Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Aansprakelijkheid voor afbreken van onderhandelingen

$
0
0
Plaats van uitspraak: Kortrijk
Instantie: Rechtbank van Koophandel
Datum van de uitspraak: 
woe, 12/12/2007
A.R.: 
597/2007

Aangezien partijen in de precontractuele fase nog niet gebonden zijn, staat het hen principieel vrij de onderhandelingen af te breken, op voorwaarde dat zij van die vrijheid geen misbruik maken en evenmin afbreuk doen aan een bij de wederpartij gewekt vertrouwen. Een dergelijke afbreuk ligt voor wanneer een partij vergevorderde besprekingen die bij de wederpartij een reële hoop op contractsluiting hadden gewekt, zonder geldige reden heeft afgebroken

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Rechtbank van koophandel te Kortrijk
VIJFDE KAMER

In de zaak nr. 597/2007 der algemene rol.

De NV PREVENT, met vennootschapszetel te 8520 Kuurne, Ringlaan 1 en ingeschreven in de kruispuntbank van ondernemingen onder het nummer 0421.162.122,
Eiseres op hoofdeis,
Verweerster op tegeneis,

TEGEN :

De NV GELDOF INVEST, met vennootschapszetel te 8530 Harelbeke, Broelstraat 31 en ingeschreven in de kruispuntbank van ondernemingen onder het nummer 0429.888.459,
Verweerster op hoofdeis,
Eiseres op tegeneis.

Noot: 

E. De Kezel, De voorverbintenissen in het aansprakelijkheidsrecht, RABG, 2012/01, p. 9 (I)

E. De Kezel, De voorverbintenissen in het aansprakelijkheidsrecht, RABG, 2012/01, p. 20 (II)

Overige rechtspraak:

• Rechtbank eerste aanleg Kortrijk 13/11/2006

samenvatting

Van zodra de partijen met elkaar in contact treden met de ogenschijnlijke bedoeling eventueel een contract te sluiten, begint de precontractuele fase.

Vanaf dit ogenblik tot het sluiten van het contract of tot het afbreken van de onderhandelingen, dienen beide partijen zich te gedragen als normaal voorzichtige personen.

Alhoewel de precontractuele verhouding tussen de partijen in principe geen bindende rechtsband doet ontstaan, dienen zij hun onderzoeks- en beslissingsvrijheid met de nodige omzichtigheid en zorgvuldigheid uit te oefenen.

Indien één van de partijen de onderhandelingen op foutieve wijze afbreekt of bij het voeren van de onderhandelingen op onzorgvuldige wijze te werk gaat, begaat zij een "culpa in contrahendo". De juridische grondslag zijn de artikelen 1382 en 1383 B.W.

Tekst vonnis

Nr. Rep.

De Rechtbank van Koophandel van het rechtsgebied Kortrijk, Provincie West-Vlaanderen, VIERDE KAMER, rechtsprekend:

In de zaak nr. 05/04329 der algemene rol

Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "VAN DEN BERGHE ENGINEERING" (voorheen BVBA Cristofori), met maatschappelijke zetel te 2890 Sint-Amands, Nijvendries 4, met ondernemingsnummer 0460.616.178,

tegen:

naamloze vennootschap "V.S.K. ELECTRONICS", met maatschappelijke zetel te 8530 Harelbeke, Venetiëlaan 39, met ondernemingsnummer 0418.907.564,
verweerster op hoofdeis, eiseres op tegeneis, hebbende als raadsman meester Ph. Leroy, advocaat te Gent.

De rechtbank heeft de partijen gehoord in openbare zitting en heeft kennis genomen van de stukken en besluiten.

Toepassing werd gemaakt van art. 2, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

VORDERINGEN

Met dagvaarding dd. 29.11.2005, later aangepast in besluiten, vordert de bvba Van Den Berghe Engineering (hierna als de "eiseres" aangeduid) de veroordeling van de nv V.S.K. Electronics (hierna als de "verweerster" aangeduid) tot betaling van 107.050,00 EUR, meer de wettelijke rente vanaf 17.10.2005 en de gerechtelijke rente vanaf 29.11.2005 tot de datum van algehele betaling, en meer de gerechtskosten, dit alles bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande elk verhaal en met uitdrukkelijke uitsluiting van borgstelling en kantonnement.

De eiseres beschuldigt de verweerster ervan de onderhandelingen met het oog op het sluiten van een overeenkomst in verband met de productontwikkeling van digitale multimedia transmissie en opname voor bewakingscamera's, onrechtmatig te hebben afgebroken.

Zij vordert de veroordeling van de verweerster tot vergoeding van de gemaakte kosten, de geleverde prestaties en de winstderving, indien het contract zou zijn uitgevoerd.

De verweerster betwist de vordering en meent dat deze zelfs tergend en roekeloos is. Zij vordert de veroordeling van de eiseres tot betaling van een schadevergoeding van 2.500,00 EUR meer de gerechtelijke rente.

KORTE SAMENVATTING VAN DE FEITEN

De verweerster ontwerpt en realiseert geïntegreerde veiligheidssystemen voor toegangscontrole, digitale video-opslag en inbraak- en branddetectie. De eiseres is IT-expert, gespecialiseerd in hard- en software design.

Vanaf september 2002 werden tussen partijen onderhandelingen gevoerd in verband met de productontwikkeling van digitale multimedia transmissie en opname voor bewakingscamera's.

Deze onderhandelingen resulteerden in een eerste offerte van de eiseres, die zij per e-mail van 26.11.2002 aan de verweerster overmaakte.

Mevr. M, aangestelde of vertegenwoordigster of bestuurster van de verweerster (?), antwoordde dat de offerte er op het eerste zicht goed uitzag. Zij voegde er aan toe dat enkel nog diende uitgeklaard te worden wat bedoeld werd met "maintenance" (dienstverlening na levering). Zij wenste de eiseres succes met de reis naar de "Codec leverancier".

Terzelfder tijd werd afgesproken dat de eiseres informatie zou zoeken in verband met een Mpeg-4 encoder/decoder. De eiseres informeerde bij meerdere firma's, wiens offertes zij overmaakte aan de verweerster. Zo maakte zij aan de verweerster offertes over van de firma's Streaming Networks en Tigress.

Vervolgens werden besprekingen gevoerd in verband met de verkrijgbaarheid van de "sources" en andere aspecten van het project.

Op 20.1.2003 mailde de verweerster aan de firma "Tigress" en de eiseres dat de finale besprekingen op bestuursniveau plaatsvonden en dat deze de eerstvolgende dagen zouden afgerond worden. Zij verzocht terzelfder tijd om een planning, de garantie dat de planning zou gerespecteerd worden en een schatting van het aantal vergaderingen en de daarmee gepaard gaande extra kosten.

Terzelfder tijd stuurde de verweerster aan Tigress en de eiseres een afzonderlijke e-mail metvragen over hun projecten. Ten aanzien van de eiseres ging het over vragen over de mogelijke beëindiging van het project, een specificatie-document, een voorstel voor garantie en maintenance en de aanvang van het project.

