Art. 5 van de Potpourri VI wet stelt:
"In artikel 40 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wet van 8 maart 1948, worden het eerste en het tweede lid vervangen als volgt:
"Onverminderd de toepassing van de artikelen 794, 861 en 864 van het Gerechtelijk Wetboek zijn de vorenstaande regels voorgeschreven op straffe van nietigheid.".
Concreet wordt aldus de nietigheidsregeling van artikel 40 Taalwet Gerechtszaken gelijkgesteld met de algemene nietigheidsregeling van het gemeen recht.
In een opmerkelijk vonnis van het Vredegerecht de Turnhout d.d. 24 mei 2006 (juristenkrant 13 juni 2007 pagina vijf) verklaarde en de vrederechter een dagvaarding nietig omdat de dagvaarding voorzien was van een barcode. De vrederechter overwoog dat een dagvaarding moet klaar en duidelijk zijn en geen geheime, niet interpreteerbaar en, niet toegankelijke code mag bevatten. Een barcode is enkel toegankelijk voor ingewijden die beschikken over de sleutel ervan. Volgens de vrederechter te Turnhout is zoiets strijdig met de taalwetgeving. Verondersteld werd dat de barcode informatie inhield over de verwerende partij, zoals opgeslagen in een elektronische databank, zonder dat kon nagegaan worden wat er precies in deze databank werd opgenomen.
Rechtspraak Taalgebruik in deskundigen onderzoek:
Een deskundigenverslag, opgesteld met miskenning van de taalwetgeving, is absoluut nietig, wat de rechter ambtshalve in elke stand van het geding kan opwerpen. De deskundige moet deze fout rechtzetten door op eigen kosten een nieuw verslag op te stellen.
(...)
1. Gelet op de tussenbeschikking van 10 december 2003 waarbij de heer H.V. werd aangesteld als deskundige met opdracht de waarde te bepalen van de aandelen van de NV H. en tevens zijn oordeel te geven over de regelmatigheid van de boekhouding, het kapitaal, de transacties, de ontvangen en uitgegeven facturen van de NV H. en zijn oordeel te vellen over de vermogensverhouding of vermengingen tussen de NV H., BVBA L. en NV L. en de BVBA H. Int.
2. Op 30 juni 2006 heeft de deskundige zijn definitief verslag neergelegd ter griffie.
De rechtbank stelt vast dat het deskundigenverslag, dat 42 pagina‘s omvat, diverse citaten in de Franse taal bevat.
Al deze passages in de Franse taal betreffen de aantekeningen van mr. d‘A. gedaan als repliek op het voorverslag van de deskundige.
Deze aantekeningen werden overgenomen in het verslag bij wijze van citaat en door de deskundige in het verslag beantwoord.
De antwoorden van de deskundige kunnen slechts worden begrepen in het licht van de vraagstelling.
De deskundige heeft de geciteerde passages in de Franse taal niet vertaald of geen weergave gedaan van de opgeworpen middelen en stellingen.
Een deskundigenverslag opgesteld in een andere taal is absoluut nietig en dit kan ambtshalve worden ingeroepen in elke stand van het geding (art. 40 van de wet van 14 juli 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken).
Wanneer de passage in de andere taal een essentieel element is van de redenering van de deskundige, brengt zulks de nietigheid van het verslag mee (M. Bosmans, «De taal van het deskundigenonderzoek», in Deskundigenonderzoek in privaatrechtelijke geschillen, Antwerpen, Intersentia, 1999, p. 79, nr. 5; J. Rampelberg, «Het taalgebruik bij gerechtelijk deskundigenonderzoek, met bijzondere aandacht voor het medisch deskundigenonderzoek», T.B.B.R. 2002, p. 569, nr. 73).
De bemerkingen van mr. d‘A. op de preliminaria die integraal in het verslag worden opgenomen in een andere taal, maken een element van de discussie uit. Zij maken het mogelijk de redenering van de deskundige te begrijpen.
We zijn derhalve van oordeel dat het deskundigenverslag, zoals dit thans voorligt, nietig is wegens miskenning van de taalwetgeving. Een nietig verslag kan niet worden aangewend, ook niet als inlichting.
3. We stellen vast dat tot en met de preliminaria de procedure conform de taalwetgeving verliep. Pas in het stadium van de opmerkingen werd de taalwetgeving geschonden.
Het komt raadzaam voor dezelfde deskundige aan te stellen met opdracht binnen een termijn van twee maanden een verslag in te dienen dat conform de taalwetgeving is.
Omdat het niet naleven van de wet op het taalgebruik in gerechtszaken een fout van de deskundige is, mag hij voor deze bijkomende opdracht geen ereloon aanrekenen.
Recht op vertaling - recht op verdediging in strafzaken:
Wanneer een rechtbank in strafzaken een verzoek om vertaling afwijst, miskent zij daarom nog niet de rechten van verdediging of van het recht op een eerlijk proces oplevert. Het blijft de voor beklaagde immers mogelijk om zelf de stukken laten vertalen.
De rechter kan daarnaast het verzoek tot vertaling afwijzen wanneer hij ervan overtuigd is dat de betrokkene de andere taal kent (Cass. 15 mei 1950, Pas. 1950, I, 650; L. Lindemans, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story Scientia, 1975, p. 134, nr. 226; R. Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2006, p. 916, nr. 1996).
zie ook Cass. 2 maart 1948, Pas. 1948, I, 137 en Cass. 26 april 2005 RW 2007-2008, 1454 met noot Vandeplas.
• Cass. (1e Kamer) 1 december 2005, RW 2008-2009, 1860
De akte van hoger beroep nietig is nietig wanneer de feitelijke gegevens in de akte niet volledig in het Nederlands zijn gesteld:
«Overwegende dat overeenkomstig art. 1057, 7o, Ger. W. de akte van hoger beroep, op straffe van nietigheid, de uiteenzetting van de grieven vermeldt;
«Dat derhalve de akte van hoger beroep de uiteenzetting van de grieven in de taal van de rechtspleging moet vermelden;
«Overwegende dat de appellant zelf oordeelt hoe gedetailleerd hij zijn grieven in de akte van hoger beroep uiteenzet;
«Dat wanneer de akte van hoger beroep tevens feitelijke gegevens vermeldt ter ondersteuning van de gegrondheid van het hoger beroep, zij tot de grieven behoren die in het debat worden gebracht en waarvan de geïntimeerde kennis moet kunnen nemen in de taal van de rechtspleging;
«Dat het onderdeel dat uitgaat van het tegendeel, faalt naar recht».
vergelijk: Cass. 18 oktober 2004, R.W. 2005-06, 547, met noot J. Laenens; lees deze noot met het paswoord van RW.
[...]
