Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Tegeneis tot veroordeling van de kosten tot handlichting van het beslag

$
0
0
Plaats van uitspraak: Dendermonde
Instantie: Rechtbank van Eerste Aanleg Burgerlijke rechtbank
Datum van de uitspraak: 
din, 28/02/2017
A.R.: 
16/2620/A

De beslagrechter die uitspraak moet doen over een, bewarend beslag in topassing van art. 1395 Ger. W. is bevoegd om kennis te nemen van een tegenvordering uitgaande van de beslagene die ertoe strekt de beslaglegger te veroordelen tot de kosten van handlichting van het beslag.

Publicatie
tijdschrift: 
P&B
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/5-6
Pagina: 
234
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Il Situering van het geschil: feitelijke voorgaanden en standpunten van partijen

2.1 M. heeft beroep gedaan op de diensten van C. voor de herstelling en het onderhoud van een aantal vrachtwagens. Zij hebben thans een geschil of C. haar prestaties heeft afgerekend zoals afgesproken.

2.2 C. heeft haar afrekening pas laat opgesteld.

Zij stelt dat dit te maken heeft met de tussenkomst van derden, te weten (en onder meer) D.

2.3 C. heeft bewarend beslag gelegd op basis van facturen waaromtrent M. had laten weten niet akkoord te zijn met hun inhoud.

Noot: 

SV Schuldeiser bij bewarend beslag: wees op uw hoede! NJW 237, 140


De urgentievereiste van een bewarend beslag is te herleiden tot het risico op solvabiliteit met bewijs lastvoor de beslaglegger:

Rechtspraak: (niet gepubliceerd):

Zitting van : 3 februari 2010

Eindarrest

Het HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN, 3e KAMER, recht doende in burgerlijke zaken, heeft volgend arrest gewezen :

In zake

2009/EV/53

VAN LANSCHOT BANKIERS BELGIE NV,

A P P E L L A N T E

tegen een beschikking van de Beslagrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Turnhout dd. 6 november 2009;

Procedure

1.

Gelet op de door de wet vereiste processtukken, in behoorlijke vorm overgelegd, waaronder de bestreden beschikking, waarvan zich geen kennisgeving ervan bij gerechtsbrief in het dossier van de rechtspleging bevindt, alsmede het verzoekschrift neergelegd op 04.12.2009, waarmee een naar vorm en termijn regelmatig en ontvankelijk hoger beroep werd ingesteld.

Voorwerp van de vorderingen

2.

Het hoger beroep strekt ertoe, bij hervorming van de bestreden beschikking, appellante eveneens te machtigen tot het leggen van bewarend beslag op onroerende goederen lastens de heer V. V. S., dit tot zekerheid van een bedrag van€ 261.500,90, en de beide voorgehouden schuldenaars, heren V. S. en V. H., te veroordelen tot de kosten van het geding, inbegrepen de rechtsplegingsvergoedingen, begroot op€ 2.500,00 per persoon en per aanleg.

Bespreking

Appellante blijft volledig in gebreke aan te tonen dat m.b.t. de heer V. S. voldaan is aan de urgentievereiste van art. 1413 Ger.W.

Hiervoor is vereist dat de solvabiliteit van de voorgehouden debiteur in het gedrang komt zodat de latere uitwinning gevaar loopt. De beslaglegger draagt de bewijslast daarvan. Vage geruchten over de mogelijke insolvabiliteit van de schuldenaar volstaan daartoe niet (zie o.m. (Dirix, E. en Broeckx, K., Beslag, A.P.R., 2001, nr. 427, p. 270-271)

Uit het verhoor van de heer V. S. d.d. 04.06.2009 door de Lokale Polite Neteland blijkt dat deze erkende een niet nader gespecificeerd bedrag aan appellante verschuldigd te zijn.

Uit de voorgebrachte objectieve gegevens blijkt echter geenszins voldoende dat de heer V. S. zou deelgenomen hebben aan de malversaties, zoals ook de eerste rechter in de bestreden beschikking op goede gronden, hier voor herhaald gehouden, oordeelde.