Daaromtrent werden nog meerdere e-mails gewisseld, tot wanneer mevr. M op 12.2.2003 meedeelde dat de beslissing was genomen om het MPEG4-project te doen met de eiseres en Tigress en dat het project zo snel mogelijk zou aangevat worden. Zij kondigde aan zeer waarschijnlijk daags nadien de bestelling te doen. Voor de duidelijkheid vroeg zij een geactualiseerde offerte, waarin het resultaat van de voorgaande besprekingen zou opgenomen worden, teneinde deze te kunnen opnemen in de bestelling.

De eiseres bezorgde diezelfde dag nog de geactualiseerde offerte.

Met e-mail van 14.2.2003 vroeg de verweerster nog verduidelijking over twee punten in de offerte.

Met e-mail van 19.2.2003 aan Tigress en de verweerster gaf de eiseres nog wat uitleg over haar verhouding met de verweerster. Zij besloot de e-mail met de melding dat zij niet nogmaals in een discussieronde betreffende nogmaals bijkomende eisen wenste betrokken te worden, rekening houdend met de tijd en inspanningen, die zij reeds geleverd had. Zij verklaarde ermee te willen ophouden indien zij het contract diezelfde week niet zou ontvangen.

Met e-mail van 21.2.2003 antwoordde de verweerster dat zij beschikte over alle gegevens, die in een interne vergadering zouden besproken worden.

Enkele dagen later telefoneerde de verweerster naar de eiseres met de boodschap dat zij de relaties niet wenste verder te zetten.

Met brief van 17.10.2005 stelden de raadslieden van de eiseres de verweerster in gebreke wegens het onrechtmatig verbreken van de onderhandelingen. Zij vorderden de betaling van 107.050,00 EUR.

Met brief van 8.11.2005 betwistte de raadsman van de verweerster de aanspraken van de eiseres.

KORTE SAMENVATTING VAN DE STANDPUNTEN VAN DE PARTIJEN

De eiseres is van oordeel dat de verweerster zich schuldig gemaakt heeft aan "culpa in contrahendo". Zij wijst op volgende omstandigheden, nl.:
- de onderhandelingen waren langdurig, intensief en reeds zeer ver gevorderd;
- zij had aanzienlijke kosten gemaakt;
- de indruk werd gewekt dat er een contract zou tot stand komen;
- de bedoeling van de verweerster bestond er in vertrouwelijke informatie te ontfutselen;
- er was geen of geen geldig motief voor het stopzetten van de onderhandelingen.

De schade begroot zij aan:
- 21.000,00 EUR voor de gemaakte kosten en geleverde prestaties;
- 86.050,00 EUR voor de winstderving.

De verweerster betwist de vordering omdat zij meent op een normaal zorgvuldige wijze te hebben gehandeld. Zij wijt het afbreken van de onderhandelingen aan onenigheid over de modaliteiten van een eventuele uitvoering en aan onduidelijkheden. Zij betwist dat zij geen reden voor het afbreken van de onderhandelingen zou opgegeven hebben. Zij citeert uit een e-mail van de eiseres dd. 19.2.2003, waaruit zij afleidt dat de eiseres liet uitschijnen niet ten volle meer geïnteresseerd te zijn in het sluiten van een overeenkomst.

De verweerster betwist eveneens de bewering van de eiseres dat zij vertrouwelijke informatie van de eiseres zou gebruikt hebben bij het toekennen van de opdracht aan een andere firma.

Zij meent dat de eiseres haar eigen kosten dient te dragen, aangezien het gaat om kosten om een opdracht te bekomen.

Ondergeschikt betwist de verweerster de schade en de omvang ervan. Minstens zouden de bedragen dienen herleid te worden tot wat onweerlegbaar bewezen is en het uitsluitende en rechtstreekse gevolg is van de beweerde fout.

BEOORDELING

I. Hoofdeis

1. De fout

De eiseres steunt zich op de precontractuele aansprakelijkheid van de verweerster.

Van zodra de partijen met elkaar in contact treden met de ogenschijnlijke bedoeling eventueel een contract te sluiten, begint de precontractuele fase. Vanaf dit ogenblik tot het sluiten van het contract of tot het afbreken van de onderhandelingen, dienen beide partijen zich te gedragen als normaal voorzichtige personen. Alhoewel de precontractuele verhouding tussen de partijen in principe geen bindende rechtsband doet ontstaan, dienen zij hun onderzoeks- en beslissingsvrijheid met de nodige omzichtigheid en zorgvuldigheid uit te oefenen. Indien één van de partijen de onderhandelingen op foutieve wijze afbreekt of bij het voeren van de onderhandelingen op onzorgvuldige wijze te werk gaat, begaat zij een "culpa in contrahendo". De juridische grondslag zijn de artikelen 1382 en 1383 B.W. (zie daaromtrent Geens, H., "De grondslagen van de culpa in contrahendo", Jura Falconis, 2003-2004, nr. 2).

De rechtbank is van oordeel dat de verweerster zich onzorgvuldig gedragen heeft.

1.
De door de eiseres voorgelegde stukken tonen onbetwistbaar aan dat de onderhandelingen zeer ver gevorderd waren, zelfs in die mate dat de partijen op het punt schenen te staan een contract te sluiten.

Na maanden besprekingen, het intensief uitwisselen van gegevens en talrijke prestaties, schreef mevr. M op 20.1.2003 aan Tigress en de eiseres dat de finale besprekingen binnen de verweerster plaatsvonden en de eerstvolgende dagen zouden afgerond worden.

Op 24.1.2003 schreef mevr. M dat er echt iets aan het bewegen was op bestuursniveau, doch dat haar collega's nog wat meer gegevens nodig hadden. Deze gegevens betroffen niet de inhoud van het contract maar wel de uitvoering, meer bepaald de planning: zij vroeg de planning van Cristofori en Tigress, welke garantie er was dat de planning zou gevolgd worden, en een schatting van het aantal vergaderingen en de daaraan gekoppelde extra kosten.

Op 12.2.2003 deelde mevr. M mee dat de beslissing om het project met Cristofori/Tigress uit te voeren diezelfde morgen was genomen en dat de bestelling de daarop volgende dag zou worden geplaatst. Zij vroeg enkel nog een geactualiseerde offerte, waarin alle punten die in het verleden waren onderhandeld, zouden opgenomen worden. Zij had deze offerte enkel nodig voor de duidelijkheid, om deze in de bestelling te kunnen opnemen.

Na nog wat verduidelijkingen schreef mevr. M op 21.2.2003 dat alle elementen beschikbaar waren en zouden voorgelegd worden op de interne vergadering van de daaropvolgende maandag.

Nadien brak de verweerster de onderhandelingen zonder enige uitleg telefonisch af.

In feite waren er reeds heel wat onderhandelingen gevoerd op het ogenblik dat de eiseres haar eerste offerte meedeelde en de verweerster antwoordde dat deze er op het eerste zicht goed uitzag: er hadden reeds een aantal vergaderingen plaatsgevonden en er was reeds heel wat informatie uitgewisseld.

