De invereffeningstelling van een v.z.w. brengt samenloop van schuldeisers teweeg..
De samenloopontstaat op het moment van het besluit van de algemene vergadering tot ontbinding en invereffeningstelling.
Het principe van de samenloop regelt de verhouding tussen de derden - de schuldeisers - onderling. De publicatie van de besluiten van een v.z.w. beoogt daarentegen de bescherming van derden die met de v.z.w. handelen en speelt bijgevolg enkel een rol in de verhouding tussen de v.z.w. en derden. De gevolgen van de samenloop kunnen dan ook niet afhankelijk worden gemaakt van de publicatie van het ontbindingsbesluit. Er anders over oordelen, zou inhouden dat de v.z.w. de verhoudingen tussen de schuldeisers kan beïnvloeden door het al dan niet publiceren van het ontbindingsbesluit.
Geïntimeerde betwist niet dat het besluit tot ontbinding en vereffening op 26 mei 1992 door de algemene vergadering van de v.z.w. F.B.B. werd genomen. Op dat moment is de samenloop tussen de schuldeisers ontstaan. De datum van de publicatie van het besluit of de effectieve kennisname ervan door geïntimeerde doet hieraan geen afbreuk.
Op het moment van het besluit van de algemene vergadering tot ontbinding en invereffeningstelling.geldt ook een verbod van compensatie. Ten onrechte stelt geïntimeerde dat appellanten q.q. door het protestloos aanvaarden van de rekeninguittreksels de doorgevoerde compensatie hebben goedgekeurd en hierop niet meer kunnen terugkomen.
Zij meent zich te kunnen steunen op het principe dat de gelijkheidsregel bij samenloop enkel van dwingend recht is waarvan afstand kan worden gedaan.
Een schuldeiser kan inderdaad afstand doen van de rang die hem is toegekend. Uiteraard kunnen partijen niet door onderlinge afspraken de schuldeiser-positie van een derde negatief beïnvloeden. Bovendien spreekt het voor zich dat de v.z.w. als schuldenaar geen afstand kan doen van het beginsel van gelijke behandeling van de schuldeisers.
Ook de loop van de interesten wordt geschorst (Cass., 24 maart 1977, Arr. Cass., 1977, 804). Deze schorsing geldt in de verhouding tussen de schuldeisers onderling (Cass., 7 april 1986, Pas., 1986, I, 951). In de verhouding tot de debiteur worden de interesten niet geschorst hetgeen betekent dat de schuldeisers aanspraak kunnen maken op de betaling van de interesten vanwege de vereffenaars indien er een positief saldo na vereffening overblijft. Indien de vereffening deficitair is - zoals in voorliggend geval - blijft de regel van de nietschorsing van de interesten ten aanzien van de vennootschap of v.z.w. zonder uitwerking.
De debetstand op de datum van invereffeningstelling is dan ook een chirografaire schuld in de boedel van de ontbonden v.z.w. Geïntimeerde heeft ten onrechte de na de datum van invereffeningstelling op de rekening ontvangen bedragen aangewend ter aanzuivering van deze debetstand.
(D. en W t. n.v. Fortis Bank)
I. Overzicht van de feiten, procedurevoorgaanden en voorwerp van het hoger beroep
1. De algemene vergadering van de v.z.w.
Federatie van de Belgische Breigoedindustrie (hierna : v.z.w. F.B.B.) besloot op 26 mei 1992 tot de ontbinding van de v.z.w. Appellanten werden aangesteld als vereffenaars.
Het ontbindingsbesluit werd pas gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 april 1995.
Rechtsleer:
• ERNST, P., De herkwalificatie tot V.O.F. van een huwelijksbureau dat in de rechtsvorm van een V.Z.W. met winstoogmerk handel drijft, RW 1994-95, 648-652.