IV. Beslissing van het Hof
1. Eerste onderdeel
Overwegende dat, overeenkomstig artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waarvan de bepalingen, krachtens artikel 40, eerste lid, van dezelfde wet, zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid die van ambtswege door de rechter wordt uitgesproken, voor al de rechtscolleges in hoger beroep, voor de rechtspleging de taal wordt gebruikt waarin de bestreden beslissing is gesteld ;
Dat hieruit volgt dat de akte van hoger beroep, bepaald in artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek, moet gesteld worden in de taal van de bestreden beslissing ;
Overwegende dat een akte van de rechtspleging moet worden geacht geheel in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle vermeldingen vereist voor de regelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld ;
Dat, overeenkomstig artikel 1057, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek, de akte van hoger beroep, op straffe van nietigheid, de uiteenzetting van de grieven vermeldt ;
Dat derhalve de akte van hoger beroep de uiteenzetting van de grieven in de taal van de rechtspleging moet vermelden ;
Overwegende dat de appellant zelf oordeelt hoe gedetailleerd hij zijn grieven in de akte van hoger beroep uiteenzet ;
Dat, wanneer de akte van hoger beroep tevens argumenten ter ondersteuning van de grieven bevat, zij tot de grieven behoren die in het debat worden gebracht en waarvan de geïntimeerde kennis moet kunnen nemen in de taal van de rechtspleging ;
Dat het onderdeel dat ervan uitgaat dat de argumenten ter ondersteuning van een grief in de akte van hoger beroep in een andere taal dan die van de rechtspleging mogen worden gesteld, faalt naar recht ;
• vergelijk: Cass. 18 oktober 2004, R.W. 2005-06, 547, met noot J. Laenens; lees deze noot met het paswoord van RW
[...]
IV. Beslissing van het Hof
1. Eerste onderdeel
Overwegende dat, overeenkomstig artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waarvan de bepalingen, krachtens artikel 40, eerste lid, van dezelfde wet, zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid die van ambtswege door de rechter wordt uitgesproken, voor al de rechtscolleges in hoger beroep, voor de rechtspleging de taal wordt gebruikt waarin de bestreden beslissing is gesteld ;
Dat hieruit volgt dat de akte van hoger beroep, bepaald in artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek, moet gesteld worden in de taal van de bestreden beslissing ;
Overwegende dat een akte van de rechtspleging moet worden geacht geheel in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle vermeldingen vereist voor de regelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld ;
Dat, overeenkomstig artikel 1057, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek, de akte van hoger beroep, op straffe van nietigheid, de uiteenzetting van de grieven vermeldt ;
Dat derhalve de akte van hoger beroep de uiteenzetting van de grieven in de taal van de rechtspleging moet vermelden ;
Overwegende dat de appellant zelf oordeelt hoe gedetailleerd hij zijn grieven in de akte van hoger beroep uiteenzet ;
Dat, wanneer de akte van hoger beroep tevens argumenten ter ondersteuning van de grieven bevat, zij tot de grieven behoren die in het debat worden gebracht en waarvan de geïntimeerde kennis moet kunnen nemen in de taal van de rechtspleging ;
Dat het onderdeel dat ervan uitgaat dat de argumenten ter ondersteuning van een grief in de akte van hoger beroep in een andere taal dan die van de rechtspleging mogen worden gesteld, faalt naar recht ;
Rechtspraak:
• Cassatie 21 september 2007:
Aan het eentalig karakter van het arrest wordt geen afbreuk gedaan wanneer in een in het Frans gevoerde rechtspleging de woonplaats van één van de partijen in het Nederlands wordt vermeld, terwijl die woonplaats in een gemeente van de Brusselse agglomeratie gelegen is (1). (1) Zie Cass., 29 mei 1995, AR
C.94.0389.F, nr 258; Cass., 7 juni 2007, AR C.06.0380.F, nr ...
• Arbeidshof Gent A.R. nr. : 249/07 27 juni 2008
5.2.1. De toepassing van de taalwet Het arbeidshof stelt vast dat de geïntimeerde twee in het Engels gestelde stukken overlegt.
Het betreft enerzijds een “Job description. Director Business Development Productivity A. E.” (stuk 2) en anderzijds een schrijven van de appellante aan de geïntimeerde van 4 april 2006 (stuk 9). Stuk 4 van de appellante is dezelfde “Job description”, waarvan de eerste rechter een vertaling in het vonnis opneemt.
Nu de appellante haar exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied had, zijn de bepalingen van het Nederlands Taaldecreet van toepassing. Dit betekent dat de stukken 2 en 9 van de geïntimeerde en 4 van de appellante nietig zijn (art. 10, eerste lid, Nederlands Taaldecreet).
Een vervanging van nietige stukken door geldige Nederlandstalige stukken is enkel mogelijk in de regeling van de Taalwet Bestuurszaken.
De nietigheid kan de geïntimeerde wel geen nadeel berokkenen (art. 10, laatste
lid, Nederlands Taaldecreet).
De rechtspreuk "nul ne plaide par procureur" mag volgens het hof van cassatie in het Nederlandstalig landsgedeelte onvertaald worden weergegeven in een beroepsakte. Zie Cass. 22/05/09, R.W. 2009-2010, 671, met noot Lindemans,Schipperen tussen taaleigenheid, anderstaligheid en aantasting van eentaligheid (lees deze noot met paswoord RW via deze link) en NJW 213, 900, met noot, Anderstalige rechtsadagia in een akte van rechtspleging.
weergave van het arrest:
1. Krachtens artikel 2 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, hierna Taalwet gerechtszaken, wordt voor de burgerlijke rechtbanken van eerste aanleg die hun zetel hebben in de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Limburg en in het arrondissement Leuven de gehele rechtspleging in betwiste zaken in het Nederlands gevoerd.
Voor al de rechtscolleges in hoger beroep wordt voor de rechtspleging, krachtens artikel 24 van de Taalwet gerechtszaken, de taal gebruikt waarin de bestreden beslissing is gesteld.
Krachtens artikel 40, eerste lid, van dezelfde wet, is die regel voorgeschreven op straffe van nietigheid en wordt deze van ambtswege door de rechter uitgesproken.
2. Een akte wordt geacht in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle voor de regelmatigheid ervan vereiste vermeldingen in die taal zijn gesteld.
Hieraan doet niet af het gebruik van in de rechtstaal algemeen gekende en aanvaarde uitdrukkingen of adagia.
3. De rechtsspreuk "nul ne plaide par procureur" is een algemeen gekende en aanvaarde uitdrukking die in een groot aantal landen van de Europese Unie deel uitmaakt van de rechtstaal van die landen.
4. Het arrest stelt vast dat de appelakte melding maakt van voormelde uitdrukking, zonder vertaling ervan en zonder de weergave van de zakelijke inhoud van die aanhaling in het Nederlands en besluit tot de nietigheid van de appelakte op die grondslag.
5. Door aldus te oordelen schendt het arrest de in het middel aangevoerde wetsbepalingen.
Het middel is gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest.
vergelijk: het quod non arrest, Juristenkrant, 2006, 138, 1.
Besluit de eentaligheid van een akte wordt niet geschonden door een anderstalige rechtspreuk of adagium zolang deze anderstalige passage niet essentieel is om de redenering verstaanbaar te houden, ook voor een persoon die de taal van het anderstalig citaat niet machtig is. Een beetje (potjes)latijn mag, als het maar niet te veel is.
