Het huwelijk is een grond tot schorsing van de verjaring van een schuldvordering van een echtgenoot op de andere.
Uittreksel uit het Burgerlijk wetboek:
AFDELING II. - OORZAKEN DIE DE LOOP VAN DE VERJARING SCHORSEN.
Art. 2251. De verjaring loopt tegen alle personen, behalve tegen hen voor wie de wet uitzondering maakt.
[...]
Art. 2253. De verjaring loopt niet tussen echtgenoten.
Art. 2254. De verjaring loopt tegen de echtgenoot aan wie het bestuur van zijn goederen is ontnomen, behoudens zijn verhaal op de andere echtgenoot of op de lasthebber, in geval van nalatigheid.
Uittreksel uit het Burgerlijk wetboek
AFDELING I. - OORZAKEN DIE DE VERJARING STUITEN.
Art. 2242. Stuiting van de verjaring kan of natuurlijk of burgerlijk zijn.
Art. 2243. Er is natuurlijke stuiting, wanneer de bezitter gedurende meer dan een jaar van het genot der zaak beroofd is, hetzij door de oude eigenaar, hetzij zelfs door een derde.
Art. 2244. Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting.
(Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.
Voor de toepassing van deze afdeling heeft een beroep tot vernietiging van een administratieve handeling bij de Raad van State dezelfde gevolgen ten opzichte van de vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door de vernietigde administratieve handeling als een dagvaarding voor het gerecht.) <W 2008-07-25/36, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art. 2245. (Opgeheven) <W 15-12-1949, art. 29>.
Art. 2246. Ook de dagvaarding voor een onbevoegde rechter stuit de verjaring.
Art. 2247. Indien de dagvaarding nietig is uit hoofde van een gebrek in de vorm,
Indien de eiser afstand doet van zijn eis,
(Lid 3 opgeheven)<W 15-12-1949, art. 28>.
Of indien zijn eis wordt afgewezen.
Wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden.
Art. 2248. De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of de bezitter gedaan, stuit de verjaring.
Art. 2249. De ingebrekestelling van een der hoofdelijke schuldenaars, overeenkomstig de bovenstaande artikelen, of de erkenning van de schul door hem gedaan, stuit de verjaring tegen alle overige, zelfs tegen hun erfgenamen.
De ingebrekestelling van een der erfgenamen van een hoofdelijke schuldenaar, of de erkenning van de schuld door die erfgenaam stuit de verjaring niet ten aanzien van de overige medeërfgenamen, zelfs niet in het geval van een hypothecaire schuld, tenzij de verbintenis ondeelbaar is.
Die ingebrekestelling of die erkenning stuit de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars slechts voor het aandeel waarvoor die erfgenaam verbonden is.
Om de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars te stuiten voor het geheel, is vereist de ingebrekestelling van alle erfgenamen van de overleden schuldenaar, of de erkenning door al die erfgenamen.
Art. 2250. De ingebrekestelling van de hoofdschuldenaar, of de erkenning van de schuld door hem gedaan, stuit de verjaring tegen de borg;