Het eerste artikel van de Wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (hierna Handelsagentuurwet) definieert een handelsagentuurovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de handelsagent, door de andere partij, de principaal, zonder dat hij onder diens gezag staat, permanent en tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen eventueel het afsluiten van zaken en dit in naam en voor rekening van de principaal.
In het tweede lid van ditzelfde artikel wordt daaraan toegevoegd dat de handelsagent zijn werkzaamheden naar eigen goeddunken indeelt en zelfstandig beschikt over zijn tijd.
Tenslotte stelt art. 3 dat de wet niet van toepassing is op handelsagenten die hun werkzaamheid van tussenpersoon niet met regelmaat uitoefenen.
Uit deze definitie vloeit voort dat een handelsagentuurovereenkomst aan de volgende essentiële voorwaarden dient te voldoen :
- de agent bemiddelt bij het tot stand komen van zaken en sluit eventueel zaken af;
- hij doet dit niet in een gezagsverhouding;
- er bestaat een permanente band tussen de agent en de principaal;
- de activiteit van de agent wordt vergoed;
- de agent treedt op in naam en voor rekening van de principaal (B. LAMBRECHT, «Kroniek van 12 jaar rechtspraak over het toepassingsgebied van de Handelsagentuurwet met bijzondere aandacht voor de bemiddelingsopdracht en voor het onderscheid met andere overeenkomsten (management, consultancy, opleidings- of proefovereenkomst, ... )», D.A. O.R., 2007, 360-361).
IV. Samenvatting van de standpunten van de partijen
IV: 1. De stelling van mevr. De Leeuw
Uit hoofde van onbetaalde facturen is de heer Jacobs nog een bedrag van 1 473,06 EUR, meer de conventionele intresten aan 8 % vanaf 26 juni 2007 verschuldigd aan mevr. De Leeuw.
De heer Jacobs betaalde geen enkele factuur binnen de conventioneel bedongen termijn. Uit de laattijdige betalingen kan geen afwijking van bedingen worden afgeleid.
Promotie is geen handelsagentuur
zie noot K. Van Den Broeck onder Gent 14 september 2009, RABG, 2010:15-16, 991