• Hof van Cassatie, 26 november 2009, RW 2010-2011, 1519 Verwijzing Nederlandstalige Kamer naar Franse Kamer
Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel inzake NV BE T. t/ BVBA T.E.P.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 18 december 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
1. Krachtens art. 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken wordt voor al de rechtscolleges in hoger beroep, voor de rechtspleging, de taal gebruikt waarin de bestreden beslissing is gesteld.
De appelrechter heeft deze bepaling nageleefd door het hoger beroep gericht tegen het beroepen vonnis, dat in het Nederlands werd opgesteld, te behandelen en te beoordelen in het Nederlands.
2. Gelet op de beslissing van de appelrechter dat de eerste rechter territoriaal niet bevoegd was, maar wel de Rechtbank van Koophandel te Nijvel, diende hij met toepassing van art. 643 Ger.W. te bepalen voor welk rechtscollege de zaak verder moest worden behandeld.
Krachtens voormeld art. 643 Ger.W. dient de zaak te worden verwezen naar de bevoegde rechter in hoger beroep, dit is de appelrechter van de rechter die in eerste aanleg bevoegd is. De appelrechter die te dezen bevoegd is in hoger beroep, is weliswaar het Hof van Beroep te Brussel, maar dan wel een civiele kamer van dit hof die kan kennisnemen van Franstalige zaken.
Door te beslissen dat de zaak verder moet worden behandeld door een Franstalige kamer van het Hof van Beroep te Brussel, dit is de kamer die kennisneemt in dit hof van de hogere beroepen tegen de vonnissen van de Rechtbank van Koophandel te Nijvel, verantwoordt de appelrechter zijn beslissing naar recht.
Het middel kan niet worden aangenomen.
3. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan blijkt dat bij beschikking van 9 maart 2007 de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Brussel geoordeeld heeft dat er geen reden was tot verwijzing naar een kamer van dit hof die kennisneemt van de zaken in het Frans.
Die beslissing wordt niet bestreden en is evenmin ingetrokken of gewijzigd. Krachtens die beschikking die de kamer waarnaar de zaak verwezen is bindt, blijft de zaak hangende voor de Nederlandstalige kamer waarvoor ze vastgesteld is.
De verzoeker merkt op dat de toestand die wordt veroorzaakt door de bestreden beslissing en de beschikking van de eerste voorzitter een onmogelijkheid creëert voor het hof van beroep om uitspraak te doen, maar er wordt geen regeling van rechtsgebied gevraagd.
Het stand alone arrest: Cass. 20/02/2009, Het gebruik van de woorden "stand alone", tussen aanhalingstekens geplaatst in de beslissing, schendt de Taalwet Gerechtszaken niet, in zoverre de bekritiseerde overweging waarin deze woorden worden gebruikt verstaanbaar en zinnig is blijkens haar context (1). (1) Zie Cass., 19 sept. 2006, AR P.06.0298.N, A.C., 2006, nr 424 ("quod non") en 16 maart 2007, AR C.06.0067.N, A.C., 2007, nr 143 (Franstalige en Engelstalige benamingen van overeenkomsten).
QUICK RESTAURANTS, naamloze vennootschap, met zetel te 1050 Brussel, Louizalaan 65, bus 11,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149 bus 20, waar de eiseres woonplaats kiest,
tegen
1. BONFAIT EXPLOITATIE, besloten vennootschap, met zetel te 7591 HD Denekamp (Nederland), Faradayweg 2,
2. EURO FRESH, naamloze vennootschap, met zetel te 3950 Bocholt, Dorpsstraat 14,
3. S. J.,
verweerders.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 25 oktober 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel.
Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
7De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
- de artikelen 1315, 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek;
- de artikelen 870, 962 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek;
- de artikelen 4, 23, 37 en 40 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
- de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken (als bijlage gevoegd bij het Beneluxverdrag van 19 maart 1962 op de warenmerken, goedgekeurd bij wet van 30 juni 1969), zoals gewijzigd, respectievelijk bij Protocol van 7 augustus 1996, goedgekeurd bij wet van 3 juni 1999, in werking getreden op 1 januari 2000 en bij protocol van 2 december 1992 houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995 en beide nadien gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001, goedgekeurd bij wet van 24 december 2002 en in werking getreden op 1 januari 2004 en beiden thans vervangen door respectievelijk de artikelen 2.2 en 2.20.1. b. van het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Den Haag op 25 februari 2005, waarmee is ingestemd bij wet van 22 maart 2006 (B.S. 26 april 2006) en dat in werking is getreden op 1 september 2006;
- de artikelen 5, lid 1, en 12, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten;
- het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie der procespartijen, beschikkingsbeginsel genaamd;
- het algemeen rechtsbeginsel dat de eerbiediging van het recht van verdediging voorschrijft.
Aangevochten beslissingen
Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van de eiseres tegen het vonnis van de voorzitter van koophandel te Brussel van 4 april 2003 ongegrond. Aldus wijzen de appelrechters de oorspronkelijke vordering van de eiseres, die ertoe strekte voor recht te horen zeggen dat de verweerders door het depot en gebruik van het merk "Q Quick Dinner" een inbreuk plegen op de merken "Q" en "Q Quick" evenals op de handelsnaam "Quick" en de staking te horen bevelen van het gebruik door de verweerders van de termen "Q" en "Quick" met of zonder bijvoegsel als "Dinner" bereide gerechten, zowel als handelsnaam als merk, en dit onder verbeurte van een dwangsom, af.
Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters m.b.t. het verwarringsgevaar:
"17. Artikel 2.20.1.b. BVIE kan (de eiseres) ook geen grond bieden om zich te verzetten tegen het gebruik in het economische verkeer door (de verweersters) van hun merk.
De betrokken tekens dienen immers elk op zich en in hun onderling verband te worden beschouwd naar hun visuele, auditieve of conceptuele overeenstemming en moeten dermate overeenstemmend zijn dat hierdoor bij de gemiddelde verbruiker verwarring kan ontstaan.
In het voorliggende geval kan niet worden aangenomen dat er verwarringsrisico bestaat.
18. Immers, het centrale onderdeel in het merk van de eerste (verweerster) wordt niet gevormd door de letter Q, maar door de twee woorden die door de Q worden omsloten ‘Quick Dinner'.
Deze woorden hebben op zich een hoog beschrijvend gehalte: ze zeggen wat het verpakte product werkelijk inhoudt: een bereide, snel verwarmde maaltijd.
De letter Q, die overigens niet bestemd is om te worden uitgesproken, is daarenboven opvallend aangekleed met sterren die suggestief kunnen zijn voor de kwaliteit van de aangeboden voeding.
19. Anders is het met de drie merken van (de eiseres).
Zowel het teken Q, het woord Quick als het samengestelde beeldmerk refereren nadrukkelijk aan de vennootschapsnaam en het ‘uithangbord' van (de eiseres) en aldus aan haar activiteit als specifieke restaurateur.
Ze biedt een beperkt assortiment van voeding aan die wegens de aard en de bepaald eenvoudige wijze van bereiding ervan snel kan worden verbruikt, overwegend in het restaurant.
