In strafzaken moet de conclusie in de regel blijken uit een geschrift dat, ongeacht zijn benaming of vorm, tijdens het debat ter rechtszitting door een partij of zijn advocaat aan de rechter wordt voorgelegd, waarvan regelmatig is vastgesteld dat de rechter kennis ervan heeft genomen en waarin middelen tot staving van een eis, verweer of exceptie zijn aangevoerd. Bijgevolg is het geschrift uitgaande van een partij of haar advocaat dat, ook al bevat het dergelijke middelen, niet tijdens het debat aan de rechter is voorgelegd maar aan de griffie is overgemaakt, zonder dat uit de stukken van de rechtspleging blijkt dat het andermaal ter rechtszitting is neergelegd of dat de eiser zijn middelen mondeling heeft aangevoerd, in de regel geen schriftelijke conclusie waarmee de rechter rekening moet houden.
Behoudens in het hier niet-toepasselijke geval van artikel 4 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, kan een partij haar conclusie enkel neerleggen ter griffie van het strafgerecht wanneer de rechter conclusietermijnen heeft bepaald op grond van artikel 152 Wetboek van Strafvordering.
(H.S. en E.T. - Rolnr.: P. 17.0777.N)
I. Rechtspleging voor het Hof
De beide cassatieberoepen zijn gericht tegen de arresten van het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 26 januari 2017 (hierna arrest I) en 15 juni 2017 (hierna arrest II).
II. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Middel van de eiser II
Tweede onderdeel
• Pieter Tersago, Conclusiekalender in strafzaken: waakzaamheid vereist!, De Juristenkrant 6 december pagina 7
• C. Van De Heyning? Over conclusietermijnen en de wering van laattijdige conclusies in strafzaken: de recente cassatierechtspraak? RABG 2018-6, 487
• Van de Heyning, C., « Over conclusietermijnen en de wering van laattijdige conclusies in strafzaken: de recente cassatierechtspraak », R.A.B.G., 2018/6, p. 487-501
De strafrechter kan het verzoek tot bepaling van conclusietermijnen weigeren mits de rechter in concreto motiveert waarom dit niet noodzakelijk het recht op een eerlijk proces schendt.
De laattijdige neerlegging van conclusies die de termijnen vastgelegd in de beslissing genomen met betrekking tot de onclusiekalender in strafzaken, schendt, moet ambtshalve geweerd moeten worden ook als de laattijdige neerlegging niet in strijd is met het normdoel van artikel 152 Sv., met name het goede procesverloop van de procedure.