2.
Ook thans blijft de verweerster elke plausibele uitleg voor het afbreken van de onderhandelingen schuldig.

Zij heeft het over de "welbekende redenen" zonder deze concreet aan te duiden. Zij beweert dat de eiseres in gebreke bleef de gewenste informatie te bezorgen. De rechtbank vindt van deze bewering geen enkele aanwijzing in de stukken. Integendeel, op de vragen en opmerkingen van de verweerster werd door de eiseres steeds concreet en accuraat geantwoord.

De verweerster verwijst naar een e-mail dd. 7.2.2003, waarin zij aan de eiseres zou gevraagd hebben maar liefst 8 onduidelijkheden in haar offerte te beantwoorden, na reeds op 24.1.2003 om toelichting te hebben gevraagd. De rechtbank heeft de indruk dat de verweerster hier doelbewust verwarring poogt te zaaien. Immers, de e-mail van 7.2.2003 bevat enkel vragen over de offerte van Tigress: de vragen werden gesteld aan Tigress, waarvan een kopie naar de eiseres gestuurd werd. Verder hebben deze vragen niets te zien met de vragen, die de verweerster op 24.1.2003 aan de eiseres stelde. Tigress heeft op alle vragen geantwoord (zie antwoord van Tigress dd. 7.2.2003), waarop de verweerster blijkbaar nadien niet meer is teruggekomen (aangezien dienaangaande geen stukken worden voorgelegd).

Integendeel, op 12.2.2003 deelde mevr. M mee dat de beslissing was genomen om het project uit te voeren. Het order zou eerstdaags verzonden worden. Zij vroeg enkel "voor de duidelijkheid" een geactualiseerde offerte, waarin alle besproken punten zouden opgenomen worden, om in de bestelling op te nemen.

Nadat zij na ontvangst van de definitieve offerte nog een aantal vragen had geformuleerd, waarop de eiseres heeft geantwoord, verklaarde mevr. M over alle gegevens te beschikken, die zouden voorgelegd worden aan het bestuur. Daar waar eerder alles het voorwerp was geweest van onderhandelingen en besprekingen, zegde de verweerster plots en zonder uitleg de onderhandelingen op. Enige verklaring waarom de bijkomende uitleg van de eiseres niet voldeed is steeds achterwege gebleven en blijft nog steeds achterwege.

De verweerster beweert in besluiten dat de onderhandelingen afsprongen omwille van het gemis aan overeenstemming over een aantal fundamentele aspecten van het uit te voeren project. De verweerster blijft daarover opnieuw zeer vaag. Zij legt niet uit waar er een gemis aan overeenstemming was. Zij beperkt er zich toe te beweren dat zij de reden voor het afspringen van de onderhandelingen opgaf, minstens dat de eiseres de motieven voor het afbreken van de onderhandelingen kon kennen.

Deze redenering is op zich reeds merkwaardig: de redenering dat de eiseres de motieven voor het afbreken van de onderhandelingen "kon" kennen, impliceert dat zij de motieven alleszins niet uitdrukkelijk heeft opgegeven. Hoe dan ook kan aan deze bewering van de verweerster geen geloof gehecht worden, aangezien zij thans nog steeds geen duidelijk antwoord op de vraag over de redenen kan geven.

Aan de hand van de uitgewisselde e-mails kan inderdaad afgeleid worden dat de "maintenance" (zijnde de bijstand en het verhelpen van problemen na oplevering van het product) een belangrijk element was, doch uit niets blijkt dat dit de reden voor het afspringen van de onderhandelingen zou geweest zijn. De eiseres heeft dienaangaande steeds geantwoord op de vragen van de verweerster en voorstellen gedaan, zonder dat de verweerster dit uiteindelijk nog als een probleem beschouwde na ontvangst van de definitieve offerte en de bijkomende verduidelijkingen op vraag van de verweerster.

3.
Ten onrechte argumenteert de verweerster, verwijzende naar de e-mail van 19.2.2003 van de eiseres, dat de eiseres uiteindelijk zelf niet meer ten volle geïnteresseerd was in het sluiten van de overeenkomst.

De reden van de uitspraak van de eiseres is gelegen in het feit dat zij van oordeel was dat zij reeds zodanig veel tijd en energie had gestoken in de onderhandelingen, en reeds zodanig veel informatie en duidelijkheid had verschaft, dat, indien er opnieuw een discussieronde zou worden uitgelokt door de verweerster, zij daarop niet meer zou ingaan.

De verweerster had dit goed begrepen, aangezien zij daarop antwoordde dat zij beschikte over voldoende informatie.

4.
De verweerster vraagt zich ten slotte af waarom de eiseres 2,5 jaar gewacht heeft alvorens haar aanspraken te formuleren.

Het antwoord op die vraag is te vinden in het feit dat de eiseres aan de hand van haar bevindingen op het internet, tot de conclusie is gekomen dat de verweerster de bedoeling zou gehad hebben informatie te ontfutselen van de eiseres om aldus met de bekomen informatie, het project veel goedkoper te laten uitvoeren door een derde.

Hoe dan ook, zelfs indien dit aan de hand van de voorgelegde stukken niet zou bewezen worden, impliceert het stilzitten van de eiseres niet dat zij haar rechten zou verwerkt hebben, noch weerlegt dit de gedeeltelijke gegrondheid van haar vordering.

2. De schadevergoeding

1.
Ten onrechte vordert de eiseres zowel vergoeding van de gemaakte kosten als de winstderving.

De benadeelde kan geen aanspraak maken op het voordeel dat uit het nagestreefde contract zou voortvloeien (Gent, 12° kamer, 25.6.2003, inzake A.R. nr. 2002/1220, onuitgegeven; Antwerpen, 10.11.1999, A.J.T., 1999-2000, 969; Brussel, 5.2.1992, J.T., 1993, 130).

Dit is des te meer het geval, nu volgens de beweringen van de eiseres de verweerster de onderhandelingen enkel zou gevoerd hebben om informatie te ontfutselen. Dit impliceert dat het volgens het standpunt van de eiseres nooit de bedoeling van de verweerster zou geweest zijn een contract te sluiten.

Eventueel zou zij nog aanspraak kunnen maken op de vergoeding van de schade, bestaande in het verlies van een kans een contract te sluiten. Dit wordt echter niet gevorderd. Hoe dan ook, in dit geval dient de eiseres te bewijzen dat er een kans bestond om het contract te sluiten (Kh. Luik, 27.9.2002, T.B.H., 2004, nr. 3, p. 298).

De eiseres toont niet aan dat deze kans bestond, aangezien haar standpunt erin bestaat dat de verweerster de onderhandelingen heeft gevoerd met de bedoeling vertrouwelijke informatie te ontfutselen.

2.
Daarentegen kan de eiseres wel vergoeding vorderen van de schade, die zij geleden heeft ingevolge de schijn, die de verweerster gewekt heeft het contract te sluiten.