• SPAEPEN, A., Het sluiten van een huurovereenkomst door een Vereniging Zonder Winstoogmerk. Gevolgen van de nieuwe V.Z.W.-Wet
Huur 2003, afl. 1, 3-41.
• SERVAES, B., DENEF, M., Algemene kenmerken van een V.Z.W in X., De V.Z.W. gezien vanuit de praktijk , 1-42.
• BALLON, L., Een onderwijsinstelling op het commerciële pad. Over reclame, sponsoring, propaganda, daden van koophandel, oneerlijke concurrentie en onderwijsinstellingen TORB 2002-03, afl. 1, 3-25.
• DE WIT, R., De vordering tot staking gericht tegen een vereniging zonder winstoogmerk die er een handelsactiviteit op nahoudt, Jaarboek Handelspraktijken 1990, 571-581.
• DE WULF, H., Economische activiteiten van private stichting en VZW: woordspelletjes versus de bestrijding van concurrentievervalsing, TBH 2006, afl. 4, 447-453
• X., VZW's met handelsactiviteiten: de grenzen van het toelaatbare, Balans 1997, afl. 347, 6-7.
• DENEF, M., De stichting als 'voorzorgsmaatregel' voor de VZW met commerciële activiteiten?, TRV 2005, afl. 4, 189-195
• BALLON, G., Oneerlijke concurrentie door sociale werkplaatsen, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2004, 598-603.
Rechtspraak:
• Rb. Antwerpen (2e B k.) 22 december 2009, TRV 2010, afl. 6, 514 met noot Boedts http://www.trv.be
Een VZW waarachter een vennootschap staat van personen die openlijk en duurzaam handel drijven in de voorwaarden van art. 46 W.Venn., kan worden heromschreven als een commerciële maatschap.De oprichters/bestuurders van een VZW die in hun optreden namens de VZW bewust foutief hebben gehandeld, kunnen aansprakelijk worden gesteld voor de schade die deze fout heeft veroorzaakt. In casu hebben de bestuurders, hoewel zij wisten wat het statutaire doel van de VZW was en wat de werkelijke activiteit, niet ingegrepen. Als vennoten van de commerciële maatschap kunnen zij aansprakelijk worden gesteld voor de schulden van de maatschap.
• Cass. AR C.95.0335.F, 3 oktober 1996 (Horeca-Wallonie V.Z.W. / Floreal-Germinal V.Z.W.), RW 1996-1997, 1192
Een V.Z.W. die noch haar verrijking noch een rechtstreekse of onrechtstreekse winst voor haar leden nastreeft, kan weliswaar een bijkomstige bedrijvigheid uitoefenen, op voorwaarde echter dat die bedrijvigheid noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het onbaatzuchtig doel van de vereniging en dat laatstgenoemde die winst geheel aan dat doel besteedt (art. 1, lid 2 V.Z.W.-Wet).
• Gent (burg. k.) (7e k.) nr. 2000/AR/1983, 13 juni 2002 , DAOR 2003, afl. 65, 58, noot BALLON, G.; RABG 2003, afl. 11, 589, noot GILLIS, B..
Het organiseren van rijlessen door een school is niet in strijd met de Wet op de VZW's. Het is algemeen bekend dat de overheidssubsidiëring niet volstaat om het hoofddoel te financieren, zodat commerciële activiteiten door een school, ondergeschikt aan het onbaatzuchtig hoofddoel, zijn toegelaten.
Art. 93 Handelspraktijkenwet is toepasselijk op de V.Z.W. die vrij onderwijs organiseert en een rijschool uitbaat, omdat vanuit een marktgerichte interpretatie moet worden vastgesteld dat deze V.Z.W. - in een materie die overgelaten wordt aan het vrije marktinitiatief en die niet beheerst wordt door vrije beroepen of intellectuele beroepen - op gestructureerde wijze en tegen betaling rijlessen verzorgt en zich als een burgerlijke maatschap/vereniging van leveringen voordoet.