Verder worden ook geen andere af doende elementen aangebracht waaruit blijkt dat appellantes voorgehouden schuldvordering gevaar loopt.

De bestreden beschikking dient dan ook bevestigd, zij het deels op andere gronden.

De kosten

Volkomen ten onrechte vordert appellante veroordeling van de beide voorgehouden schuldenaars in de gerechtskosten van beide instanties, inclusief de rechtsplegingsvergoedingen.

Behoudens andersluidende bepalingen, die er in casu niet zijn, kunnen slechts de in het ongelijk gestelde partijen in de gerechtkosten verwezen worden (art. 1017 Ger.W.).

Welnu in een procedure op eenzijdig verzoekschrift, zoals deze, is slechts de verzoeker partij zodat uitsluitend ZlJ in de kosten kan verwezen worden en in geen enkel geval een derde die zelfs geen partij is. (zie o.m. Brussel 09.06.2008, R.W. 2008-09, p. 872; Voet, S., R.W. 2007-08, p. 1131, nr. 6; Samoy en Sagaert, R.W. 2007-08, p. 684-685, nr. 36)

Er is dan ook geen aanleiding om de voorgehouden schuldenaars te verwijzen in de gerechtskosten.

Nu het hoger beroep ongegrond is, dient appellante verwezen in de kosten ervan.

OM DIE REDENEN:

HET HOF, na beraad,

Recht sprekend na behandeling van de zaak in raadkamer;

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935;

Ontvangt het hoger beroep doch verklaart dit ongegrond;

Bevestigt de bestreden beschikking;

Verwijst appellante in de gedingkosten van het hoger beroep.

Aldus gedaan en uitgesproken in Raadkamer van de 3e kamer op: 03/02/2010


• Hof van Beroep Brussel, 28/05/2013, juridat



Samenvatting

Een voorwaarde om te mogen overgaan tot bewarend beslag is het voorhanden zijn van urgentie. Bewarend beslag kan slechts gelegd worden wanneer er sprake is van hoogdringendheid. Vereist wordt dat de solvabiliteit van de debiteur in het gedrang komt zodat een latere uitwinning gevaar loopt. Het bewarend beslag is gewettigd telkens wanneer naar objectieve maatstaven de financiële positie van de debiteur in het gedrang komt.

Tekst arrest

Nr.: HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL

1ste kamer,

zetelend in burgerlijke zaken: na beraad, wijst volgend arrest:

A.R. Nr.: 2013/QR/55

INZAKE VAN:

 

Mevrouw V. B. R., wonende te

Appellante

1. Het hof put zijn rechtsmacht uit een verzoekschrift tot hoger beroep, neergelegd op 10 mei 2013, gericht tegen een beschikking van 26 april 2013 gewezen door de beslagrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

2. Het hoger beroep van verzoekster strekt ertoe de bestreden beschikking teniet te horen doen en haar te horen machtigen om tot zekerheid van een bedrag van euro 69.986,72 bewarend beslag onder derden te laten leggen op de bedragen die voorkomen op de actiefzijde van mevrouw Nadine LAGARRIGUE bij de banken nader omschreven in het vorderend deel van het beroepsverzoekschrift.

3. Opdat er zou mogen overgegaan worden tot bewarend beslag, moet er urgentie voorhanden zijn en moet de schuldeiser beschikken over een zekere, vaststaande en opeisbare schuldvordering.

Deze voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn zodat wanneer één van de voorwaarden niet vervuld is, er geen toelating tot bewarend beslag verleend wordt.

4. Bij vonnis van 31 oktober 2006, uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, wordt verzoekster veroordeeld om aan mevrouw LAGARRIGUE te betalen, euro 80.565,40 vermeerderd met intresten en met de kosten, plus euro 1 provisioneel. De zaak wordt voor het overige naar de rol verzonden.

Bij arrest van 27 september 2011 heeft het hof van beroep te Brussel dit vonnis grotendeels bevestigd en verzoekster veroordeeld tot de kosten.

