1. Artikel 152, § 1, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de partijen die wensen te concluderen en nog geen conclusies hebben neergelegd, op de inleidingszitting vragen om conclusietermijnen te bepalen. In dat geval legt de rechter de termijnen vast waarop de conclusies ter griffie moeten worden neergelegd en bepaalt hij de rechtsdag, na de partijen te hebben gehoord. De beslissing wordt vermeld in het proces-verbaal van de rechtszitting.
Volgens artikel 209bis, zevende lid, Wetboek van Strafvordering is deze regeling ook van toepassing in hoger beroep.
2. Uit de tekst van deze bepalingen, de doelstelling van de wetgever een efficiënter beheer van de zittingen te realiseren en de algemene economie van de regeling volgt dat de rechter in de regel dient in te gaan op het op de inleidingszitting geformuleerde verzoek van een partij, die nog geen conclusies heeft neergelegd, om conclusietermijnen te bepalen.
Die partij heeft evenwel geen absoluut recht op conclusietermijnen.
De rechter kan oordelen dat er omstandigheden zijn eigen aan de zaak die maken dat het recht op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd niet vereist dat er conclusietermijnen worden bepaald.
Hij kan daarbij onder meer rekening houden met het tijdsverloop tussen de betekening van de dagvaarding en de inleidende rechtszitting welke partijen in de gelegenheid moet hebben gesteld hun verdediging voor te bereiden, het weinig complex karakter van de te beoordelen zaak, de verjaring van de strafvordering, de verplichting een overschrijding of een verdere overschrijding van de redelijke termijn te vermijden of de hechtenistoestand van één of meerdere beklaagden.
De rechter dient steeds met verwijzing naar de omstandigheden eigen aan de zaak aan te geven waarom het recht op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd niet vereist dat conclusietermijnen worden toegekend.
Nr. P.17.0127.N
G K,
beklaagde,
eiser,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 12 januari 2017.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Ambtshalve middel
Geschonden wettelijke bepalingen
- artikel 6 EVRM;
- de artikelen 152 en 209bis, zevende lid, Wetboek van Strafvordering.
Pieter Tersago, Conclusiekalender in strafzaken: waakzaamheid vereist!, De Juristenkrant 6 december pagina 7