Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Beoordeling van de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 31/10/2006
A.R.: 
P060898N

Het artikel 235ter, Wetboek van Strafvordering voert een afzonderlijke, inquisitoire en niet-tegensprekelijke rechtspleging in, waarbij de kamer van inbeschuldigingstelling enkel de regelmatigheid beoordeelt van de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, voor zover zij daartoe het vertrouwelijk dossier, bedoeld in de artikelen 47septies en 47novies, Wetboek van Strafvordering, moet controleren (1). (1) Cass., 31 okt. 2006, AR P.06.1016.N, nr ...; 31 okt. 2006, AR P.06.0841.N, nr ...

De rechtspleging van artikel 235ter, Wetboek van Strafvordering doet geen afbreuk aan de eventuele toepassing van de rechtspleging van de artikelen 235 en 235bis, Wetboek van Strafvordering, maar wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling, ter gelegenheid van de controle van het vertrouwelijk dossier, wil overgaan tot een onderzoek van de regelmatigheid van de haar voorgelegde procedure met inbegrip van het onderzoek van de wettigheid en de regelmatigheid van de observatie en infiltratie aan de hand van het strafdossier, dan moet zij een debat openen overeenkomstig artikel 235bis, § 3, Wetboek van Strafvordering.

Publicatie
tijdschrift: 
Nullum crimen
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2007-1
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. P.06.0898.N
I V,
inverdenkinggestelde,
eiser,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het Hof van Beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling, van 9 mei 2006.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Bestreden arrest

Noot: 

Cassatie 31/10/2006, P061016N, juridat

Samenvatting

De controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie op grond van de artikelen 189ter en 235ter, Wetboek van Strafvordering heeft enkel betrekking op de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie die, in toepassing van de wetten van 6 januari 2003 en 27 december 2005, aanleiding gegeven hebben tot het opstellen van een vertrouwelijk dossier, bedoeld in de artikelen 47septies of 47novies, Wetboek van Strafvordering.

Tekst arrest

Nr. P.06.1016.N
G A,
beklaagde,
eiser,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het Hof van Beroep te Gent, correctionele kamer, van 31 mei 2006.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

1. Het staat de rechter de toelaatbaarheid van onrechtmatig verkregen bewijs dat de wet niet uitdrukkelijk uitsluit, te beoordelen in het licht van de artikelen 6, EVRM en 14 IVBPR, rekening houdende met de elementen van de zaak in haar geheel genomen, inbegrepen de wijze waarop het bewijs verkregen werd en de omstandigheden waarin de onrechtmatigheid werd begaan.

De rechter kan bij dit oordeel, onder meer, één of het geheel van volgende omstandigheden in afweging nemen: hetzij dat de overheid die met de opsporing, het onderzoek en de vervolging van misdrijven is belast, al dan niet de onrechtmatigheid opzettelijk heeft begaan, hetzij dat de ernst van het misdrijf veruit de begane onrechtmatigheid overstijgt, hetzij dat het onrechtmatig verkregen bewijs alleen een materieel element van het bestaan van het misdrijf betreft.

De omstandigheid dat de overheid die met de opsporing, het onderzoek en de vervolging van misdrijven is belast, bij de bewijsverkrijging opzettelijk een onrechtmatigheid heeft begaan, moet niet noodzakelijk leiden tot bewijsuitsluiting door de rechter.

Het onderdeel faalt in zoverre naar recht.

2. Anders dan het onderdeel aanvoert, onderzoekt het bestreden arrest met de in het middel aangehaalde overwegingen de "incidentie", dit is de weerslag, van het optreden van de undercoveragenten op de rechtmatigheid en toelaatbaarheid van het bewijs.

Het onderdeel mist in zoverre feitelijke grondslag.

Tweede onderdeel

3. Met de in het middel aangehaalde overwegingen verwerpt het bestreden arrest eisers verweer betreffende de onrechtmatigheid en de niet-toelaatbaarheid van het bewijs. Hiermede verwerpt het ook de door de eiser ter ondersteuning van dit verweer ontwikkelde argumentatie.

Het onderdeel mist feitelijke grondslag.

Tweede middel

4. Inmenging van het openbaar gezag met betrekking tot de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privé-leven, het gezinsleven, het huis en de briefwisseling, in de zin van artikel 8.2 EVRM, houdt in dat dit openbaar gezag zich ongevraagd inlaat of bemoeit met de uitoefening van het door artikel 8.1 EVRM gewaarborgde recht.

Dit is niet het geval wanneer een vertegenwoordiger van het openbaar gezag, ingaande op het verzoek van de beklaagden of één van hen, zich bereid verklaart in te staan voor het transport van de verdovende middelen, die het voorwerp uitmaken van een door de beklaagden opgezette belangrijke internationale verhandeling van verdovende middelen.