Dit vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard geworden.

Verzoekster is tegen voormeld arrest in cassatie gegaan.

Het Hof van cassatie heeft bij arrest van 7 februari 2013 het arrest van 27 september 2011 verbroken en de zaak naar het hof van beroep te Bergen verzonden.

Ondertussen echter heeft mevrouw LAGARRIGUE op grond van het arrest van het hof van beroep op 30 april 2012 van notaris DUBAERE euro 69.986,72 ontvangen.

Een arrest van het Hof van cassatie dat een gerechtelijke beslissing verbreekt heeft tot gevolg dat de partijen terug in de toestand geplaatst worden waarin zij zich bevonden voor de uitspraak van de verbroken beslissing.

Zulk verbrekend arrest van cassatie maakt bijgevolg een titel uit op grond waarvan de eiser in cassatie de terugbetaling kan benaarstigen van de bedragen die betaald werden in uitvoering van de verbroken beslissing. Het Hof van cassatie moet deze terugbetaling niet bevelen.

(Cass., 15 februari 1973, Pas. 1973, I, blz. 570)

Hieruit volgt dat verzoekster jegens mevrouw LAGARRIGUE over een zekere, eisbare en vaststaande vordering beschikt.

5. De tweede voorwaarde om te mogen overgaan tot bewarend beslag is het voorhanden zijn van urgentie.



Bewarend beslag kan slechts gelegd worden wanneer er sprake is van hoogdringendheid.



Vereist wordt dat de solvabiliteit van de debiteur in het gedrang komt zodat een latere uitwinning gevaar loopt.



Het bewarend beslag is gewettigd telkens wanneer naar objectieve maatstaven de financiële positie van de debiteur in het gedrang komt.

(E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag (APR, 2010), nr. 449, blz. 312)

Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat mevrouw LAGARRIGUE noch over onroerende goederen, noch over beslagbare inkomsten beschikt.

Bovendien is zij sinds midden februari 2013 (een week na de uitspraak van het arrest van het Hof van cassatie) voor langere tijd op ziekteverlof gesteld.

De raadsman van verzoekster heeft de raadslieden van mevrouw LAGARRIGUE op de hoogte gebracht van de intentie van zijn cliënte om terugbetaling van het betaalde bedrag te verkrijgen. Deze brief is onbeantwoord gebleven.

Deze gegevens zijn voldoende om vast te stellen dat naar objectieve maatstaven de financiële positie van mevrouw LAGARRIGUE in het gedrang komt.

De voorwaarde van urgentie is dus vervuld.

Er blijkt echter niet dat het absoluut noodzakelijk is huidige beslissing uitvoerbaar te verklaren op elke dag en op elk uur. Dit deel van de vordering is ongegrond.

6. Hieruit volgt dat de oorspronkelijke vordering van verzoekster gegrond was, en dat haar hoger beroep dit ook is.

De vordering wordt ingewilligd.

OM DEZE REDENEN,

HET HOF,

Rechtdoende op eenzijdig verzoekschrift,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in rechtszaken.

Verklaart het hoger beroep van mevrouw BEGON ontvankelijk en gegrond.

Doet de bestreden beschikking teniet en, opnieuw recht sprekend:

Verklaart de oorspronkelijke vordering van mevrouw BEGON ontvankelijk en gegrond als volgt.

Machtigt mevrouw BEGON om tot zekerheid van een bedrag van euro 69.986,72 bewarend beslag onder derden te leggen op de bedragen op de actiefzijde van mevrouw LAGARRIGUE in handen van de volgende banken:

- de NV BNP PARIBAS FORTIS waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Warandeberg 3,

- de BANK VAN DE POST, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Anspachlaan 1,

- de BELFIUS BANK, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Pachecolaan 44,

- de CBC BANK, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Grote Markt 5,

- de DELTA LLOYD BANK, waarvan de zetel gevestigd is te 1210 Brussel, Sterrekundelaan 23,

- de DEUTSCHE BANK EUROPE GmbH, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Marnixlaan 13-15,

- de DEUTSCHE BANK Aktiengesellschaft, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Marnixlaan 17,

- de ING BELGIË, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Marnixlaan 24,

- de KBC BANK, waarvan de zetel gevestigd is te 1080 Brussel, Havenlaan 2.

Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke eerste kamer van het hof van beroep te Brussel, op

28/05/2013


Rb. Oost-Vlaanderen (afd. Gent) 2 juni 2015, NjW 2015, 508.

Het niet hebben van een woonplaats in België en de afwezigheid van enig beslagbaar goed in België, maken op zich geen hoogdringende dan wel spoedeisende omstandigheden uit die bewarend beslag wettigen.

 

1. F-N D., wonende te Bulgarije, [ ... ];

2. COCO AGENCY Ltd., met maatschappelijke zetel te Bulgarije, [ ... ]; Eisers, [ ... ]

TEGEN:

FESTITRIBES V.Z.W., [ ... ] Verweerster,

[ ... ]

2. Feiten (samenvatting)

Eerste eiser was medio 2012, samen met A.L. en G.M. de oprichter van verweerster. Deze verenging organiseerde onder meer het muziekfestival 'Tribes Gathering' in 2012 en 2013. Aanvankelijk werden alle inkomsten en onkosten verrekend via de bankrekening van eerste eiser gestort. Verweerster meent thans dat een aantal inkomsten van deze evenementen aan haar is onttrokken. Daarnaast meent zij dat eisers een deel van de opbrengst van de voorverkoop van tickets van het 'Goa Gil' evenement ten onrechte hebben overgemaakt op de rekening van tweede eiseres.

Bij beschikking van 02.05.2014 van de beslagrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent werd huidige verweerster gemachtigd om tot beloop van 22.885,00 euro in hoofdsom, interesten en kosten, bewarend beslag (bij een derde) te leggen op de opbrengst van alle inkomsten (kaartverkoop en consumentenproducten) van het festival "Shpongle" op 02.05.2014 van 22.00u tot 03.05.2014 om 5.00u in handen van alle personen, houders van deze opbrengsten en dit op de plaats waar dit festival plaats heeft te 9000 Gent, ICC, F. Van Rysselberghedreef2 bus 1. Verweerster was tevens gehouden om binnen de 30 dagen na het beslag de zaak ten gronde voor de rechtbank aanhangig te maken.

Uit de verklaringen van eisers blijkt dat uiteindelijk beslag is gelegd op 8.678,50 euro.

Bij exploot van 02.06.2014 hebben eisers derdenverzet aangetekend tegen deze beschikking en tegen het in uitvoering hiervan gelegde beslag.

3. Vorderingen

Eisers vorderen de intrekking van de beschikking dd. 02.05.2014 van de be-

slagrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent en de opheffing van het bewarend beslag op de opbrengst van alle inkomsten van het festival "Shpongle" dat op 2 en 3 mei 2014 plaatsvond, evenals de opheffing van de aanstelling van gerechtsdeurwaarder Philippe Helderweirt als gerechtelijk bewaarder.

Daarnaast vorderen eisers de veroordeling van verweerster tot de kosten van het geding met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding, de voorlopige tenuitvoerlegging zonder borgstelling en met verbod tot kantonnement.

Verweerster besluit tot de ongegrondheid van het verzet van eisers en vordert de veroordeling van eisers tot de kosten van het geding met inbegrip van een rechtsplegingsvergoeding.

4. Beoordeling

a.) Schorsing van de procedure

Verweerster stelt dat zij op 13.06.2014 klacht met burgerlijke partijstelling heeft neergelegd voor de onderzoeksrechter te Marche-en-Famenne (stuk 5.3 verweerster). Verweerster stelt dat zolang er geen definitieve beslissing is over de strafvordering, de burgerlijke rechtsvordering dient te worden geschorst teneinde tegenstrijdige beslissingen te vermijden. Zij meent derhalve dat huidige procedure dient geschorst te worden totdat er uitspraak gedaan is gver deze strafvordering.

