De rechter die een persoon veroordeelt aan valsheid in geschriften of gebruik van valsheid in geschriften kan de beklaagde een beroepsverbod opleggen om persoonlijk of door een tussenpersoon bepaalde functies in bepaalde vennootschappen uit te oefenen (Artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod);
De wezenlijke constitutieve bestanddelen van valsheid in geschrifte stemmen overeen met deze van valsheid in informatica.
De wetgever had de bedoeling offline en online criminaliteit zoveel mogelijk op eenzelfde manier te bestraffen en ervoor te zorgen dat bestaande misdrijven waarbij informatica als nieuwe modus operandi wordt gebruikt, niet onbestraft zouden blijven.
Hieruit werd afgeleid dat artikel 1, d), Wet Beroepsuitoefeningsverbod volgens de bedoeling van de wetgever niet enkel de wettelijke grondslag is voor het opleggen van het beroepsverbod aan degene die schuldig is verklaard aan valsheid in geschrifte maar ook aan degene die schuldig is verklaard aan valsheid in informatica.
Nr. P.15.1117.N
K. G. M. V. D. V., beklaagde,
eiseres,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, cor-rectionele kamer, van 30 juni 2015.
De eiseres voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan.
Raadsheer Erwin Francis heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal met opdracht Alain Winants heeft geconcludeerd.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
J. COPPENS, Wet & Duiding strafrecht, Commentaar onder artikel 210bis Sw.; P. DE HERT, 'De wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit en het materieel strafrecht. Een wet die te laat komt of een wet die er nooit had moeten komen?', T. Strafr. 2001, pp. 314-317 en 332.
Rechtsleer:
VAN LINTHOUT, P., Smartphone-, iPhone- en laptopliefhebbers: u bent gewaarschuwd! [surfen op andermans draadloos netwerk], T.Strafr. 2009, afl. 2, 115-116