In geval van wijziging van de vordering in de loop van het geding, wordt het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding bepaald door het bedrag van de vordering zoals dit in de laatste conclusie in die aanleg wordt gevorderd.
Zo ook wordt, wanneer de verweerder de vordering gedeeltelijk erkent door een deel te betalen en slechts het overige deel van de schuldvordering betwist, de aanleg (en dus ook de rechtsplegingsvergoeding) bepaald door de waarde van wat nog wordt betwist. In het geval waarin een schuldeiser zijn vordering zou beperken tot een som die deel uitmaakt van een betwiste schuldvordering van een hoger bedrag, wordt evenwel krachtens art. 559 Ger.W. de rechtsplegingsvergoeding bepaald door het totaal bedrag van de schuldvordering (of het nog verschuldigde saldo ervan).
Het enige specifieke geval waarin de rechtsplegingsvergoeding voor de eiser na een betaling door de verweerder in het bijzonder wordt geregeld, is het geval bedoeld in art. 1 van het KB van 26 oktober 2007: wanneer de verweerder de eis inwilligt en zijn verbintenissen kwijt in hoofdsom, interesten en kosten – dus het gevorderde volledig voldoet – na de inschrijving op de rol, is het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding gelijk aan één kwart van de basisvergoeding, zonder hoger te kunnen zijn dan 1000 euro. Dit bijzondere geval doet echter niet blijken van een algemene regel alsof bij de bepaling van de rechtsplegingsvergoeding geen rekening zou mogen worden gehouden met betalingen in de loop van het geding.
In voorkomend geval kan een wijziging van de vordering in de laatste conclusie – als gevolg van betalingen door de verweerder of van andere omstandigheden – die een vermindering van het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding meebrengt, tot een kennelijk onredelijke situatie leiden. In die gevallen biedt art. 1022, derde lid Ger.W. evenwel de mogelijkheid om de rechtsplegingsvergoeding te verhogen.
NV S. t/ NV V.
...
12. Kosten van het geding – NV V. en NV S. zijn elk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk gesteld.
Wanneer de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, kunnen de kosten worden omgeslagen zoals de rechter het raadzaam oordeelt.
Tussen de partijen bestaat betwisting over de begroting van de rechtsplegingsvergoeding. NV S. begroot de rechtsplegingsvergoeding in beide aanleggen op 7 700 euro, NV V. op 3 300 euro.