De schorsing van de burgerlijke rechtsvordering bij een simultane strafvordering is gebaseerd op art. 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel bepaalt:

"De burgerlijke rechtsvordering kan tezelfdertijd en voor dezelfde rechters vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden; in dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld". Dit principe is ook gekend onder het adagium "Ie criminel tient Ie civil en état". Op basis van voormeld adagium kan er geen uitspraak gedaan worden over een burgerlijke vordering, zolang er geen uitspraak is in de strafzaak, wanneer een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld.

De rechtbank volgt verweerster hierin niet. De rechtsmacht van de beslagrechter is beperkt. Zijn beslissingen brengen geen nadeel toe aan de zaak zelf (art. 1489 lid 2 Ger.W.). De beslagrechter mag niet ingrijpen in de materieelrechtelijke verhouding tussen de partijen.

De beslagrechter is om deze reden (behoudens het niet van toepassing zijnde geval dat hij oordeelt als bodemrechter) niet gebonden door het adagium 'Ie criminel tient Ie civil en etat' (Gent, 21 november 1995, A.J.T., 1996-97,13 met noot; Beslagr. Brugge, 11 februari 1991, T. Not., 1992, 366; Beslagr. Brussel, 9 april 1991, T.B.B.R., 1992, 91; Beslagr. Veurne, 18 december 1991, T.B.B.R., 1992,92). Dit is zowel het geval bij de beoordeling van de toelating dan wel de handhaving van bewarende beslagen, als bij de beslechting van geschillen bij uitvoerend beslag (Beslagr. Brussel, 26 april 1989, Bull. Bel., 1995,559). Dit door verweerster opgeworpen argument dient dan ook te worden verworpen.

b.) Urqentie

Eiseres betwist dat voldaan is aan de vereisten van art. 1413 Ger.W., met name dat niet voldaan is aan de voorwaarde van spoedeisendheid.

Verweerster meent dat haar schuldvordering urgent is. Zij wijst op het feit dat eerste eiser ~ hoewel van Belgische nationaliteit- geen woonplaats heeft in België, maar zich in Bulgarije heeft gevestigd. Hij, noch tweede eiseres, heeft enig goed in België dat vatbaar is voor beslag. Verweerster meent dat het onmogelijk is om een beslag te benaarstigen in Bulgarije, minstens zouden hier bijzonder hoge kosten uit voortvloeien. Verder wijst zij op het feitelijk gegeven dat eerste eiser geen duidelijkheid heeft verschaft omtrent zijn beheer binnen de VZW (verweerster).

Eisers betwisten deze stelling. Zij wijzen op het gegeven dat Bulgarije sinds 01.01.2007 lid is van de Europese Unie en als dusdanig gebonden is door de EGVerordening 1215/2012 (de zgn. Brussel! bis Verordening) die grensoverschrijdende geschillen (met inbegrip van bewarende en uitvoeringsmaatregelen) vereenvoudigd en goedkoper maakt. Verder stellen eisers dat het loutere feit dat zij in het buitenland gevestigd zijn, op zich niet voldoende is om tot urgentie te besluiten. Eisers wijzen er verder op dat zij gevestigd zijn in Bulgarije, niet om zich te onttrekken aan de vervolging door verweerster, maar omdat daar het centrum van hun professionele activiteiten ligt. Zij stellen daarnaast dat zij verschillende evenementen organiseren in België en dit zullen blijven doen. Zij betwisten tenslotte dat zij onduidelijk zijn geweest omtrent de inkomsten en uitgaven van de VZW.

De vereiste van hoogdringendheid heeft een algemene strekking en geldt in beginsel voor ieder bewarend beslag. Het geldt ook ongeacht of dit beslag wordt gelegd krachtens de machtiging van de beslagrechter of op grond van een vonnis (Cass. 14 september 1984, R.W. 1985- 86, 894; J. LAENENS, "Kroniek van het gerechtelijk recht (1983-84)", R.W. 1984- 1985, 1767, nr. 58).