20. De enige overeenstemming tussen het merk van (de eerste verweerster) en twee van de drie merken van (de eiseres) is auditief voor de term ‘quick'.
Blijkens de overgelegde stukken wordt deze term nochtans in dermate veel combinaties gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft.
Het woord ‘quick' is in alle talen van de Benelux gekend en begrepen als ‘snel'.
De overeenstemming heeft dus slechts een zeer beperkte draagwijdte en is onvoldoende om een merkinbreuk op te leveren.
21. Het verwarringsgevaar dat door de overeenstemming kan worden opgeleverd moet worden beoordeeld in hoofde van de gemiddelde, normaal geïnformeerde, oplettende en omzichtige consument op het ogenblik waarop de inbreuk beweerd werd begaan.
Het houdt in dat de consument op grond van de totaalindruk die de merken laten, kan denken dat de waren of diensten die worden aangeboden afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van met elkaar economisch verbonden ondernemingen.
22. Ten aanzien van het voorliggende geval overweegt het hof hieromtrent het volgende.
Zoals reeds boven is vermeld wordt de consument met de merken van (de eiseres) geconfronteerd binnen het bestek van belangstelling voor restaurantbezoek.
Het merk van (de eerste verweerster) kan hij percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke afdeling van een warenhuis.
Het woord- en beeldmerk Quick (3) is ongetwijfeld een sterk merk, maar niet als een teken op verpakte bereide waren.
De sterke onderscheidende kracht ligt ook in het ‘stand alone' van de term ‘quick'.
Voor het teken van (de eerste verweerster) daarentegen ligt de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken.
23. Het merk van (de eerste verweerster) maakt dan ook geen inbreuk op de beschermingsomvang van de merken van (de eiseres)" (p. 8-11 van het bestreden arrest).
Grieven
Eerste onderdeel
Artikel 13.A.1.b van de eenvormige Beneluxwet op de merken bepaalt dat de merkhouder zich op grond van zijn uitsluitend recht kan verzetten tegen elk gebruik, dat in het economisch verkeer van het merk of van een overeenstemmend teken wordt gemaakt voor de waren, waarvoor het merk is ingeschreven of voor soortgelijke waren, indien daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen het teken en het merk.
Deze wetsbepaling moet worden uitgelegd conform artikel 5, lid 1, van Richtlijn 89/104/EEG, in die zin dat, wanneer in het kader van de vraag of sprake is van een merkinbreuk, de beschermingsomvang van het aanvallende merk moet worden bepaald aan de hand van zijn onderscheidend vermogen, daarvoor steeds valt te letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek ten tijde waarop het inbreukmakend aangevallen gebruik van het merk of een overeenstemmend teken een aanvang nam.
Wanneer, met inachtneming van de hierboven vermelde maatstaf, wordt geoordeeld dat sprake is van merkinbreuk, dan wettigt zulks in de regel een verbod van verder gebruik van het inbreukmakend teken.
De stopzetting van het gebruik van het betrokken teken dient niet te worden gelast wanneer is vastgesteld dat het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder zijn onderscheidend vermogen heeft verloren, zodat het een gebruikelijke benaming in de zin van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 89/104 is geworden, en de rechten van de merkhouder dus vervallen zijn.
Het arrest beslist dat de term "quick" in dermate veel combinaties wordt gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft en dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als "snel", zodat de overeenstemming tussen het merk van de eiseres en het aangevochten merk slechts een zeer beperkte draagwijdte heeft en onvoldoende is om een merkinbreuk op te leveren.
Uit deze redenen van het bestreden arrest blijkt niet dat het hof van beroep, om de bescherming van het voormelde artikel 13.A.1.b te ontzeggen aan de merken van de eiseres, heeft gelet op de opvattingen van het publiek ten tijde waarop de verweerders het teken "Q" en het woord "Quick" zijn beginnen te gebruiken.
Derhalve schendt het bestreden arrest artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken.
Tweede onderdeel
Het in het arrest gestelde feit, dat "het woord ‘quick' in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als ‘snel'"(p. 10, nr. 20 van het arrest), is geen algemeen bekend of op de algemene ervaring berustend feit en blijkt evenmin uit enig stuk van de rechtspleging waarop het Hof vermag acht te slaan.
Bedoeld feit is derhalve een gegeven waarvan het hof van beroep buiten het proces uit eigen wetenschap kennis heeft verkregen.
Nu het hof van beroep zijn beslissing grondt op een feit dat niet uit algemene ervaring bekend is en dat het hof van beroep uit eigen wetenschap kende, schendt het de artikelen 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek.
Tevens schendt het hof van beroep de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, door zijn beslissing te steunen op een feit dat niet door de partijen is aangevoerd en waarvan het uit eigen wetenschap kennis heeft gekregen.
Door zijn beslissing te steunen op de bedoelde reden, zonder dat deze aan de tegenspraak van de partijen is onderworpen, schendt het arrest ook artikel 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, en het in deze wetsbepaling neergelegde beschikkingsbeginsel.
Ten slotte schenden de appelrechters het recht van verdediging van de eiseres, nu zij hun beslissing gronden op het feit dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen zou zijn als "snel", zonder de eiseres in de gelegenheid te stellen hieromtrent verweer te voeren.
Derde onderdeel
De appelrechters beslissen dat de sterke onderscheidende kracht van het woord- en beeldmerk van de eiseres in het "stand alone" van de term "quick" ligt, terwijl voor het teken van de eerste verweerster, de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken ligt (p. 11, nr. 22 van het bestreden arrest).
Op die redenen gronden de appelrechters hun beslissing dat het merk van de eerste verweerster geen inbreuk uitmaakt op de beschermingsomvang van de merken van de eiseres en wijzen zij de oorspronkelijke vordering van de eiseres af als ongegrond.
Het bestreden arrest bevat geen vertaling in de taal van de rechtspleging, het Nederlands, van het aangehaalde Engelse begrip "stand alone".
Overeenkomstig de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, worden de vonnissen en arresten gesteld in de taal van de rechtspleging.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de voornoemde wet zijn deze regels voorgeschreven op straf van nietigheid en heeft deze wetsschending dus de nietigheid van het arrest zowel naar de inhoud als naar de vorm tot gevolg.
Aangezien het bestreden arrest niet volledig in de taal van de rechtspleging is gesteld, schendt het de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en is het, krachtens artikel 40 van diezelfde wet, in zijn geheel nietig.
Vierde onderdeel
Overeenkomstig artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, zoals van toepassing, wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door het eerste depot.
Thans wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door de inschrijving van het merk (artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet, zoals gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001; vervangen door artikel 2.2 van Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom).
Bij de beoordeling van de overeenstemming tussen een merk en een inbreukmakend teken, dient derhalve het merk zoals gedeponeerd, of thans, zoals ingeschreven, als uitgangspunt worden genomen.
Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters dat de consument het merk van de eerste verweerster kan percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke afdeling van een warenhuis, terwijl het woord- en beeldmerk Quick van de eiseres ongetwijfeld een sterk merk is, maar niet als een teken op verpakte bereide waren.