Deze schijn werd gewekt vanaf het ogenblik dat mevr. M met e-mail van 28.11.2002 verklaarde dat de offerte er op het eerste zicht goed uitzag en waarin zij nog uitleg vroeg over de "maintenance". Op dat ogenblik kon bij de eiseres het gewettigd vertrouwen bestaan dat er aanzienlijke kansen op een contractsluiting bestonden.

Deze schijn werd nog versterkt door het feit dat de verweerster wist dat de eiseres aanzienlijke kosten maakte om ten behoeve van de verweerster prijs te bekomen van andere firma's betreffende andere aspecten van het project (zie de contacten met ‘Streaming Networks" en ‘Tigress", met instemming van de eiseres: zie haar mail van 28.11.2002). De onderhandelingen tussen Tigress en de verweerster werden mede via de eiseres gevoerd, wat niet kan gekaderd worden binnen de normale inspanningen, die een aanbieder moet leveren om een opdracht te bekomen.

Op dat ogenblik, toen de onderhandelingen reeds ver waren gevorderd en de verweerster wist dat de eiseres aanzienlijke kosten zou maken, ontstond de verbintenis van de verweerster om te goeder trouw het nodige te doen opdat een definitieve overeenkomst tot stand kwam. Zij heeft deze verbintenis uiteindelijk niet nageleefd, aangezien, nadat alles duidelijk was en er geen hinderpalen meer werden vermeld om een definitieve overeenkomst te sluiten (integendeel zelfs), zij alsnog de onderhandelingen zonder vermelding van een plausibele reden verbrak.

De fout bestaat erin de onderhandelingen tot een ver stadium te laten verlopen, en de wederpartij aanzienlijke kosten te laten maken om dan zonder geldige reden de onderhandelingen stop te zetten (Vanwijck-Alexandre, M., "La réparation du dommage dans la négociation et la formance des contrats", Ann. dr., 1980, p. 22-23). Het zijn de kosten en prestaties vanaf dat ogenblik, die voor vergoeding in aanmerking komen (Goossens, W., "Aanneming van werk: Het gemeenrechtelijke dienstencontract", 2003, p. 386).

Derhalve dienen de kosten van de eiseres vanaf 28.11.2002 vergoed te worden.

Er is geen reden om de kosten vóór deze datum ten laste van de verweerster te leggen, omdat:
- niet bewezen is dat de verweerster in deze periode reeds de bedoeling zou gehad hebben vertrouwelijke informatie van de eiseres te ontfutselen;
- niet bewezen is dat de verweerster toen reeds de intentie zou gehad hebben om geen contract te sluiten;
- niet bewezen is dat de prestaties de normale prestaties voor het opmaken van een offerte overtroffen;
- de eiseres niet aannemelijk maakt dat de verweerster zou gebruik gemaakt hebben van vertrouwelijke informatie, die reeds in deze periode zou verschaft zijn;
- niet bewezen is dat de verweerster bij de eiseres reeds de schijn had verwekt dat er aanzienlijke kansen tot contractsluiting bestonden.

Aan de hand van de voorgelegde stukken is het voor de rechtbank echter onmogelijk om deze schade op redelijke wijze te ramen.

Gezien het hoogtechnologisch karakter van de besprekingen en onderhandelingen, is de rechtbank technisch onvoldoende onderlegd om een raming te maken.

Bovendien is de berekening van de eiseres, zoals weergegeven in de bijlage bij de brief dd. 17.10.2005 (stuk 34 van de eiseres) eenzijdig en onvoldoende gestaafd: deze bijlage op zich heeft geen bewijswaarde. De berekening is eveneens onduidelijk en de eiseres is daaromtrent zelfs tegenstrijdig: nu eens heeft zij het over 7.500,00 EUR (zie dagvaarding), een andere keer heeft zij het over 21.000,00 EUR (zie de bijlage bij haar stuk 34) en ten slotte heeft zij het nog over 13.500,00 EUR (zie de aftrek, die zij toepast op de winstderving).

Doch rekening houdend met de voorgelegde stukken (voornamelijk e-mail-verkeer, in tempore non suspecto opgesteld) en eventueel bijkomende stukken (bv. eventuele stukken in verband met het verblijf in het buitenland), lijkt het de rechtbank op het eerste zicht mogelijk te moeten zijn voor een technisch onderlegd deskundige terzake een raming van de kostprijs van de geleverde prestaties te maken.

Derhalve stelt de rechtbank ambtshalve een deskundige aan om de kosten en prestaties vanaf 28.11.2002 in hoofde van de eiseres te ramen, waarbij hem ook de opdracht wordt gegeven een raming te maken van de minimaal verrichte kosten en prestaties.

Intussen kan op grond van art. 19 al. 2 Ger. W. aan de eiseres reeds een provisie van 2.500,00 EUR toegekend worden, die eventueel nog kan herleid worden en aanleiding kan geven tot teruggave, indien uit het deskundig verslag zou blijken dat dit overdreven is.

II. Tegeneis

Gelet op de beoordeling van de hoofdeis, is de tegeneis, ertoe strekkende de eiseres te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens tergend en roekeloos geding, ongegrond.

III. Uitvoerbaarheid bij voorraad

De eiseres vraagt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De voorlopige tenuitvoerlegging houdt een afwijking in van het algemeen beginsel van de schorsende werking van de gewone rechtsmiddelen (art. 1397 Ger. W.). De rechter moet bij het toekennen van de uitvoerbaarheid bij voorraad de nodige omzichtigheid aan de dag leggen (Antwerpen, 11.2.1987, R.W., 1986-87, 2640). De eiseres motiveert het verzoek niet en toont niet aan dat haar een ernstig nadeel wordt berokkend indien niet op haar verzoek wordt ingegaan (Antwerpen, 13.3.2000, A.J.T., 2000-2001, p. 259). Er zijn dan ook geen redenen voorhanden om af te wijken van het principe dat de tenuitvoerlegging van eindvonnissen geschorst wordt door verzet en hoger beroep, behalve wat de beslissing tot aanstelling van een deskundige betreft, die krachtens de wet uitvoerbaar bij voorraad is.

