Het drijven van handel en het maken van reclame zonder enige inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen is in strijd met artikel 111.17 WER,
Aldus kan elke belanghebbende de staking van deze inbreuk vorderen onder verbeurte van een dwangsom van voor iedere inbreuk vanaf de betekening van de uitspraak van de stakingsrechter.
In een arrest van 23/01/2018 van het Hof van Beroep te Brussel werd deze dwangsom bepaald op 1.000 euro per overtreding. Dit arrest oordeelde ook dat het drijven. Voor de volledige weergave van dit arrest zie deze link.
De niet-inschrijving in de kruispuntbank der ondernemingen en de ontvankelijkheid van de vordering.
Elk op verzoek van een handels- of ambachtsonderneming betekend deurwaardersexploot vermeldt steeds het ondernemingsnummer.
Bij gebreke aan vermelding van het ondernemingsnummer op het deurwaardersexploot verleent de rechtbank uitstel aan de handels- of ambachtsonderneming om haar inschrijving in de kruispuntbank van ondernemingen op de datum van het inleiden van de vordering te bewijzen.
Cassatie 06/02/2015, RW 2015-2016, 1501
De enkele omstandigheid dat een handels- of ambachtsonderneming niet over een inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen beschikt, heeft niet tot gevolg dat de door haar gesloten overeenkomsten onrechtmatig zijn en geen grondslag kunnen bieden aan een rechtsvordering.
Tekst arrest
Nr. C.13.0182.N
VLAAMSE INVESTERINGSGROEP nv, in vereffening, met zetel te 8000 Brugge, Stationsplein 10/201,
eiseres,
tegen
1. HEDERA II nv, met zetel te 8300 Knokke-Heist, Magere Schorre 55, bus a,
2. L. P.,
verweerders.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 2 januari 2013.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
1. Krachtens artikel 14 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oproeping van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen (hierna KBO-wet), zoals ter zake van toepassing, is een rechtsvordering ingesteld door een handels- of ambachtsonderneming niet ontvankelijk indien het deur-waardersexploot geen melding maakt van het ondernemingsnummer.
Bij gebrek aan deze vermelding verleent de rechtbank uitstel aan de handels- of ambachtsonderneming om haar inschrijving in de Kruispuntbank van Onderne-mingen op de datum van het inleiden van de vordering te bewijzen. Indien de handels- of ambachtsonderneming hierin niet slaagt of indien blijkt dat de onder-neming niet ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen, verklaart de rechtbank de vordering van ambtswege onontvankelijk.
Indien de onderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruis-puntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onder-neming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming eveneens niet ontvankelijk. De niet-ontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien de niet-ontvankelijkheid niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt inge-roepen.
2. Uit deze bepaling volgt dat de enkele omstandigheid dat een handels- of ambachtsonderneming niet over een inschrijving in de Kruispuntbank van Onder-nemingen beschikt, niet tot gevolg heeft dat de door haar gesloten overeenkom-sten onrechtmatig zijn en geen grondslag kunnen bieden aan een rechtsvordering.
3. Het middel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt naar recht.
Tweede middel
4. Het artikel 1138, 2°, Gerechtelijk Wetboek wordt geschonden wanneer uit-spraak wordt gedaan over niet gevorderde zaken of er meer werd toegekend dan er gevraagd was.
5. Uit de "vierde, samenvattende" appelconclusie van de verweerders van 13 april 2012 blijkt dat zij de veroordeling vroegen van de eiseres in betaling van de hoofdsom "meer de conventionele intrest aan 10% vanaf de factuurdatum, min-stens de gerechtelijke intrest vanaf de datum van de dagvaarding tot de uiteindelijke beslissing".
6. De appelrechters die de eiseres veroordelen tot betaling van de hoofdsom meer de aldaar bepaalde moratoire rente "en de gerechtelijke intresten vanaf 2 ja-nuari 2008 tot de datum van betaling, dit aan de rentevoet overeenkomstig de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties" schenden voormelde wetsbepaling in zoverre deze intrestvoet de wettelijke rentevoet overtreft.
