Ingevolge artikel 1254, § 1, zesde lid Ger.W. kan de gedinginleidende akte tot echtscheiding ook de eventuele vorderingen bevatten inzake voorlopige maatregelen.
Uit het feit dat aldus zowel de echtscheiding als de spoedeisend geachte voorlopige maatregelen in een en dezelfde akte (dagvaarding of verzoekschrift) aanhangig kunnen worden gemaakt bij dezelfde familierechtbank, kan niet afgeleid worden dat het bijgevolg om één en hetzelfde geschil zou gaan. Uit (onder meer) artikelen 708, 747, § 3, 1253ter/4, 1254, 1256 en 1280 Ger.W. volgt immers dat - naar gelang de gestelde vordering - verschillende procedureregels en -termijnen van toepassing zijn. Zo wordt de vordering tot echtscheiding behandeld door de bodemrechter in een “gewone zitting” (art. 1256 en art. 1253ter/4, § 1, tweede lid Ger.W.), terwijl de voorlopige maatregelen die geacht worden spoedeisend te zijn worden behandeld “zoals in kort geding” (art. 1253ter/4, § 2, tweede lid Ger.W.).
Artikel 1256, derde lid Ger.W. voorziet trouwens dat de echtscheidingsrechter de zaak - voor zover ze betrekking heeft op de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de echtgenoten of van hun kinderen - verwijst naar de eerste nuttige zitting in het kader van de zaken die worden geacht spoedeisend te zijn.
Bijgevolg dient besloten te worden dat de echtscheidingsprocedure enerzijds en de procedure voorlopige maatregelen anderzijds, die beide volgens een andere procedure behandeld worden, niet één geschil vormen in de zin van artikel 1068 Ger.W. Artikel 1253ter/4, § 2 in fine Ger.W. doet hieraan geen afbreuk.
De verruimde devolutieve werking strekt zich niet uit tot de echtscheidingsvordering in een beroepsprocedure over de voorlopige maatregelen.
De echtscheidingsvordering zelf kan, zolang er er door de eerste rechter in die afzonderlijke procedure nog geen eindvonnis in de zin van artikel 19 Ger.W. werd uitgesproken, ook niet bij wijze van incidenteel beroep aanhangig gemaakt worden bij de rechter in hoger beroep die voor de voorlopige maatregelen gevat is (zie ook art. 1050 Ger.W.).
(C.E. / M.B. - Rolnr.: 2016/FA/468)
Wat voorafgaat
1. Bij dagvaarding van 13 november 2015 vorderde M.B. de echtscheiding, de vereffening/verdeling van de huwgemeenschap en enkele voorlopige maatregelen met betrekking tot de gemeenschappelijke kinderen van partijen (E., geboren op 17 oktober 2011, en N., geboren op 20 juni 2013) en m.b.t. de onderlinge verhouding van partijen. Bij conclusie stelde C.E. een tegenvordering betreffende de echtscheiding en de voorlopige maatregelen.