Quantcast
Channel: Advocatenkantoor Elfri De Neve - Goede raad is goud waard - Advocatenkantoor Elfri De Neve
Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409

Legaliteit van de strafbepaling

$
0
0

De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is en aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen;.

Toepassingsvoorbeeld:

Hof van Cassatie 13/12/2016, AR P.16.0424.N

Samenvatting

Franse term: 
principe de légalité
Rechtspraak: 

• Cassatie 13/12/2016, P.16.0424.N, juridat (zie deze link cass. 13 januari 2016)

De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is.

Het gegeven dat de rechter over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt, is op zich niet strijdig met die vereiste van redelijke voorzienbaarheid. Er moet immers rekening worden gehouden met het algemene karakter van wetten, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.

Het beginsel zelf van de algemeenheid van de wet brengt mee dat de bewoordingen ervan vaak geen absolute precisie kunnen hebben. De beoordelingsvrijheid van de rechter wordt mede bepaald door de complexiteit van de te regelen materie en het fundamenteel karakter van het te beschermen rechtsgoed, die een grotere marge voor de rechter kunnen verantwoorden.

Aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met:

- de interpretatie van de strafbepaling in het licht van de doelstellingen van de wetgever en wetsgeschiedenis;
- de door de rechtscolleges gegeven interpretatie over de strafbepaling;
- de vereiste van een moreel element in elk misdrijf;
- de bijzondere hoedanigheid of functie van de persoon tot wie de strafbepaling zich richt, zijn bijzondere vertrouwdheid met de materie of het gegeven dat hij beroepsmatig beschikt of kan beschikken over goede informatie.

• Grondwettelijk Hof  25 februari 2010, RABG, 2010/13, 835

• Cass., 2 juni 2009, AR P.09.0071.N, A.C., 2009, nr. 366.

• Cassatie 01/02/2011 juridat

samenvatting

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken, gewaarborgd door artikel 7 EVRM en de artikelen 12, tweede lid, en 14 Grondwet, vereist dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is.

Tekst arrest

Nr. P.10.1328.N
1. P. J. P. P.,
beklaagde,

2. T & T'S ARTS bvba, met zetel te 3500 Hasselt, Hommelbergstraat 21,
beklaagde,
eisers.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 30 juni 2010.
De eiser 1 voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.
De eiseres 2 voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
Afdelingsvoorzitter Etienne Goethals heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Patrick Duinslaeger heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel van de eiser 1
1. Het middel voert schending aan van de artikelen 14 en 149 Grondwet, artikel 99, § 1, 5°, d, Stedenbouwdecreet 1999, de artikelen 92, 3°, en 93, 1°, a, (nieuw) Stedenbouwdecreet 1999 "zoals in voege vanaf 1 september 2009", en de artikelen 4.1.1.3° en 4.2.1.1°, a, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening: de appelrechters beantwoorden niet eisers verweer dat er geen bewijs voorhanden is van het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond, en dat de bepalingen "constructie" en "plaatsen van een constructie" van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 niet toepasselijk waren in november 2007; het plaatsen van verplaatsbare plooiborden op privé terreinen in november 2007 is niet strafbaar op grond van de pas op 1 september 2009 in voege getreden bepalingen van artikel 93, 1°, a, (nieuw) Stedenbouwdecreet 1999, zoals gewijzigd door artikel 36 Aanpassingsdecreet 2009, thans artikel 4.2.1.1°, a, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, die "het verrichten van bouwwerken" zoals "het optrekken of plaatsen van een constructie" zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning strafbaar stellen; de vorige tekst van artikel 99, § 1, 5°, d, Stedenbouwdecreet 1999, die uitdrukkelijk afgeschaft werd, beperkte zich tot "het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het plaatsen van een of meerdere verplaatsbare inrichtingen of rollend materieel die hoofdzakelijk voor publicitaire doeleinden worden gebruikt"; door op grond van de definitie "constructie" zoals bepaald in artikel 92, 3°, en 93, 1°, a, (nieuw) Stedenbouwdecreet 1999 en artikel 4.2.1.1°, a, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening te oordelen dat plooibare publiciteitspanelen wel degelijk publiciteitsinrichtingen zijn in de zin van het decreet zoals van toepassing vanaf 1 september 2009, zonder evenwel het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond vast te stellen, passen de appelrechters een op de feiten niet toepasselijke strafbepaling toe.

2. Overeenkomstig de artikelen 4.1.1.3° en 4.2.1.1° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is een publiciteitsinrichting enkel een "constructie" waarvan de plaatsing een voorafgaande vergunning behoeft wanneer zij in de grond is ingebouwd, aan de grond is bevestigd of op de grond steunt omwille van de stabiliteit, en zij bestemd is om ter plaatste te blijven staan of liggen.

Deze voorwaarde wijkt niet af van de voordien bij artikel 99, § 1, 5°, Stedenbouwdecreet 1999 bepaalde vereiste dat de grond gewoonlijk moet zijn gebruikt, aangelegd of ingericht vooraleer de plaatsing van een of meer verplaatsbare inrichtingen of rollend materieel, hoofdzakelijk gebruikt voor publicitaire doeleinden, een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning behoefde.

In zoverre het middel aanvoert dat de artikelen 92, 3°, en 93, 1°, a, (nieuw) Stedenbouwdecreet 1999 en de artikelen 4.1.1.3° en 4.2.1.1° Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de gedragingen van artikel 99, § 1, 5°, d, Stedenbouwdecreet 1999 niet verder omvatten, faalt het naar recht.