OP DEZE GRONDEN,
DE RECHTBANK,

Rechtsprekend op tegenspraak,

1.
Verklaart de hoofdvordering ontvankelijk;

Wijst de vordering strekkende tot vergoeding van de winstderving af als ongegrond;

Zegt voor recht dat de eiseres aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten en prestaties vanaf 28.11.2002 tot en met 24.2.2003;

Veroordeelt de verweerster dienaangaande tot een provisie van TWEEDUIZEND VIJFHONDERD EURO (2.500,00 EUR),

Alvorens te oordelen over het meergevorderde betreffende deze kosten:

Stelt aan als deskundige de heer Bart LEFEBVRE, met kantoor te 8790 Waregem, Toekomststraat 30A (tel. 056/60.75.09 - fax. 056/61.43.12)

die zich in voorkomend geval mag laten bijstaan door een specialist terzake op voorwaarde dat de expert de conclusie van deze laatste tot de zijne maakt en die overeenkomstig de artikelen 962 tot en met 991 Ger. W. binnen de vier maanden na de aanvaarding van zijn taak de volgende opdracht vervult:

1. partijen aangetekend verwittigen met een tussentijd van vijf vrije dagen van plaats, dag en uur der uitvoering van zijn opdracht;
partijen horen, de bescheiden vragen en alle nuttige inlichtingen inwinnen, zo nodig bij derden;

2. een gedetailleerde beschrijving geven van de kosten en prestaties, die de eiseres verricht heeft vanaf 28.11.2002 tot en met 24.2.2003, in het kader van de onderhandelingen tussen haar en de verweerster teneinde een contract te sluiten met betrekking tot het FOXDMTR-project;

3. deze kosten en prestaties begroten; tevens een begroting maken van de minimaal gemaakte kosten en verrichte prestaties;

4. antwoorden op alle vragen van de partijen, nuttig voor de oplossing van het geschil;

5. pogen partijen te verzoenen;

6. het voorverslag aan iedere partij sturen met verzoek om gemotiveerde bezwaren binnen de maand mee te delen; deze beantwoorden en het verslag neerleggen, indien partijen niet tot verzoening zijn gekomen;

7. op de dag van de inlevering van zijn eindverslag ter griffie, aan de partijen aangetekend een eensluidend verklaard afschrift van zijn verslag zenden, met daarin verwerkt, zijn staat van kosten en ereloon;

Beveelt de deskundige, in navolging van art. 973 Ger. W., indien hij zijn opdracht niet binnen de termijn van vier maanden kan uitvoeren, de rechtbank daarvan onverwijld in te lichten, en de redenen daarvan te vermelden, zelfs indien de partijen hem verlenging van voormelde termijn zouden gegeven hebben;

Beveelt de eiseres de kosten en het ereloon van de deskundige voor te schieten;

2.
Verklaart de tegenvordering ontvankelijk doch ongegrond;

Verwijst de zaak voor het overige naar de bijzondere rol;

Houdt de definitieve beslissing omtrent de gerechtskosten aan;

Aldus het vonnis, uitgesproken in openbare terechtzitting van de Rechtbank van Koophandel te Kortrijk, gerechtsgebouw II, op maandag, dertien november tweeduizend en zes;

 

 

Noot:
E. De Kezel, De voorverbintenissen in het aansprakelijkheidsrecht, RABG, 2012/01, p. 9 (I)

E. De Kezel, De voorverbintenissen in het aansprakelijkheidsrecht, RABG, 2012/01, p. 20 (II)

Andere rechtspraak:

• Rechtbank van koophandel Kortrijk 12 december 2007

Samenvatting:

Aangezien partijen in de precontractuele fase nog niet gebonden zijn, staat het hen principieel vrij de onderhandelingen af te breken, op voorwaarde dat zij van die vrijheid geen misbruik maken en evenmin afbreuk doen aan een bij de wederpartij gewekt vertrouwen. Een dergelijke afbreuk ligt voor wanneer een partij vergevorderde besprekingen die bij de wederpartij een reële hoop op contractsluiting hadden gewekt, zonder geldige reden heeft afgebroken

Tekst vonnis

Rechtbank van koophandel te Kortrijk
VIJFDE KAMER

In de zaak nr. 597/2007 der algemene rol.

De NV PREVENT, met vennootschapszetel te 8520 Kuurne, Ringlaan 1 en ingeschreven in de kruispuntbank van ondernemingen onder het nummer 0421.162.122,
Eiseres op hoofdeis,
Verweerster op tegeneis,

TEGEN :

De NV GELDOF INVEST, met vennootschapszetel te 8530 Harelbeke, Broelstraat 31 en ingeschreven in de kruispuntbank van ondernemingen onder het nummer 0429.888.459,
Verweerster op hoofdeis,
Eiseres op tegeneis.

De rechtbank heeft de partijen gehoord in de openbare zitting van 14 november 2007 en heeft kennis genomen van de neergelegde stukken, hierbij toepassing makend van de artikelen 2, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.

1. De vorderingen.

Met dagvaarding, betekend op 23 februari 2007, vordert de NV Prevent de veroordeling van de NV Geldof Invest tot de betaling van een schadevergoeding van euro 330.000,00, de kosten van het geding met inbegrip van de kosten voor bijstand van een advocaat, noodzakelijk voor het afdwingen van de vordering, provisioneel begroot op euro 5.000,00.

In haar besluiten vordert de NV Prevent finaal
dat er gezegd wordt dat de NV Geldof Invest onrechtmatig de overeenkomst tussen de partijen met betrekking tot de grond, gelegen te 8520 Kuurne, Ringlaan 1 heeft verbroken, en er hic et nunc dus geen overeenkomst meer bestaat,
dat er minstens, in de mate waarin de totstandkoming van de overeenkomst niet weerhouden wordt, vastgesteld wordt dat de NV Geldof Invest een fout heeft gemaakt in de zin van art. 1382-1383 B.W., bij het voeren van de onderhandelingen tot die bovengenoemde overeenkomst,
te zeggen voor recht dat de NV Geldof Invest schade heeft veroorzaakt en dat de NV Geldof Invest veroordeeld wordt tot de betaling van een schadevergoeding van euro 330.000,00 te vermeerderen met de gerechtelijke intresten vanaf de dagvaarding,
de veroordeling van de NV Geldof Invest tot de kosten van het geding, met inbegrip van de kosten voor de bijstand van een raadsman, provisioneel begroot op euro 5.000,00, minstens de rechtsplegingsvergoeding.

Met haar besluiten heeft de NV Geldof Invest, bij tegeneis, de veroordeling gevorderd van de NV Prevent tot de betaling van een schadevergoeding van euro 25.000,00 wegens rechtsmisbruik en tot de betaling van een provisioneel bedrag van euro 5.000,00 voor alle redelijke kosten van haar raadsman.
2. Korte schets van de feiten en het standpunt van de partijen.

De NV Prevent houdt voor dat zij grond met gebouw aan de Ringlaan 1 te Kuurne, groot ongeveer 6.056 m², in 2006 te koop stelde en dat het na besprekingen met de NV Geldof Invest tot een koopovereenkomst kwam met deze laatste, die bereid was voor het pand een prijs te betalen van euro 3.300.000,00.
Ten bewijze van het feit dat het tot een wilsovereenstemming tussen de partijen kwam, wijst de NV Prevent op het door de NV Geldof Invest opgestelde en aan haar toegezonden ontwerp van overeenkomst en de terugzending van dat ontwerp na ondertekening voor akkoord van haar kant.
Waar de NV Geldof Invest naderhand liet weten niet gebonden te zijn door enige overeenkomst, vordert de NV Prevent schadevergoeding, een bedrag van euro 330.000,00 te vermeerderen met de rente en de kosten van het geding, de kosten van haar raadsman inbegrepen.

