermijn.De burgerlijke vordering kan niet eerder verjaren dan de strafvordering (art. 26 Voorafgaande Titel Sv.). Derhalve is de vordering op grond van de vervoerovereenkomst niet verjaard na 1 jaar, maar pas na 5 jaar.
NMBS t/ D.L. en B.L.
I. Procedure
Het dossier dat aan de rechtbank wordt overgelegd, bevat de rechtsplegingsdossiers met:
– een voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis van de Politierechtbank te Brugge, op tegenspraak gewezen op 7 januari 2014;
– een gemotiveerd verzoekschrift tot hoger beroep tegen voormeld vonnis, door NV NMBS neergelegd ter griffie van de rechtbank alhier op 4 juli 2014 (...).
...
II. Bijzonderste gegevens van de zaak
Door het wetsontwerp diverse bepalingen betreffende Justitie I (52-2160) (inmiddels wet geworden) werd de politierechtbank bevoegd voor geschillen inzake treinongevallen, zie artikel 2 en 16.