Door de bescherming van het artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken te ontzeggen aan de merken van de eiseres op grond van die redenen, nemen de appelrechters als uitgangspunt niet de merken van de eiseres zoals ze zijn gedeponeerd en schenden zij, mitsdien, de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste onderdeel
1. Anders dan de eiseres aanvoert, beoordeelt het arrest het gevaar op verwarring door de tevoren vastgestelde mate van overeenstemming in hoofde van het in aanmerking komende publiek "op het ogenblik waarop de inbreuk werd begaan".
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag.
Tweede onderdeel
2. Zoals blijkt uit de overweging die aan de bekritiseerde overweging voorafgaat, achten de appelrechters bewezen dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als "snel", op grond van de stukken gehecht aan de syntheseconclusie in beroep van de verweerders die vermeldt dat het bestanddeel "quick" de vertaling is van het woord "snel" en als dusdanig ook in de Benelux algemeen wordt gebruikt dan wel gepercipieerd.
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing en mist feitelijke grondslag.
Derde onderdeel
3. Het onderdeel voert aan dat het bestreden arrest zijn beslissing laat steunen op de overweging dat de sterke onderscheidende kracht van het merk van de eiseres in "het stand alone" van de term "quick" ligt, waarvan geen vertaling in de taal van de rechtspleging wordt gegeven waardoor het arrest de artikelen 24 en 37 van de Wet Taalgebruik in Gerechtszaken zou miskennen en waardoor het nietig zou zijn ingevolge artikel 40 van deze wet.
4. Het gebruik van de woorden "stand alone", tussen aanhalingstekens geplaatst in de beslissing, schendt de Taalwet Gerechtszaken niet, in zoverre de bekritiseerde overweging waarin deze woorden worden gebruikt verstaanbaar en zinnig is blijkens haar context.
5. Te dezen blijkt uit het gebruik van de term "daarentegen" voor het teken van de eerste verweerster en de parallelle zinsopbouw van de in het onderdeel aangehaalde overweging die volgt op de bekritiseerde overweging, dat het woord "samenvoeging" als het tegenovergestelde van de woorden "stand alone" moet worden aangezien.
Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
Vierde onderdeel
6. Anders dan de eiseres beweert, nemen de appelrechters bij de beoordeling van de overeenstemming tussen de merken wel de ingeschreven merken als uitgangspunt, zoals blijkt uit de randnummers 17 tot 20 van het arrest.
De rechters oordelen vervolgens dat er geen reden is om artikel 13 A.1.b B.M.W., thans vervangen door artikel 2.20.I.b van het Benelux-Verdrag voor de Intellectuele Eigendom, toe te passen vermits zij vaststellen dat er geen verwarringsgevaar is, ondanks de in randnummer 20 vastgestelde overeenstemming tussen de merken.
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiseres in de kosten.
De kosten zijn begroot op de som van 684,68 euro jegens de eisende partij.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.07.0250.N
QUICK RESTAURANTS, naamloze vennootschap, met zetel te 1050 Brussel, Louizalaan 65, bus 11,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149 bus 20, waar de eiseres woonplaats kiest,
tegen
1. BONFAIT EXPLOITATIE, besloten vennootschap, met zetel te 7591 HD Denekamp (Nederland), Faradayweg 2,
2. EURO FRESH, naamloze vennootschap, met zetel te 3950 Bocholt, Dorpsstraat 14,
3. S. J.,
verweerders.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 25 oktober 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel.
Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
7De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
- de artikelen 1315, 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek;
- de artikelen 870, 962 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek;
- de artikelen 4, 23, 37 en 40 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
- de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken (als bijlage gevoegd bij het Beneluxverdrag van 19 maart 1962 op de warenmerken, goedgekeurd bij wet van 30 juni 1969), zoals gewijzigd, respectievelijk bij Protocol van 7 augustus 1996, goedgekeurd bij wet van 3 juni 1999, in werking getreden op 1 januari 2000 en bij protocol van 2 december 1992 houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995 en beide nadien gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001, goedgekeurd bij wet van 24 december 2002 en in werking getreden op 1 januari 2004 en beiden thans vervangen door respectievelijk de artikelen 2.2 en 2.20.1. b. van het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Den Haag op 25 februari 2005, waarmee is ingestemd bij wet van 22 maart 2006 (B.S. 26 april 2006) en dat in werking is getreden op 1 september 2006;
- de artikelen 5, lid 1, en 12, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten;
- het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie der procespartijen, beschikkingsbeginsel genaamd;
- het algemeen rechtsbeginsel dat de eerbiediging van het recht van verdediging voorschrijft.
Aangevochten beslissingen
Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van de eiseres tegen het vonnis van de voorzitter van koophandel te Brussel van 4 april 2003 ongegrond. Aldus wijzen de appelrechters de oorspronkelijke vordering van de eiseres, die ertoe strekte voor recht te horen zeggen dat de verweerders door het depot en gebruik van het merk "Q Quick Dinner" een inbreuk plegen op de merken "Q" en "Q Quick" evenals op de handelsnaam "Quick" en de staking te horen bevelen van het gebruik door de verweerders van de termen "Q" en "Quick" met of zonder bijvoegsel als "Dinner" bereide gerechten, zowel als handelsnaam als merk, en dit onder verbeurte van een dwangsom, af.
Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters m.b.t. het verwarringsgevaar:
"17. Artikel 2.20.1.b. BVIE kan (de eiseres) ook geen grond bieden om zich te verzetten tegen het gebruik in het economische verkeer door (de verweersters) van hun merk.
De betrokken tekens dienen immers elk op zich en in hun onderling verband te worden beschouwd naar hun visuele, auditieve of conceptuele overeenstemming en moeten dermate overeenstemmend zijn dat hierdoor bij de gemiddelde verbruiker verwarring kan ontstaan.
In het voorliggende geval kan niet worden aangenomen dat er verwarringsrisico bestaat.
18. Immers, het centrale onderdeel in het merk van de eerste (verweerster) wordt niet gevormd door de letter Q, maar door de twee woorden die door de Q worden omsloten ‘Quick Dinner'.
Deze woorden hebben op zich een hoog beschrijvend gehalte: ze zeggen wat het verpakte product werkelijk inhoudt: een bereide, snel verwarmde maaltijd.
De letter Q, die overigens niet bestemd is om te worden uitgesproken, is daarenboven opvallend aangekleed met sterren die suggestief kunnen zijn voor de kwaliteit van de aangeboden voeding.
19. Anders is het met de drie merken van (de eiseres).
Zowel het teken Q, het woord Quick als het samengestelde beeldmerk refereren nadrukkelijk aan de vennootschapsnaam en het ‘uithangbord' van (de eiseres) en aldus aan haar activiteit als specifieke restaurateur.
Ze biedt een beperkt assortiment van voeding aan die wegens de aard en de bepaald eenvoudige wijze van bereiding ervan snel kan worden verbruikt, overwegend in het restaurant.
20. De enige overeenstemming tussen het merk van (de eerste verweerster) en twee van de drie merken van (de eiseres) is auditief voor de term ‘quick'.