Het middel dat geheel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt naar recht.

Derde middel

5. De rechter beoordeelt onaantastbaar de noodzakelijkheid, de raadzaamheid en de gepastheid van een bijkomende onderzoeksmaatregel.

Het bestreden arrest oordeelt dat de door de eiser gevraagde bijkomende onderzoeksmaatregelen volstrekt overbodig zijn voor de waarheidsvinding.

In zoverre het middel tegen deze beoordeling opkomt is het niet ontvankelijk.

6. Voor het overige verwerpt en beantwoordt het bestreden arrest met de redenen die het bevat, eisers verweer.

Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag.

Vierde middel

Eerste onderdeel

7. Artikel 189ter, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, zoals ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 - artikel dat in werking is getreden op 30 december 2005

- bepaalt: "De rechtbank kan, op basis van concrete gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter".

Artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, zoals ingevoegd bij wet van 27 december 2005 - artikel dat in werking is getreden op 30 december 2005 - voert een afzonderlijke rechtspleging in waarbij de kamer van inbeschuldigingstelling enkel de regelmatigheid beoordeelt van de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie voor zover zij daartoe het vertrouwelijk dossier, bedoeld in de artikelen 47septies of 47nonies Wetboek van Strafvordering, zoals ingevoegd bij wet van 6 januari 2003 - wet die in werking is getreden op 22 mei 2003 - en vervangen door de wet van 27 december 2005, moet controleren.

Hieruit volgt dat de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie op grond van de artikelen 189ter en 235ter Wetboek van Strafvordering enkel betrekking heeft op bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie die, in toepassing van de wetten van 6 januari 2003 en 27 december 2005, aanleiding gegeven hebben tot het opstellen van een vertrouwelijk dossier, bedoeld in de artikelen 47septies of 47nonies Wetboek van Strafvordering.

8. Het onderdeel dat aanvoert dat de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie op grond van de artikelen 189ter en 235ter Wetboek van Strafvordering ook mogelijk is voor de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie die aangewend werden vóór de inwerkingtreding van de wetten van 6 januari 2003 en 27 december 2005, op grond van de ministeriële omzendbrief van 24 april 1990, faalt naar recht.

Tweede onderdeel

9. De ongelijke behandeling waarover de eiser klaagt, vloeit enkel voort uit de datum waarop bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie werden aangewend, maar niet uit de artikelen 189ter en 235ter Wetboek van Strafvordering.

De eiser komt aldus niet op tegen een onderscheid dat voortvloeit uit die wetsbepalingen, maar tegen de gevolgen die noodzakelijkerwijze voortvloeien uit de toepassing van de wet in de tijd.

Er is geen reden om de voorgestelde prejudiciële vraag te stellen.

Vijfde middel

10. Het bestreden arrest wijst het door de eiser ingediende verzoek tot heropening van het debat, teneinde de controle te gelasten bedoeld in artikel 189ter Wetboek van Strafvordering, af op grond, enerzijds, dat deze wetsbepaling vereist dat het middel, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel dient te worden opgeworpen, behalve indien het betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen, anderzijds, dat het verzoek, waarbij zelfs geen gewag wordt gemaakt van nieuwe en concrete elementen, al was het maar op die grond, dient te worden afgewezen.

Deze beslissing houdt in dat de appelrechters het bij het verzoek tot heropening van het debat gevoegde stuk uit het debat weren.

Het middel dat berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest, mist feitelijke grondslag.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering

11. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiser in de kosten.
Begroot de kosten op 141,77 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, en op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2006 uitgesproken

 

Gerelateerd

Idem bij voorlopige hechtenis

vergelijk deze uitspraak met de toepassing van art. 22 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. Als de raadkamer uitspraak doet over de maandelijkse of driemaandelijkse handhaving van de voorlopige hechtenis heeft de inverdenkinggestelde het recht om het dossier gedurende twee werkdagen voorafgaandelijk aan de terechtzitting in te kijken. Miskenning van deze termijn leidt tot nietigheid als het recht van verdediging is geschonden (Cass. 2 april 1996, Arr.Cass. 1996, nr. 110; zie: D. Vandermeersch, Eléments de droit pénal et de procédure pénale, Brugge, die Keure, 2009, 622). Het feit dat de termijn van twee dagen te kort is om een omvangrijk dossier en de overtuigingsstukken in te zien, houdt op zich geen miskenning van het recht van verdediging in (R. Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 545). Het is dan aan de verdediging om uitstel van behandeling te verzoeken.

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409