Aan deze vereiste van urgentie is voldaan wanneer de solvabiliteit van de schuldenaar in het gedrang komt zodat de latere uitwinning gevaar loopt (Cass., 22 juni 2000, R.W., 2000-2001, 1166; DIRIX, E. en BROECKX, K., Beslag, A.P.R., 2010, 312, nr. 449). Anders uitgedrukt: bewarend beslag kan worden toegestaan wanneer de schuldeiser ernstige redenen heeft om te vrezen dat, indien geen bewarende maatregelen worden genomen, de inning van zijn schuldvordering in het gedrang komt (STRANART, A.M., "Les conditions générales des saisies conservatoires", T.B.H., 1985, 742; DE LEVAL, G" Traité des Saisies, 282-283, nr.145) De voorwaarde van spoedeisendheid vereist objectieve maatstaven die het bewijs leveren dat de financiële positie van de debiteur in het gedrang is.

De bewijslast van de urgentie rust op de beslaglegger. Die bewijslast geldt niet enkel bij de procedure op eenzijdig verzoekschrift, maar blijft ook bestaan bij de beoordeling van het (derden)verzet. De urgentie moet bestaan zowel op het tijdstip waarop het beslag wordt gelegd, als op het ogenblik waarop de rechter over de handhaving van het beslag moet oordelen (Cass. 22 juni 2000, R.W. 2000- 01, 1166; E. DIRIX en K. BROECK, tw. "Beslag" in A.P.R. 2010, Mechelen, Kluwer, 312 (449)).

Eisers moeten bijgetreden worden in hun stelling dat de afwezigheid van voldoende activa op Belgisch grondgebied als een onvoldoende voorwaarde kan worden beschouwd wanneer er met een ander land ~ waar de vreemde schuldenaar gevestigd is ~ een executieverdrag bestaat en de uitvoering aldaar mogelijk is (Beslagr. Brussel, 22 juni 1987, J.L.M.B., 1987, 1014). De rechtbank neemt aan dat een uitvoering in een ander EU-land op zich minder evident is dan in eigen land, maar daarom niet dermate moeilijker dat tot een onmogelijkheid kan geoordeeld worden die als urgentie in de zin van art. 1413 Ger.W. te beschouwen is.

Voor het overige is de rechtbank van voordeel dat verweerster niet aantoont dat de financiële positie van eerste en/ of tweede eiseres in het gedrang is. Hun verhuis naar Bulgarije bewijst dit op zich niet. Ook de discussie nopens de transparantie ten aanzien van de boekhouding van verweerster kan niet als element aanzien worden dat wijst op een insolvabiliteit in hoofde van eerste en tweede eiseres. Het beslag dient bij gebreke aan urgentie dan ook te worden opgeheven.

Nu niet voldaan is aan de vereiste van urgentie, dient de kwaliteit van de schuldvordering niet meer beoordeeld te worden.

c.) Gerechtskosten, voorlopiqe tenuitvoerleqqinq en kantonnement

De hoofdvordering van eisers wordt in deze beschikking gegrond verklaard. Gelet op deze uitkomst van het geding is verweerster de in het ongelijk gestelde partij die veroordeeld wordt tot de kosten van het geding (art. 1017 lid 1 Ger.W.) die door eisers begroot worden op de rechtsplegingsvergoeding van 1.320,00 euro.

Krachtens art. 1395 juncto 1039 Ger.W. zijn de beschikkingen van de beslagrechter van rechtswege uitvoerbaar. Er worden bovendien geen afdoende redenen aangehaald om de mogelijkheid tot kantonnement uit te sluiten.

OM DEZE REDENEN,

BESLIST DE BESLAGRECHTER,

op tegenspraak en zoals in kort geding, Verklaart de vordering van eisers ont - vankelijk en in de volgende mate gegrond.

Trekt de beschikking van de beslagrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent van 02.05.2014 (A.R. 14/665/B) in.