Blijkens de overgelegde stukken wordt deze term nochtans in dermate veel combinaties gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft.
Het woord ‘quick' is in alle talen van de Benelux gekend en begrepen als ‘snel'.
De overeenstemming heeft dus slechts een zeer beperkte draagwijdte en is onvoldoende om een merkinbreuk op te leveren.
21. Het verwarringsgevaar dat door de overeenstemming kan worden opgeleverd moet worden beoordeeld in hoofde van de gemiddelde, normaal geïnformeerde, oplettende en omzichtige consument op het ogenblik waarop de inbreuk beweerd werd begaan.
Het houdt in dat de consument op grond van de totaalindruk die de merken laten, kan denken dat de waren of diensten die worden aangeboden afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van met elkaar economisch verbonden ondernemingen.
22. Ten aanzien van het voorliggende geval overweegt het hof hieromtrent het volgende.
Zoals reeds boven is vermeld wordt de consument met de merken van (de eiseres) geconfronteerd binnen het bestek van belangstelling voor restaurantbezoek.
Het merk van (de eerste verweerster) kan hij percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke afdeling van een warenhuis.
Het woord- en beeldmerk Quick (3) is ongetwijfeld een sterk merk, maar niet als een teken op verpakte bereide waren.
De sterke onderscheidende kracht ligt ook in het ‘stand alone' van de term ‘quick'.
Voor het teken van (de eerste verweerster) daarentegen ligt de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken.
23. Het merk van (de eerste verweerster) maakt dan ook geen inbreuk op de beschermingsomvang van de merken van (de eiseres)" (p. 8-11 van het bestreden arrest).
Grieven
Eerste onderdeel
Artikel 13.A.1.b van de eenvormige Beneluxwet op de merken bepaalt dat de merkhouder zich op grond van zijn uitsluitend recht kan verzetten tegen elk gebruik, dat in het economisch verkeer van het merk of van een overeenstemmend teken wordt gemaakt voor de waren, waarvoor het merk is ingeschreven of voor soortgelijke waren, indien daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen het teken en het merk.
Deze wetsbepaling moet worden uitgelegd conform artikel 5, lid 1, van Richtlijn 89/104/EEG, in die zin dat, wanneer in het kader van de vraag of sprake is van een merkinbreuk, de beschermingsomvang van het aanvallende merk moet worden bepaald aan de hand van zijn onderscheidend vermogen, daarvoor steeds valt te letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek ten tijde waarop het inbreukmakend aangevallen gebruik van het merk of een overeenstemmend teken een aanvang nam.
Wanneer, met inachtneming van de hierboven vermelde maatstaf, wordt geoordeeld dat sprake is van merkinbreuk, dan wettigt zulks in de regel een verbod van verder gebruik van het inbreukmakend teken.
De stopzetting van het gebruik van het betrokken teken dient niet te worden gelast wanneer is vastgesteld dat het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder zijn onderscheidend vermogen heeft verloren, zodat het een gebruikelijke benaming in de zin van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 89/104 is geworden, en de rechten van de merkhouder dus vervallen zijn.
Het arrest beslist dat de term "quick" in dermate veel combinaties wordt gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft en dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als "snel", zodat de overeenstemming tussen het merk van de eiseres en het aangevochten merk slechts een zeer beperkte draagwijdte heeft en onvoldoende is om een merkinbreuk op te leveren.
Uit deze redenen van het bestreden arrest blijkt niet dat het hof van beroep, om de bescherming van het voormelde artikel 13.A.1.b te ontzeggen aan de merken van de eiseres, heeft gelet op de opvattingen van het publiek ten tijde waarop de verweerders het teken "Q" en het woord "Quick" zijn beginnen te gebruiken.
Derhalve schendt het bestreden arrest artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken.
Tweede onderdeel
Het in het arrest gestelde feit, dat "het woord ‘quick' in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als ‘snel'"(p. 10, nr. 20 van het arrest), is geen algemeen bekend of op de algemene ervaring berustend feit en blijkt evenmin uit enig stuk van de rechtspleging waarop het Hof vermag acht te slaan.
Bedoeld feit is derhalve een gegeven waarvan het hof van beroep buiten het proces uit eigen wetenschap kennis heeft verkregen.
Nu het hof van beroep zijn beslissing grondt op een feit dat niet uit algemene ervaring bekend is en dat het hof van beroep uit eigen wetenschap kende, schendt het de artikelen 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek.
Tevens schendt het hof van beroep de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, door zijn beslissing te steunen op een feit dat niet door de partijen is aangevoerd en waarvan het uit eigen wetenschap kennis heeft gekregen.
Door zijn beslissing te steunen op de bedoelde reden, zonder dat deze aan de tegenspraak van de partijen is onderworpen, schendt het arrest ook artikel 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, en het in deze wetsbepaling neergelegde beschikkingsbeginsel.
Ten slotte schenden de appelrechters het recht van verdediging van de eiseres, nu zij hun beslissing gronden op het feit dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen zou zijn als "snel", zonder de eiseres in de gelegenheid te stellen hieromtrent verweer te voeren.
Derde onderdeel
De appelrechters beslissen dat de sterke onderscheidende kracht van het woord- en beeldmerk van de eiseres in het "stand alone" van de term "quick" ligt, terwijl voor het teken van de eerste verweerster, de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken ligt (p. 11, nr. 22 van het bestreden arrest).
Op die redenen gronden de appelrechters hun beslissing dat het merk van de eerste verweerster geen inbreuk uitmaakt op de beschermingsomvang van de merken van de eiseres en wijzen zij de oorspronkelijke vordering van de eiseres af als ongegrond.
Het bestreden arrest bevat geen vertaling in de taal van de rechtspleging, het Nederlands, van het aangehaalde Engelse begrip "stand alone".
Overeenkomstig de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, worden de vonnissen en arresten gesteld in de taal van de rechtspleging.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de voornoemde wet zijn deze regels voorgeschreven op straf van nietigheid en heeft deze wetsschending dus de nietigheid van het arrest zowel naar de inhoud als naar de vorm tot gevolg.
Aangezien het bestreden arrest niet volledig in de taal van de rechtspleging is gesteld, schendt het de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en is het, krachtens artikel 40 van diezelfde wet, in zijn geheel nietig.
Vierde onderdeel
Overeenkomstig artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, zoals van toepassing, wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door het eerste depot.
Thans wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door de inschrijving van het merk (artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet, zoals gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001; vervangen door artikel 2.2 van Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom).
Bij de beoordeling van de overeenstemming tussen een merk en een inbreukmakend teken, dient derhalve het merk zoals gedeponeerd, of thans, zoals ingeschreven, als uitgangspunt worden genomen.
Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters dat de consument het merk van de eerste verweerster kan percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke afdeling van een warenhuis, terwijl het woord- en beeldmerk Quick van de eiseres ongetwijfeld een sterk merk is, maar niet als een teken op verpakte bereide waren.
Door de bescherming van het artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken te ontzeggen aan de merken van de eiseres op grond van die redenen, nemen de appelrechters als uitgangspunt niet de merken van de eiseres zoals ze zijn gedeponeerd en schenden zij, mitsdien, de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken.