Het middel is in zoverre gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest in zoverre dit, bij de veroordeling tot betaling van de gerechtelijke interest op de hoofdveroordeling vanaf 2 januari 2008 tot de da-tum van betaling, deze rente bepaalt aan een hogere rentevoet dan de wettelijke rente.
Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.
Veroordeelt de eiseres tot twee derden van de kosten.
Veroordeelt de verweerders tot het overige derde.
Zegt dat er geen aanleiding bestaat tot verwijzing.
Bepaalt de kosten voor de eiseres op 1123,29 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer
• Hof van Cassatie, 3e Kamer – 9 januari 2017, RW 2016-2017, 1500
Samenvatting
Uit art. 14, vierde lid KBO-Wet (huidig art. III.26, § 2 in fine WER) volgt dat de niet-ontvankelijkheid van de vordering van een onderneming die is ingeschreven in de KBO, maar die niet is gebaseerd op een activiteit waarvoor deze op de datum van de inleiding is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel, gedekt is indien zij niet vóór elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen. De rechter dient deze bepaling ambtshalve toe te passen.
Tekst arrest
AR nr. C.16.0135.N
M.P. t/ P.P.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 5 februari 2016.
...
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste onderdeel
1. Krachtens art. 14, eerste lid van de wet van 16 januari 2003 “tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen” (hierna: “KBO-wet”), vermeldt elk op verzoek van een handels- of ambachtsonderneming betekend deurwaardersexploot steeds het ondernemingsnummer.
Krachtens art. 14, vierde lid KBO-wet, is de vordering onontvankelijk indien de handels- of ambachtsonderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven. De onontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien zij niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen.
2. Uit die bepalingen volgt dat de niet-ontvankelijkheid van de vordering van een handels- of ambachtsonderneming die is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen maar die niet gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, gedekt is indien zij niet vóór elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen.
3. De rechter is ertoe gehouden om, mits hij het recht van verdediging eerbiedigt, de rechtsnorm te bepalen die van toepassing is op de bij hem ingestelde rechtsvordering en die norm toe te passen. De loutere afwezigheid van verweer tegen de ingeroepen niet-ontvankelijkheid, ontslaat hem daarvan niet.
4. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat de verweerster voor de eerste rechter niet heeft besloten tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering van de eiseres.
5. De appelrechters die vaststellen dat de eiseres zich niet beroept op de laatste zin van art. 14, vierde lid KBO-Wet en oordelen dat zij deze bepaling niet ambtshalve dienen toe te passen, verantwoorden hun beslissing dat de vordering van de eiseres niet ontvankelijk is, niet naar recht.
Het onderdeel is gegrond.
Tweede onderdeel
6. De rechter is ertoe gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop toepasselijke rechtsregels. Hij moet de juridische aard van de door partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij zich enkel baseert op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van de partijen niet miskent.
7. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet dat de verweerster zich heeft beroepen op de door de appelrechters onder 2.2.2. van hun arrest vermelde rechtsregels op grond waarvan zij beslissen dat:
– de eiseres, aangezien zij geen inschrijving heeft in de Kruispuntbank voor Ondernemingen voor de gefactureerde werken, evenmin kan laten gelden dat zij voldoet aan de van openbare orde gestelde vereisten inzake ondernemersvaardigheden teneinde op rechtmatige en ontvankelijke wijze haar gefactureerde aanspraken ter zake te kunnen laten gelden tegen de verweerster;
– hoe dan ook geen dekking mogelijk is van de niet-ontvankelijkheid van de vordering, gelet op het handelen tegen de openbare orde.
8. De appelrechters die aldus de vordering van de eiseres mede op deze gronden niet ontvankelijk verklaren, zonder deze aan tegenspraak te onderwerpen, miskennen het recht van verdediging.
Het onderdeel is gegrond.