Beveelt de opheffing van het bewarend beslag op roerend goed, zoals gelegd ten verzoeke van verweerster op roerend goed, meer bepaald op de opbrengst van alle inkomsten (kaartverkoop en consumentenproducten) van het festival "Shpongle" op 02.05.2014 van 22.00u tot 03.05.2014 om 5.00u in handen van alle personen, houders van deze opbrengsten en dit op de plaats waar dit festival heeft plaats gehad te 9000 Gent, ICC, F. Van Rysselberghedreef 2 bus 1, binnen de 48 uur na de betekening van deze beschikking, alsook van de begeleidende maatregelen.

Zegt voor recht dat bij gebreke van vrijwillige opheffing binnen voornoemde termijn huidige beschikking als titel tot opheffing zal gelden.

[ ... ]  

Gerelateerd

Hof van Beroep Gent, 29 juni 2010, RW 2011-2012, 493

Zelfs een niet uitvoerbaar verklaard vonnis kan niet resulteren in bewarend beslag zonder bewijs van urgentie

Uittreksel uit het arrest:

V. t/ NV I.B.

...

III. Beoordeling

Het hof dient zich uit te spreken over de regelmatigheid en rechtmatigheid van het bewarend beslag dat geïntimeerde op 29 juli 2009 liet leggen. Het hof moet nagaan of voldaan is aan de twee fundamentele voorwaarden voor het leggen van het bewarend beslag, namelijk

– of de beslaglegger beschikt over een zekere, vaststaande en opeisbare schuldvordering (art. 1415 Ger.W.).

– of de zaak spoedeisend is (art. 1413 Ger.W.).

De schuldvordering van geïntimeerde wordt gestaafd door een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde van 19 september 2008, dat gezag van gewijsde heeft. Bij dit vonnis, dat niet uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard, wordt de vordering van geïntimeerde wegens contractuele wanprestatie van appellanten en beëindiging van de overeenkomst van lening, bruikleen, afstand openingstaks en drankafname volledig ingewilligd.

Uit dit vonnis blijkt dat geïntimeerde een zekere, vaststaande en opeisbare schuldvordering heeft op appellanten ten bedrage van 7.571,74 euro, vermeerderd met de interesten en de kosten.

Dit vonnis werd op 19 december 2008 betekend aan appellanten, die op 19 januari 2009 hoger beroep hebben ingesteld. De rechtsdag voor de behandeling van de zaak is vastgesteld op 2 mei 2011.

Het vonnis van 19 september 2008 geldt krachtens art. 1414 Ger.W. als titel voor het leggen van bewarend beslag, ook al is het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Appellanten erkennen dat uit dit vonnis het bestaan van een schuldvorderingen blijkt die zeker, vaststaand en opeisbaar is en die niet meer ter discussie kan worden gesteld, zolang het vonnis niet door de rechter in hoger beroep wordt hervormd of vernietigd.

Bijgevolg dient het hof enkel te onderzoeken of ook voldaan is aan de voorwaarde van urgentie, die een beslag rechtvaardigt.

Het feit dat de schuldeiser een zelfs onbetwistbare vordering heeft op zijn debiteur, volstaat niet als verantwoording voor een bewarend beslag. Bewarend beslag kan slechts worden gelegd wanneer er sprake is van spoedeisendheid. Vereist wordt dat de solvabiliteit van de debiteur in het gedrang komt zodat de latere uitwinning gevaar loopt. Het bewarend beslag is gewettigd telkens wanneer naar objectieve maatstaven de financiële positie van de debiteur in het gedrang komt. Het beslag kan dus niet worden aangewend als louter drukkingsmiddel. Dat de schuldeiser een onbetwistbare vordering heeft op zijn schuldenaar, kan op zichzelf een ingrijpende maatregel als het beslag niet wettigen.

Het bestaan van urgentie is naast het bestaan van een zekere, vaststaande en opeisbare schuldvordering, een fundamentele voorwaarde voor het leggen van bewarend beslag.