3. De appelrechters oordelen niet alleen dat de plooibare publiciteitspanelen van de eisers publiciteitsinrichtingen zijn in de zin van artikel 4.1.1.3°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Zij oordelen ook dat de eiser ten onrechte voorhoudt dat de door hem geplaatste publiciteitspanelen niet bestemd zijn om ter plaatse te blijven staan, daar "deze publiciteitspanelen die plooibaar en verplaatsbaar zijn, [...] wel bestemd [zijn] om daar, ook al is het maar tijdelijk, op een plaats te blijven staan".

Aldus stellen zij overeenkomstig artikel 99, § 1, 5°, d, Stedenbouwdecreet 1999 het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van de grond voor de plaatsing van de publiciteitspanelen vast, beantwoorden zij eisers verweer over de niet-toepasselijkheid van het vernieuwde Stedenbouwdecreet 1999 op voordien geplaatste plooibare publiciteitspanelen en verantwoorden zij hun beslissing naar recht.

Het middel kan in zoverre niet worden aangenomen.

Tweede middel van de eiser 1
4. Het middel voert schending aan van artikel 7 EVRM, artikelen 14 en 149 Grondwet en miskenning van het legaliteitsbeginsel in strafzaken: de snel evoluerende wetgeving en strafbaarstellingen, gestoeld op onbegrijpelijke teksten die - zoals het arrest zelf vaststelt - zo algemeen zijn dat elke handeling, zelfs het tijdelijk plaatsen van plooibare en verplaatsbare publiciteitspanelen kan worden bestraft, laten de eiser niet toe te weten welke strafbare gedraging hij zou hebben begaan in november 2007 wanneer hij vervolgd wordt op grond van het toen in voege zijnde artikel 99, § 1, 5°, d, Stedenbouwdecreet 1999; eisers verweer dienaangaande wordt niet beantwoord.

5. Het wettigheidsbeginsel in strafzaken, gewaarborgd door artikel 7 EVRM en de artikelen 12, tweede lid, en 14 Grondwet, vereist dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is.

In zoverre het middel ervan uitgaat dat bij het stellen van een gedraging de dader ook rekening moet kunnen houden met wijzigingen van de strafbaarstelling in de toekomst, faalt het naar recht.

6. De appelrechters oordelen dat op 20 november 2007 de feiten een inbreuk vormden op de artikelen 1, 2, 99, § 1, 146, 1°, 147, 148, 149 en 202 Stedenbouwdecreet 1999, en dat "de feiten met ingang van 1 september 2009 thans strafbaar zijn gesteld" op grond van de bepalingen van het (nieuw) Stedenbouwdecreet 1999 en van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening die zij vermelden op p. 7 en 8 van het arrest.

Zij hoefden aldus eisers doelloze verweer dat hij op 20 november 2007 ook met deze gewijzigde wetsbepalingen moest rekening houden, niet verder te beantwoorden.
Het middel kan in zoverre niet worden aangenomen.

Derde middel van de eiser 1

7. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en artikel 5 Strafwetboek: het bestreden arrest stelt alleen vast dat de eiser wetens en willens de feiten heeft gepleegd zonder echter te bepalen welke fout hij zou hebben gepleegd en hoe hij wetens en willens deze fout zou hebben gepleegd; de enkele vaststelling dat de eiser zaakvoerder is van de verantwoordelijke rechtspersoon is nog geen bewijs dat hij persoonlijk wetens en willens een fout heeft gepleegd.

8. De appelrechters achten de eiser persoonlijk verantwoordelijk niet uitsluitend op grond van de vaststelling dat hij zaakvoerder is van de rechtspersoon, maar omdat hij in die hoedanigheid wetens en willens een fout heeft begaan. Zodoende beantwoorden zij eisers verweer waarin enkel het plegen van de zwaarste fout en het wetens en willens plegen van een fout werd betwist.
Het middel mist feitelijke grondslag.

Middel van de eiseres 2

9. Het middel heeft dezelfde draagwijdte als het eerste middel van de eiser 1, behoudens dat geen gebrek aan antwoord op een conclusie wordt aangevoerd.
Om de redenen vermeld in het antwoord op het middel van de eiser 1 kan het middel van de eiseres 2 evenmin worden aangenomen.

Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering

10. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.

Dictum
Het Hof,
Verwerpt de cassatieberoepen.
Veroordeelt de eisers in de kosten van hun cassatieberoep.
Bepaalt de kosten op 91,61 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer

No crime, no punishment without a previous penal law.

Nullum crimen, nulla poena sine praevia lege poenali werd als term het eerst neergeschreven door Paul Johann Anselm Ritter von Feuerbach als onderdeel van de Bavarian Criminal Code in 1813.

The maxim itself is sometimes rendered:

nullum delictum, nulla poena sine praevia lege poenali
nullum crimen, nulla poena sine praevia lege poenali
nullum crimen, nulla poena sine lege praevia

or abbreviated to:

nullum crimen et nulla poena sine lege (also nullum crimen et nulla poene sine lege[1])
nullum crimen, nulla poena sine lege
nullum crimen sine lege
nulla poena sine lege

The maxim states that there can be no crime committed, and no punishment meted out, without a violation of penal law as it existed at the time. Another consequence of this principle is that only those penalties that had already been established for the offence in the time when it was committed can be imposed. Thus, not only the existence of the crime depends on there being a previous legal provision declaring it to be a penal offense (nullum crimen sine praevia lege), but also, for a specific penalty to be imposed in a certain case, it is also necessary that the penal legislation in force at the time when the crime was committed ranked the penalty to be imposed as one of the possible sanctions to that crime (nulla poena sine praevia lege).

This basic legal principle has been incorporated into international criminal law. It thus prohibits the creation of ex post facto laws to the disadvantage of the defendant.

 

Gerelateerd

lees verder


Viewing all articles
Browse latest Browse all 3409