Voor zover de totstandkoming van de verkoopovereenkomst niet zou worden weerhouden, vordert de NV Prevent betaling van dezelfde schadevergoeding wegens het onrechtmatig afbreken van de vergevorderde onderhandelingen tussen de partijen die tot een overeenkomst aanleiding dienden te geven.

De NV Geldof Invest van haar kant houdt voor dat het helemaal niet tot een overeenkomst is gekomen tussen de partijen.
Volgens het standpunt van de NV Geldof Invest dat deed zij geen aanbod, en was er geen wilsovereenstemming over de prijs en het voorwerp van de verkoop en andere essentiële voorwaarden.
Volgens de NV Geldof Invest beging zij ook geen fout door het afbreken van de onderhandelingen, omdat zij daartoe rechtmatige redenen had:
het bedrag van de concessievergoeding, volgens de NV Prevent betaald door de concessiehouder, beantwoordde niet aan de werkelijkheid;
de datum van het vertrek van de concessiehouder strookte niet met de waarheid;
de splitsing van het aan te kopen gebouw van de achterliggende woning zou resulteren in het onvergund gebouwd zijn van die woning;
er ontstond een vertrouwensbreuk door deze drie voorgaande feiten.
3. Beoordeling.

a. De totstandkoming van de overeenkomst.

Een aanbod is een door één van de partijen voorgesteld ontwerpcontract, waarin al de onontbeerlijke elementen voor het sluiten van het contract aanwezig zijn, zodat de andere partij alleen nog toe te stemmen heeft, zonder iets te moeten preciseren, om het contract tot stand te brengen. Het aanbod bestaat dus uit een materieel element (alle onontbeerlijke elementen voor het sluiten van het contract) en een psychologisch element (de wil van de aanbieder om zich te verbinden zodat door aanvaarding de overeenkomst ontstaat. (Kruithof R. e.a., “Overzicht van rechtspraak [1981-1992]. Verbintenissen”, T.P.R., 1994, blz. 305, nr. 93).

Ten onrechte houdt de NV Geldof Invest voor dat het door hem op 31 januari 2007 aan de NV Prevent overgemaakte ontwerp van verkoopsovereenkomst niet als ontwerp of concept zou kunnen weerhouden worden omdat onderaan in een voetnoot op elke bladzijde van het door haar overgemaakte stuk het Engelse woord “draft” genoteerd staat. De NV Geldof Invest vertaalt die term correct als “… ontwerp, ….. concept”. De NV Geldof Invest stuurde de NV Prevent derhalve wel degelijk een ontwerpcontract.
In dat ontwerpcontract is de juiste oppervlakte van het te verkopen pand en de prijs genoteerd.
Voorwerp en prijs zijn derhalve bepaald.

Daarnaast kan men er niet om heen dat de NV Prevent aan de NV Geldof Invest op 5 februari 2007 bevestigde wat volgt:
“Deze morgen ben ik langs geweest bij Xavier D’Hulst, om tegen 16 u. deze namiddag een schrijven te hebben dat de speelplaneet tegen eind april 2007 de gebouwen verlaat, zoals vrijdag ll afgesproken tezamen met J. Dit was essentieel voor het ondertekenen van de compromis”.

In het ontwerp van verkoopsovereenkomst (artikel 7) opgesteld door de NV Geldof Invest en overgemaakt aan de NV Prevent, staat er wel te lezen dat aan de NV Lodep, waarmee de NV Prevent voormelde bezetter van het gebouw “de speelplaneet” bedoelt, de helft van het bebouwd terrein in concessie is gegeven aan ongeveer euro 6.000,00 per maand. Er staat aldaar evenwel niets vermeld over de datum van het vrijgeven van die helft van het gebouw door die bezetter.

Met “vrijdag ll” kan maar bedoeld zijn vrijdag 2 februari 2002, de dag nadat de NV Prevent het ontwerp van de verkoopovereenkomst van de NV Geldof Invest had ontvangen.

De NV Prevent heeft maar op 6 februari 2007 het ontwerpcontract door haar ondertekend aan de NV Geldof Invest teruggestuurd.

Welnu op 6 februari 2007 had de NV Prevent kennis van het feit, niet alleen van de voorwaarden van het aanbod van de NV Geldof Invest, zoals dit verwoord was in het ontwerp van de verkoopovereenkomst door die laatste opgesteld, doch ook van het mondeling aan de NV Prevent op vrijdag 2 februari 2007 overgemaakt bijkomend essentieel – onontbeerlijk – bestanddeel van de overeenkomst, dat de wilsuiting van de NV Geldof Invest om tot een overeenkomst te komen, mee bepaalde.
Anders ondertekende zij de “compromis” niet, had de NV Geldof Invest aan de NV Prevent laten weten (zie hiervoor in fine van de schuin gedrukte passage uit de brief van de NV Prevent van 5 februari 2007- stuk 6 van het dossier van de NV Prevent). De NV Prevent betwistte niet dat dit element essentieel was voor de NV Geldof Invest. De NV Prevent verwijst in haar brief zelf naar de afspraak daaromtrent. En niets belet dat de partijen vrij vastleggen wat zij als essentieel in een overeenkomst weerhouden.

Het materieel element van de overeenkomst bestond derhalve niet enkel en alleen uit de tekst van het ontwerpcontract opgesteld door de NV Geldof Invest, doch ook uit het mondeling bedongen essentieel onderdeel dat de NV Lodep tegen eind april 2007 de helft van het gebouw, voorwerp van de betwiste overeenkomst, zou verlaten.
Bij de aanvaarding van het aanbod op 6 februari 2007 heeft de NV Prevent enkel de inhoud van het ontwerp van overeenkomst door de NV Geldof Invest opgesteld, aanvaard, doch zij heeft toen geenszins aanvaard dat er zou gezorgd worden voor de voorlegging van de verbintenis dat de NV Lodep tegen eind april 2007 haar belofte tot het vrijgeven van het deel van het gebouw, door haar bezet, zou nakomen, laat staan dat die verbintenis reeds voorgelegd werd, zoals gevraagd.

Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank geen overeenkomst gesloten tussen de partijen, omdat niet over alle essentiële – onontbeerlijke – punten van de overeenkomst, als dusdanig door de partijen weerhouden, overeenstemming werd bereikt.

b. Het afbreken van de onderhandelingen op foutieve wijze.

Aangezien partijen in de precontractuele fase nog niet gebonden zijn, staat het hen principieel vrij de onderhandelingen af te breken, op voorwaarde dat zij van die vrijheid geen misbruik maken en evenmin afbreuk doen aan een bij de wederpartij gewekt vertrouwen. Een dergelijke afbreuk ligt voor wanneer een partij vergevorderde besprekingen die bij de wederpartij een reële hoop op contractsluiting hadden gewekt, zonder geldige reden heeft afgebroken (W. van Gerven en S. Covemaeker, “Verbintenissenrecht”, ed. 2001, blz. 93 en 94).