De bewijslast van de urgentie rust op de beslaglegger. Hij moet de concrete gegevens ter zake aanbrengen. Vage geruchten omtrent de insolvabiliteit van de debiteur volstaan niet. De urgentie dient te bestaan zowel op het tijdstip waarop het beslag wordt gelegd, als op het ogenblik waarop de rechter over de handhaving van het beslag dient te oordelen.

...

Het hof moet thans nagaan of er in het licht van de concrete omstandigheden redenen zijn om aan te nemen dat de zaak ten tijde van het beslag spoedeisend was en nog steeds is, zodat geïntimeerde tot vrijwaring van haar vaststaande schuldvordering bewarend beslag kan laten leggen.

Geïntimeerde is overgegaan tot bewarend beslag op basis van het vonnis op grond van een beweerde zeer gegronde vrees dat de appellanten hun onroerend goed zullen verkopen en/of zich onvermogend zullen maken en dat zij zich ook in de procedure ten gronde reeds hadden beroepen op hun precaire financiële toestand om de herleiding te vragen van de rechtsplegingsvergoeding tot het minimumbedrag.

Het hof stelt vast dat de bodemrechter in de procedure ten gronde naar aanleiding van de onmiddellijke toepassing van de wet van 21 april 2007 op hangende gedingen aan de partijen vór de sluiting van het debat heeft gevraagd standpunt in te nemen over de toepassing van deze wet en dat appellanten toen hebben gevraagd de rechtsplegingsvergoeding te herleiden tot het minimumbedrag (375 euro), gelet op hun “precaire financiële toestand en het feit dat de zaak reeds aanhangig was vór het in werking treden van de nieuwe bepalingen”.

De bodemrechter heeft de rechtsplegingsvergoeding herleid tot het minimumbedrag, “gelet op de aannemelijke precaire financiële situatie” van de appellanten. De bodemrechter nam dit aan, zonder dat appellanten hiertoe stukken in verband met hun financiële situatie dienden over te leggen.

Het hof is van oordeel dat de herleiding van de rechtsplegingsvergoeding wegens de aannemelijke precaire financiële situatie als zodanig en zonder bewijskrachtige gegevens betreffende de concrete vermogenstoestand van appellanten niet bewijst dat er sprake is van een risico van insolvabiliteit, die een bewarend beslag rechtvaardigt.

Appellanten tonen aan dat eerste appellant sedert 2003 tewerkgesteld is bij de NV P. en daar een nettoloon tussen de 1.100 en 1.400 euro per maand blijkt te ontvangen, wat impliceert dat er een – zij het gering – beslagbaar inkomen bestaat. Bovendien blijken appellanten eigenaar te zijn van het in beslag genomen onroerend goed, dat het voornaamste onderpand is van de schuldeisers en dat het bedrag van de schuldvordering van geïntimeerde ruimschoots overstijgt.

Geïntimeerde voert aan een zeer gegronde vrees te hebben dat appellanten dit onroerend goed zullen verkopen en/of zich onvermogend zullen maken. Zij zou via handelsrelaties en vertegenwoordigers vernomen hebben dat appellanten hun onroerend goed zouden verkopen en zich op die manier volledig onvermogend zouden maken.

Dergelijke vage geruchten, zonder enige nadere specificatie en aanvullend bewijs, volstaan evenwel niet om aan te nemen dat appellanten daadwerkelijk het voornemen hebben om hun onroerend goed van de hand te doen.

Ook de hypothetische mogelijkheid dat appellanten na de opheffing van het beslag hun onroerend goed zouden verkopen, is als zodanig geen indicatie van urgentie bij gebrek aan specificatie van de geruchten die zij in die zin beweert te hebben vernomen.

Geïntimeerde toont niet aan dat er sprake is van spoedeisendheid. De enkele omstandigheid dat appellanten de schuld niet erkennen, volstaat niet.

Het hoger beroep is gegrond. De beschikking houdende machtiging tot bewarend beslag moet worden ingetrokken en het beslag op basis hiervan gelegd moet worden opgeheven.

...

 

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409