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.07.0250.N
QUICK RESTAURANTS, naamloze vennootschap, met zetel te 1050 Brussel, Louizalaan 65, bus 11,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149 bus 20, waar de eiseres woonplaats kiest,
tegen
1. BONFAIT EXPLOITATIE, besloten vennootschap, met zetel te 7591 HD Denekamp (Nederland), Faradayweg 2,
2. EURO FRESH, naamloze vennootschap, met zetel te 3950 Bocholt, Dorpsstraat 14,
3. S. J.,
verweerders.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 25 oktober 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel.
Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
7De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen
- de artikelen 1315, 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek;
- de artikelen 870, 962 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek;
- de artikelen 4, 23, 37 en 40 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
- de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken (als bijlage gevoegd bij het Beneluxverdrag van 19 maart 1962 op de warenmerken, goedgekeurd bij wet van 30 juni 1969), zoals gewijzigd, respectievelijk bij Protocol van 7 augustus 1996, goedgekeurd bij wet van 3 juni 1999, in werking getreden op 1 januari 2000 en bij protocol van 2 december 1992 houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995 en beide nadien gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001, goedgekeurd bij wet van 24 december 2002 en in werking getreden op 1 januari 2004 en beiden thans vervangen door respectievelijk de artikelen 2.2 en 2.20.1. b. van het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Den Haag op 25 februari 2005, waarmee is ingestemd bij wet van 22 maart 2006 (B.S. 26 april 2006) en dat in werking is getreden op 1 september 2006;
- de artikelen 5, lid 1, en 12, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten;
- het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie der procespartijen, beschikkingsbeginsel genaamd;
- het algemeen rechtsbeginsel dat de eerbiediging van het recht van verdediging voorschrijft.
Aangevochten beslissingen
Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van de eiseres tegen het vonnis van de voorzitter van koophandel te Brussel van 4 april 2003 ongegrond. Aldus wijzen de appelrechters de oorspronkelijke vordering van de eiseres, die ertoe strekte voor recht te horen zeggen dat de verweerders door het depot en gebruik van het merk "Q Quick Dinner" een inbreuk plegen op de merken "Q" en "Q Quick" evenals op de handelsnaam "Quick" en de staking te horen bevelen van het gebruik door de verweerders van de termen "Q" en "Quick" met of zonder bijvoegsel als "Dinner" bereide gerechten, zowel als handelsnaam als merk, en dit onder verbeurte van een dwangsom, af.
Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters m.b.t. het verwarringsgevaar:
"17. Artikel 2.20.1.b. BVIE kan (de eiseres) ook geen grond bieden om zich te verzetten tegen het gebruik in het economische verkeer door (de verweersters) van hun merk.
De betrokken tekens dienen immers elk op zich en in hun onderling verband te worden beschouwd naar hun visuele, auditieve of conceptuele overeenstemming en moeten dermate overeenstemmend zijn dat hierdoor bij de gemiddelde verbruiker verwarring kan ontstaan.
In het voorliggende geval kan niet worden aangenomen dat er verwarringsrisico bestaat.
18. Immers, het centrale onderdeel in het merk van de eerste (verweerster) wordt niet gevormd door de letter Q, maar door de twee woorden die door de Q worden omsloten ‘Quick Dinner'.
Deze woorden hebben op zich een hoog beschrijvend gehalte: ze zeggen wat het verpakte product werkelijk inhoudt: een bereide, snel verwarmde maaltijd.
De letter Q, die overigens niet bestemd is om te worden uitgesproken, is daarenboven opvallend aangekleed met sterren die suggestief kunnen zijn voor de kwaliteit van de aangeboden voeding.
19. Anders is het met de drie merken van (de eiseres).
Zowel het teken Q, het woord Quick als het samengestelde beeldmerk refereren nadrukkelijk aan de vennootschapsnaam en het ‘uithangbord' van (de eiseres) en aldus aan haar activiteit als specifieke restaurateur.
Ze biedt een beperkt assortiment van voeding aan die wegens de aard en de bepaald eenvoudige wijze van bereiding ervan snel kan worden verbruikt, overwegend in het restaurant.
20. De enige overeenstemming tussen het merk van (de eerste verweerster) en twee van de drie merken van (de eiseres) is auditief voor de term ‘quick'.
Blijkens de overgelegde stukken wordt deze term nochtans in dermate veel combinaties gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft.
Het woord ‘quick' is in alle talen van de Benelux gekend en begrepen als ‘snel'.
De overeenstemming heeft dus slechts een zeer beperkte draagwijdte en is onvoldoende om een merkinbreuk op te leveren.
21. Het verwarringsgevaar dat door de overeenstemming kan worden opgeleverd moet worden beoordeeld in hoofde van de gemiddelde, normaal geïnformeerde, oplettende en omzichtige consument op het ogenblik waarop de inbreuk beweerd werd begaan.
Het houdt in dat de consument op grond van de totaalindruk die de merken laten, kan denken dat de waren of diensten die worden aangeboden afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van met elkaar economisch verbonden ondernemingen.
22. Ten aanzien van het voorliggende geval overweegt het hof hieromtrent het volgende.
Zoals reeds boven is vermeld wordt de consument met de merken van (de eiseres) geconfronteerd binnen het bestek van belangstelling voor restaurantbezoek.
Het merk van (de eerste verweerster) kan hij percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke afdeling van een warenhuis.
Het woord- en beeldmerk Quick (3) is ongetwijfeld een sterk merk, maar niet als een teken op verpakte bereide waren.
De sterke onderscheidende kracht ligt ook in het ‘stand alone' van de term ‘quick'.
Voor het teken van (de eerste verweerster) daarentegen ligt de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken.
23. Het merk van (de eerste verweerster) maakt dan ook geen inbreuk op de beschermingsomvang van de merken van (de eiseres)" (p. 8-11 van het bestreden arrest).
Grieven
Eerste onderdeel
Artikel 13.A.1.b van de eenvormige Beneluxwet op de merken bepaalt dat de merkhouder zich op grond van zijn uitsluitend recht kan verzetten tegen elk gebruik, dat in het economisch verkeer van het merk of van een overeenstemmend teken wordt gemaakt voor de waren, waarvoor het merk is ingeschreven of voor soortgelijke waren, indien daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen het teken en het merk.
Deze wetsbepaling moet worden uitgelegd conform artikel 5, lid 1, van Richtlijn 89/104/EEG, in die zin dat, wanneer in het kader van de vraag of sprake is van een merkinbreuk, de beschermingsomvang van het aanvallende merk moet worden bepaald aan de hand van zijn onderscheidend vermogen, daarvoor steeds valt te letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek ten tijde waarop het inbreukmakend aangevallen gebruik van het merk of een overeenstemmend teken een aanvang nam.
Wanneer, met inachtneming van de hierboven vermelde maatstaf, wordt geoordeeld dat sprake is van merkinbreuk, dan wettigt zulks in de regel een verbod van verder gebruik van het inbreukmakend teken.