In voorliggende zaak heeft de NV Geldof Invest zonder twijfel een reële hoop op contractsluiting gewekt. Zij stelde zelfs reeds een ontwerp van overeenkomst op, waar voorwerp en prijs van de verkoop waren bepaald. Dichter bij het sluiten van een overeenkomst kan er moeilijk worden gekomen. Slechts over één onontbeerlijk element van de overeenkomst kwam het niet tot een sluitende wilsovereenkomst.

Op 16 februari 2007 heeft de NV Geldof Invest een einde gesteld aan de onderhandelingen.
Als redenen daartoe haalde zij aan:

De huur betaald door de NV Lodep ligt beduidend lager dan voorgespiegeld.
In het ontwerpcontract had de NV Geldof Invest opgenomen dat de NV Lodep ongeveer euro 6.000,00 per maand betaalde. Het is die informatie die door de NV Prevent aan de NV Geldof Invest werd verstrekt. Uit het addendum van de concessieovereenkomst blijkt dat de NV Lodep een vergoeding diende te betalen van euro 5.330,00, met ingang per 1 december 2005, jaarlijks aan te passen aan de index. Naar de rechtbank aanneemt, diende de NV Lodep in december 2006 dus wel ongeveer euro 6.000,00 per maand te betalen. In elk geval is een iets wat lager bedrag dan de meegedeelde vergoeding van euro 6.000,00 per maand niet van die ernstige aard om de onderhandelingen tot overeenkomst meteen te verbreken.
De berekening zoals door de NV Geldof Invest in haar besluiten naar voorgebracht overtuigt niet. Uit niets blijkt immers dat de NV Prevent de NV Geldof Invest ooit een prijs per m² had opgegeven die door de NV Lodep werd betaald.

De bevestiging dat de NV Lodep het pand voor eind april 2007 zou ontruimen, blijft op zich wachten.
Volgens de aan de rechtbank verstrekte gegevens werd dit als onontbeerlijk bedongen element, op te nemen in de koopovereenkomst, aan de NV Prevent eerst meegedeeld op 2 februari 2007. Dat de NV Prevent daaromtrent op 16 februari 2007, 14 dagen na datum, nog doende was om haar concessiehouder te overtuigen het pand te verlaten tegen eind april 2007 kan volgens de rechtbank evenmin als een geldige reden tot het afbreken van de onderhandelingen weerhouden worden.

Het te verkopen gebouw maakt één geheel uit met de achterliggende woning, die als conciergewoning werd vergund.
Bij een gesplitste verkoop zou die woning blijkbaar als onvergund bouwwerk bestempeld kunnen worden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de NV Geldof Invest zelf geen probleem met het door haar aangekocht pand, dat als vergund in de daartoe bestemde zone werd opgericht. Enkel het niet verkochte deel, zou door de splitsing problemen kunnen ondervinden. Die beschouwing kan voor de NV Geldof Invest zelf evenwel geen reden uitmaken om de onderhandelingen met de NV Prevent te onderbreken.

Het wegvallen van het vertrouwen in de NV Prevent.
De drie voormelde elementen worden door de rechtbank beoordeeld als ongeldige redenen tot het afbreken van de onderhandelingen tussen de partijen die zo goed als afgerond waren. De rechtbank ziet dan ook niet in dat die aangehaalde redenen het vertrouwen van de NV Geldof Invest in de NV Prevent zouden hebben kunnen ondermijnen. Te meer de NV Prevent tot 16 februari 2007 alles in het werk stelde om aan de eisen van de NV Geldof Invest te voldoen. Zij had haar raadsman reeds in werking gesteld om de concessie-overeenkomst, gesloten met de NV Lodep, te laten beëindigen per eind april 2007.
De NV Prevent was bereid zich garant te stellen voor het feit dat de NV Lodep mondeling beloofd had het door haar betrokken deel van het gebouw te verlaten tegen eind april 2007, of het vertrek van de NV Lodep eind april 2007 als opschortende voorwaarde in de overeenkomst op te nemen (tweede brief van de NV Prevent aan de NV Geldof Invest van 5 februari 2007 – stuk 7 van het dossier van de NV Prevent).

De rechtbank neemt dan ook aan dat er door de NV Geldof Invest geen geldige redenen werden aangevoerd om de onderhandelingen te verbreken en dat de omstandigheden waarin de onderhandelingen werden afgebroken, tot gevolg hadden dat een fout werd begaan door de NV Geldof Invest. Zij diende de NV Prevent nog een redelijke termijn gegund te hebben om de mondelinge verbintenis van de NV Lodep om het door deze vennootschap bezette deel van het gebouw te ontruimen, vooralsnog te laten onderschrijven, hetzij de NV Prevent daartoe aangemaand te hebben dit te doen binnen een bepaalde tijdspanne. Het behoorde ook tot de mogelijkheden een vergelijk uit te werken naar enige garantie toe van de NV Prevent in verband met de door de NV Lodep beloofde tijdige ontruiming, of die belofte als opschortende voorwaarde in de overeenkomst te verwerken, zoals door de NV Prevent reeds was voorgesteld.

Die fout van de NV Geldof Invest staat in oorzakelijk verband met bepaalde schade.
Er mag geredelijk aangenomen worden dat zonder die fout begaan door de NV Geldof Invest het tot een overeenkomst tussen de partijen was gekomen.
Die fout staat dan ook in oorzakelijk verband met de schade veroorzaakt in hoofde van de NV Prevent.

Bij de begroting van de schadevergoeding dient de NV Prevent evenwel haar schade te bewijzen.

Zij kan niet terugvallen op enig forfaitair schadebeding, nu er per definitie geen overeenkomst gesloten werd tussen de partijen en in elk geval niet omtrent enige forfaitaire schadevergoeding ten voordele van de NV Prevent.

Nu er geen overeenkomst tot stand kwam, sluit de rechtbank zich aan bij het principe dat er geen vergoeding kan worden toegekend voor enig positief contractbelang ( Gent, 9 november 1993, R.W. 1993-94, 1235). De NV Prevent bewijst overigens niet dat haar enig positief contractsbelang werd onthouden. Zij toont niet aan dat het pand thans voor een lager bedrag werd verkocht. Zij bewijst zelfs niet dat zij het pand nog te koop aanbiedt. Zij heeft echter wel een schadebeperkingverplichting na te komen. Zij bewijst hoegenaamd niet die verplichting op welke manier dan ook na te komen.

Zij bewijst ook niet dat er vroeger een topkandidaat was opgedoken om het pand te kopen, maar afhaakte, gezien de belangstelling van de NV Geldof Invest.
Het is overigens niet omdat een (top)kandidaat een kijkje komt werpen op een te koop gesteld pand dat er van een kandidaat-koper kan worden gewaagd die heeft afgehaakt.

De redenering van de NV Prevent, dat het helemaal niet zeker is dat zij een nieuwe koper zal vinden die hetzelfde bedrag zal geven, is naar het oordeel van de rechtbank, geen dienstig argument. De NV Prevent dient effectief te bewijzen dat dit niet het geval is, vooraleer er schadevergoeding aan de orde is.

De NV Prevent brengt verder geen enkel cijfermatig gegeven naar voor omtrent de derving van enige vergoeding voor de bezetting van haar onverkocht gebouw.
Daarenboven blijkt uit de synthesebesluiten dat de gebruikers van het bewuste gebouw, andere dan de NV Lodep zelf, op zoek waren naar een andere, grotere locatie, reden waarom de NV Prevent, volgens haar besluiten, in 2006 het pand te koop stelde. Minstens reeds op 19 januari 2007 ontvingen die gebruikers een aanbod van een makelaar nopens een andere locatie te huren of te kopen. Zij waren derhalve reeds op zoek naar een andere locatie, nog vooraleer de NV Geldof Invest de onderhandelingen dermate gevorderd zag dat zij op 31 januari 2007 het ontwerpcontract opstelde. Het vertrek naderhand van die bezetters kan geen schade uitmaken in hoofde van de NV Prevent.
Een schadebeperkingverplichting, na te komen door de NV Prevent, kon er vervolgens in bestaan na de ontvangst van de brief van de NV Geldof Invest van 16 februari 2007, geen stappen meer te ondernemen om de concessieovereenkomst gesloten met de NV Lodep te laten beëindigen eind april 2007. Volgens de NV Prevent heeft zij met de NV Lodep pas in mei 2007 een akkoord bereikt nopens het vertrek van de NV Lodep. Ook de derving van die inkomsten kunnen dus onmogelijk verhaald worden op de NV Geldof Invest.

De gevorderde vergoeding bestaat volgens de NV Prevent ook uit het derven van de opbrengst van de koopprijs gedurende een zekere tijd, de verloren tijd van de onderhandelingen, het ongemak ten gevolge van de fout van de NV Geldof Invest en het feit dat een andere koper moet worden gezocht.

Het derven van de aankoopsom gedurende een zekere tijd is rechtstreeks evenredig met de tijd die de NV Prevent er laat overgaan om het gebouw opnieuw te koop te stellen. De NV Prevent bewijst daaromtrent niets. In de synthesebesluiten van de NV Prevent is er sprake van het feit dat zij de NV Geldof Invest op 5 februari 2007 meldde dat zij een potentiële andere koper niet kwijt wou. Er belette de NV Prevent na 16 februari 2007 dus niets om verder in zee te gaan met die andere potentiële koper, zodat het derven van de opbrengst van de verkoopprijs tot zo goed als niets kon herleid worden. Het bedrag van enige schade op dit punt kan door de rechtbank dan ook niet begroot worden doordat de gegevens waarover de NV Prevent blijkbaar beschikt niet voorgelegd worden. De begroting ex aequo et bono is daarom ook niet toegelaten (Cass. 20 september 2001, R.W. 2003-2004, 296).

Enig “ongemak” veroorzaakt door het afbreken van onderhandelingen kan er hoogstens in bestaan dat de NV Prevent gehouden was a/ bijkomend administratieve activiteiten te ontwikkelen, b/ een raadsman aan te spreken voor tussenkomst bij de NV Lodep, in de betwisting met de NV Geldof Invest en in huidige procedure, en tijd heeft verloren bij de nutteloos gebleken onderhandelingen.

Voor deze posten is geen nauwkeurige schadebegroting mogelijk. Er kan derhalve worden overgegaan tot een begroting ex aequo et bono.
Rekening houdend met het feit dat het orgaan van de NV Prevent betrokken was bij de besprekingen, bezichtigingen en administratie activiteiten, en dat alles gedurende meerdere dagen, een totaal geraamd op 14 dagen, wordt daarvoor door de rechtbank een bedrag toegekend van euro 5.000,00.
Ook voor de tussenkomst van de raadsman van de NV Prevent ten overstaan van de NV Lodep en in deze procedure staat de rechtbank een vergoeding toe, ex aequo et bono definitief begroot op euro 5.000,00.

Het feit dat een (andere) koper moet worden gezocht, is geen element van schade.
Hoe dan ook diende de NV Prevent eenmaal een koper te zoeken, daar tijd voor uit te trekken en die kosten zelf te dragen. Slechts de nutteloos gebleken kosten komen voor vergoeding in aanmerking, zoals hiervoor begroot.

* * *

Hiervoor heeft de rechtbank aangenomen dat de NV Prevent terecht schadevergoeding eist van de NV Geldof Invest voor het afbreken van de vergevorderde onderhandelingen tussen de partijen.
De NV Prevent heeft dus geen misbruik gemaakt van haar recht de betwisting aan de rechtbank voor te leggen. De tegeneis van de NV Geldof Invest, op voormelde gronden gesteld, is ontvankelijk, maar ongegrond.

Daar de NV Geldof Invest bezwijkt in haar verweer en haar tegeneis, is zij gehouden zelf de kosten van de bijstand van haar raadsman te dragen.
Ook dit onderdeel van haar tegeneis is ontvankelijk, doch ongegrond.

* * *

Bij gebreke aan specifieke motivering, die de toestand van de schuldeiser betreft, waarom de schuldenaar van zijn principieel recht tot kantonnement zou moeten uitgesloten worden, wordt op de eis tot uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement door de rechtbank niet ingegaan.
OM DEZE REDENEN
DE RECHTBANK, recht doende op tegenspraak;
Alle anders luidende en / of tegenstrijdige conclusies van de hand wijzend;

Verklaart de hoofdeis ontvankelijk en in volgende beperkte mate gegrond;

Zegt voor recht dat de NV Geldof Invest foutief een einde heeft gesteld aan de tussen de partijen vergevorderde onderhandelingen omtrent de koopovereenkomst betreffende het onroerend goed van de NV Prevent, gelegen te 8520 Kuurne, Ringlaan 1;

Veroordeelt de NV Geldof Invest tot de betaling van een bedrag van euro 10.000,00 (tienduizend euro en nul cent), te vermeerderen met de gerechtelijke rente vanaf 23 februari 2007 tegen de wettelijke rentevoet, zoals vastgelegd in burgerlijke en handelszaken buiten de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand in handelstransacties, en dit ter vergoeding van de daaruit ontstane schade, de bijstand van een raadsman inbegrepen;

Wijst het bij hoofdeis anders of meergevorderde af als ongegrond;

Verklaart de tegeneis ontvankelijk, doch wijst deze af als ongegrond;

Veroordeelt de NV Geldof Invest tot de kosten van het geding, doch stelt vast dat deze niet kunnen worden begroot bij gebrek aan kostenopgave vanwege de NV Prevent;

Onverminderd de toepassing van art. 1024 Ger.W.;

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande elke voorziening en zonder borgstelling;

Aldus het vonnis uitgesproken in het gerechtsgebouw II te Kortrijk in openbare terechtzitting van woensdag, TWAALF DECEMBER TWEEDUIZEND EN ZEVEN.

Gerelateerd

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409