De stopzetting van het gebruik van het betrokken teken dient niet te worden gelast wanneer is vastgesteld dat het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder zijn onderscheidend vermogen heeft verloren, zodat het een gebruikelijke benaming in de zin van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 89/104 is geworden, en de rechten van de merkhouder dus vervallen zijn.
Het arrest beslist dat de term "quick" in dermate veel combinaties wordt gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft en dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als "snel", zodat de overeenstemming tussen het merk van de eiseres en het aangevochten merk slechts een zeer beperkte draagwijdte heeft en onvoldoende is om een merkinbreuk op te leveren.
Uit deze redenen van het bestreden arrest blijkt niet dat het hof van beroep, om de bescherming van het voormelde artikel 13.A.1.b te ontzeggen aan de merken van de eiseres, heeft gelet op de opvattingen van het publiek ten tijde waarop de verweerders het teken "Q" en het woord "Quick" zijn beginnen te gebruiken.
Derhalve schendt het bestreden arrest artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken.
Tweede onderdeel
Het in het arrest gestelde feit, dat "het woord ‘quick' in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als ‘snel'"(p. 10, nr. 20 van het arrest), is geen algemeen bekend of op de algemene ervaring berustend feit en blijkt evenmin uit enig stuk van de rechtspleging waarop het Hof vermag acht te slaan.
Bedoeld feit is derhalve een gegeven waarvan het hof van beroep buiten het proces uit eigen wetenschap kennis heeft verkregen.
Nu het hof van beroep zijn beslissing grondt op een feit dat niet uit algemene ervaring bekend is en dat het hof van beroep uit eigen wetenschap kende, schendt het de artikelen 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek.
Tevens schendt het hof van beroep de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, door zijn beslissing te steunen op een feit dat niet door de partijen is aangevoerd en waarvan het uit eigen wetenschap kennis heeft gekregen.
Door zijn beslissing te steunen op de bedoelde reden, zonder dat deze aan de tegenspraak van de partijen is onderworpen, schendt het arrest ook artikel 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, en het in deze wetsbepaling neergelegde beschikkingsbeginsel.
Ten slotte schenden de appelrechters het recht van verdediging van de eiseres, nu zij hun beslissing gronden op het feit dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen zou zijn als "snel", zonder de eiseres in de gelegenheid te stellen hieromtrent verweer te voeren.
Derde onderdeel
De appelrechters beslissen dat de sterke onderscheidende kracht van het woord- en beeldmerk van de eiseres in het "stand alone" van de term "quick" ligt, terwijl voor het teken van de eerste verweerster, de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken ligt (p. 11, nr. 22 van het bestreden arrest).
Op die redenen gronden de appelrechters hun beslissing dat het merk van de eerste verweerster geen inbreuk uitmaakt op de beschermingsomvang van de merken van de eiseres en wijzen zij de oorspronkelijke vordering van de eiseres af als ongegrond.
Het bestreden arrest bevat geen vertaling in de taal van de rechtspleging, het Nederlands, van het aangehaalde Engelse begrip "stand alone".
Overeenkomstig de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, worden de vonnissen en arresten gesteld in de taal van de rechtspleging.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de voornoemde wet zijn deze regels voorgeschreven op straf van nietigheid en heeft deze wetsschending dus de nietigheid van het arrest zowel naar de inhoud als naar de vorm tot gevolg.
Aangezien het bestreden arrest niet volledig in de taal van de rechtspleging is gesteld, schendt het de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en is het, krachtens artikel 40 van diezelfde wet, in zijn geheel nietig.
Vierde onderdeel
Overeenkomstig artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, zoals van toepassing, wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door het eerste depot.
Thans wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door de inschrijving van het merk (artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet, zoals gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001; vervangen door artikel 2.2 van Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom).
Bij de beoordeling van de overeenstemming tussen een merk en een inbreukmakend teken, dient derhalve het merk zoals gedeponeerd, of thans, zoals ingeschreven, als uitgangspunt worden genomen.
Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters dat de consument het merk van de eerste verweerster kan percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke afdeling van een warenhuis, terwijl het woord- en beeldmerk Quick van de eiseres ongetwijfeld een sterk merk is, maar niet als een teken op verpakte bereide waren.
Door de bescherming van het artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken te ontzeggen aan de merken van de eiseres op grond van die redenen, nemen de appelrechters als uitgangspunt niet de merken van de eiseres zoals ze zijn gedeponeerd en schenden zij, mitsdien, de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste onderdeel
1. Anders dan de eiseres aanvoert, beoordeelt het arrest het gevaar op verwarring door de tevoren vastgestelde mate van overeenstemming in hoofde van het in aanmerking komende publiek "op het ogenblik waarop de inbreuk werd begaan".
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag.
Tweede onderdeel
2. Zoals blijkt uit de overweging die aan de bekritiseerde overweging voorafgaat, achten de appelrechters bewezen dat het woord "quick" in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als "snel", op grond van de stukken gehecht aan de syntheseconclusie in beroep van de verweerders die vermeldt dat het bestanddeel "quick" de vertaling is van het woord "snel" en als dusdanig ook in de Benelux algemeen wordt gebruikt dan wel gepercipieerd.
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing en mist feitelijke grondslag.
Derde onderdeel
3. Het onderdeel voert aan dat het bestreden arrest zijn beslissing laat steunen op de overweging dat de sterke onderscheidende kracht van het merk van de eiseres in "het stand alone" van de term "quick" ligt, waarvan geen vertaling in de taal van de rechtspleging wordt gegeven waardoor het arrest de artikelen 24 en 37 van de Wet Taalgebruik in Gerechtszaken zou miskennen en waardoor het nietig zou zijn ingevolge artikel 40 van deze wet.
4. Het gebruik van de woorden "stand alone", tussen aanhalingstekens geplaatst in de beslissing, schendt de Taalwet Gerechtszaken niet, in zoverre de bekritiseerde overweging waarin deze woorden worden gebruikt verstaanbaar en zinnig is blijkens haar context.
5. Te dezen blijkt uit het gebruik van de term "daarentegen" voor het teken van de eerste verweerster en de parallelle zinsopbouw van de in het onderdeel aangehaalde overweging die volgt op de bekritiseerde overweging, dat het woord "samenvoeging" als het tegenovergestelde van de woorden "stand alone" moet worden aangezien.
Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
Vierde onderdeel
6. Anders dan de eiseres beweert, nemen de appelrechters bij de beoordeling van de overeenstemming tussen de merken wel de ingeschreven merken als uitgangspunt, zoals blijkt uit de randnummers 17 tot 20 van het arrest.
De rechters oordelen vervolgens dat er geen reden is om artikel 13 A.1.b B.M.W., thans vervangen door artikel 2.20.I.b van het Benelux-Verdrag voor de Intellectuele Eigendom, toe te passen vermits zij vaststellen dat er geen verwarringsgevaar is, ondanks de in randnummer 20 vastgestelde overeenstemming tussen de merken.
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiseres in de kosten.
De kosten zijn begroot op de som van 684,68 euro jegens de eisende partij.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer