I. Inleiding: definitie van de aanvechtbare akte
1. Een beroep tot nietigverklaring moet krachtens art. 14, § 1 RvS-Wet een administratieve rechtshandeling tot voorwerp hebben.
II. Onbekend maakt onbemind – Op zoek naar stedenbouwkundige «zekerheid»
2. De term «omgevingsvergunning» (tot voor kort: «stedenbouwkundige vergunning») behoeft weinig of geen toelichting, maar de figuur van het stedenbouwkundig attest is duidelijk veel minder bekend
III. Louter vrijblijvende inlichtingen of voorzien van rechtskracht en rechtsgevolgen?
3. Toch is het stedenbouwkundig attest jarenlang het kneusje van het ruimtelijke ordeningsrecht gebleken.
4. Dergelijke typeclausules («louter ter inlichting verstrekt») konden bij de burgerlijke rechtbanken alleszins op heel wat minder clementie rekenen
IV. Meer duidelijkheid sinds het VCRO-decreet van 8 mei 2009
5. De oude zienswijze is intussen manifest verlaten ingevolge het VCRO-decreet van 8 mei 2009.
6. Ingevolge artt. 5.3.1. §§ 2 en 3 VCRO kunnen de bevindingen van het stedenbouwkundig attest bij het beslissende onderzoek over een aanvraag tot een omgevingsvergunning of een verkavelingsvergunning niet worden gewijzigd of tegengesproken gedurende twee jaar vanaf de uitreiking ervan
7. Een (positief) stedenbouwkundig attest brengt dus wel degelijk rechtsgevolgen teweeg.
V. Een brug te ver: bestemmingsimmobilisme door middel van negatieve stedenbouwkundige attesten
8. Een andere vergissing die lokale besturen wel eens durven begaan, komt heel dicht in de buurt van het begrip machtsafwending.
9. Voorts maken de «beleidsmatig gewenste ontwikkelingen» onderdeel uit van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening.
VI. Ontsnappingsroutes voor de overheid, maar wie zich vergist heeft, moet op de blaren zitten ...
10. De bevindingen van het stedenbouwkundig attest kunnen bij het beslissende onderzoek over een aanvraag tot een omgevingsvergunning of een verkavelingsvergunning slechts worden gewijzigd of tegengesproken voor zover sprake is van substantiële wijzigingen aan het betrokken terrein of aan de stedenbouwkundige voorschriften, dan wel indien tijdens het openbaar onderzoek bezwaren worden geformuleerd waarmee bij de opmaak van het stedenbouwkundig attest geen rekening werd gehouden (art. 5.3.1., § 2 VCRO). Dit zijn immers vrij duidelijke criteria, die zelden tot betwisting aanleiding gaven.
11. Maar anders is het gesteld met de derde «ontsnappingsroute» voor de overheid, namelijk de casus waarbij het stedenbouwkundig attest is aangetast door manifeste materiële fouten (art.5.3.1., § 2, 3o VCRO).
12. De (burgerlijke) rechtspraak in beroep heeft in de jaren 2002-2003 beslist dat een overheid die een omgevingsvergunning weigert omdat ze vooropstelt dat ze een foutief stedenbouwkundig attest heeft afgeleverd, zowel het vertrouwensbeginsel als de zorgvuldigheidsnorm schendt en aansprakelijk kan worden gesteld voor haar fout, waardoor zij verplicht kan worden tot schadevergoeding.
13. Het lag dan ook in de lijn van de verwachtigen dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen (periode 2013-2016) aan lokale overheden weinig marge zou laten bij deze «ontsnappingsroute» bij de beoordeling van een stedenbouwkundige aanvraag, aansluitend bij een eerder afgeleverd stedenbouwkundig attest.
In 2014 overwoog deze Raad «dat de muur van het aanpalend perceel ten onrechte omschreven wordt in het stedenbouwkundig attest als een dubbele muur met spouw, terwijl deze daarentegen als een wachtmuur zou moeten beschouwd worden.
VII. Ontsnappingsroute voor de aanvrager ... de «afwijkende» aanvraag
14. Maar hoe zit het dan in de omgekeerde richting?
VIII. Intermezzo: de vaststelling van het verval van rechtswege van een vergunning als administratieve rechtshandeling
14bis. Het voorheen geldende art. 57bis, § 4 van de wet van 29 december 1962 «houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en stedenbouw» bepaalde dat verkavelingsvergunningen waarbij nieuwe wegen moesten worden aangelegd, vervielen indien de daartoe vereiste werken niet binnen vijf jaar na toekenning van de vergunning waren uitgevoerd.
IX. Is het stedenbouwkundig attest een (administratiefrechtelijke) aanvechtbare rechtshandeling?
15. Uit de randnummers 5 tot 7 is onmiskenbaar gebleken dat een stedenbouwkundig attest, ongeacht positief of negatief afgeleverd, rechtsgevolgen teweegbrengt.
16. Vanwaar deze «weerstand
16bis. In randnr. 14bis werd tot de vaststelling gekomen dat de Raad van State in 2009 en meer nog in 2013 geoordeeld heeft dat zelfs de vrije «eenvoudige» en op het eerste gezicht louter «declaratieve» inlichting over de stedenbouwkundige status van een bouwgrond een voor deze Raad aanvechtbare rechtshandeling uitmaakt…
X. De Raad voor Vergunningsbetwistingen een «nieuwe speler» op het stedenbouwkundig voetbalveld
17. Zelfs na aanname van de (administratiefrechtelijke) mogelijkheid tot vernietiging van een stedenbouwkundig attest, blijft dan nog de vraag of in een dergelijk geval niet eerder de Raad voor Vergunningsbetwistingen zou moeten worden geadieerd dan de Raad van State.
18. Teneinde die term «vergunningsbetwistingen» correct te duiden, kan worden verwezen naar de memorie van toelichting
19. In de rechtspraak van de Raad van State is er de voorbije jaren een tendens ontstaan om de term «vergunningenprocedure» vrij ruim te interpreteren.
XI. Kan het stedenbouwkundig attest enkel als onderdeel van een complexe bestuurlijke rechtshandeling ter beoordeling aan de bestuursrechter worden voorgelegd?
20. De drie in vorig randnummer genoemde arresten van de Raad van State betreffen telkens manifest «voorbeslissingen», die zeer strikt kaderen binnen de procedure tot het aanvragen van een omgevingsvergunning en werkelijk integrerend deel uitmaken van die procedure.
21. Niet altijd even expliciet maakte de Raad van State in die drie arresten gebruik van de theorie van de complexe bestuurlijke rechtshandeling, bestaande uit «voorbeslissingen» en een «eindbeslissing».
22. Hierbij valt onmiddellijk op dat voor de RvVB alle «voorbeslissingen» ook «voorbereidende handelingen» zijn, maar – omgekeerd – dat niet alle voorbereidende handelingen ook als voorbeslissingen kunnen worden gekenmerkt.
23. Aldus werd anno 2016 in twee arresten van de RvVB geoordeeld…
24. Dezelfde determinerendheidsvereiste wordt teruggevonden in de rechtspraak m.b.t. het in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning te verstrekken advies van het Agentschap voor Wegen en Verkeer.
25. Wél voorbeslissend, want voldoende determinerend, werden door de RvVB beschouwd, enerzijds het advies van het agentschap voor Natuur en Bos in het kader van een aanvraag van een omgevingsvergunning en anderzijds het advies van de gewestelijke erfgoedambtenaar
26. In diverse arresten heeft de RvVB eraan herinnerd dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de «voorbeslissing» afzonderlijk, maar uitsluitend samen met de eindbeslissing
27. De door de RvVB gehuldigde theorie van de complexe bestuurlijke rechtshandeling lijkt als volgt te mogen worden samengevat…
XII. Of kan het stedenbouwkundig attest afzonderlijk ter beoordeling van de bestuursrechter worden voorgelegd?
28. Terug nu naar de figuur van het stedenbouwkundig attest.
29. Dat stedenbouwkundige attesten niet dermate determinerend en doorslaggevend zijn, blijkt immers zowel uit de tekst van de VCRO als uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.
30. Aanvragen van stedenbouwkundige attesten zijn manifest niet «specifiek voorbereidend» ten aanzien van de omgevingsvergunningsbeslissingen en zijn er evenmin onlosmakelijk mee verbonden
31. Het enige effectief bestaande verband tussen een stedenbouwkundig attest en een omgevingsvergunning is …
32. Stedenbouwkundige attesten hebben zelfs geen «voorbereidend karakter» (t.o.v. de eindbeslissing), omdat…
XIII. Volgens de RvVB is «de ene aanvraag kennelijk de andere niet» en volgens de Minister: «Het ene is het ene, en het andere het andere»
33. Binnen de VCRO treft men de administratieve procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning aan in Titel 4 («Vergunningenbeleid»)…
34. En de RvVb waakt over dit verschil…
35. In dit kader dient er overigens nogmaals aan herinnerd te worden dat uitzonderingswetgeving steeds restrictief te interpreteren is.
XIV. Toch is volgens de Raad van State het stedenbouwkundig attest niet los te denken van een vergunning
36. Zeer recentelijk heeft de Raad van State in deze kwestie een standpunt ingenomen dat lijnrecht ingaat tegen de visie die, mede op grond van een arrest van de RvVB (uit 2015), in de randnummers 33-35 wordt verdedigd.
XV. Conclusie
37. De conclusie dient helaas te zijn dat de Raad van State zich expliciet onbevoegd heeft verklaard (in 2017), terwijl de Raad voor Vergunningsbetwistigen eerder (2015) ... hetzelfde deed (zie randnr. 20), zij het dat het aldaar alleen impliciet gebeurde.
38. De stelling dat het stedenbouwkundig attest maar een eerder vrijblijvend randgebeuren is, blijkt hardnekkig stand te houden.
Bronverwijzingen:
• I . Opdebeek, «Zijn beslissingen tot evaluatie van ambtenaren handelingen vatbaar voor beroep bij de Raad van State?» (noot onder RvS 9 december 2002, nr. 113.424, Fieuw);
• T.Gem. 2003, 144, RvS 19 mei 2009, nr. 193.408, CVA Fieltjens.
• RvS 3 juni 2008, nr. 183 744, NV VFT Belgium.
• A.-S. Vandaele, «Aanvechtbare informatie? De vaststelling van het verval van rechtswege van een vergunning als administratieve rechtshandeling», TOO 2014, 238-243.
• RvS 16 februari 2005, nr. 140.739, Rabaey.
• Gedr. St. Senaat 1974-75 nr. 658/2, p. 2. Een stedenbouwkundig attest levert dan ook een «quasizekerheid» op voor het verkrijgen van een opvolgende omgevingsvergunning (G. Van Hoorick, Handboek Notarieel Bestuursrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 107).
• RvS 16 juni 2006, nr. 160225;
• RvS 15 mei 2007, nr. 171.260.
• Rb. Gent 31 mei 2011, onuitg., www.marlex.be/nieuws.aspx?id=167;
• Brussel 11 oktober 2011, Not.Fisc.M. 2013, 18.
• Parl.St. Vl.Parl. 2008-09, 2011/1, p. 229, randnr. 647;
•. A. Desmet, Nieuwe decreet plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid Vlaamse Codex RO, Mechelen, Kluwer, 2009, 279.
• F. Judo (ed.), Cont(r)acten tussen overheid en onderneming, Brussel, Larcier, 2010, 54.
• Besluit van de Vlaamse Regering van 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen, BS 13 april 2010.
• Brussel 28 mei 2013, T.Not. 2014, 730, noot
• J. Bouckaert en M. Strubbe, «Het stedenbouwkundig attest: waardevol of waardeloos?», (745-750).
• RvVb 21 mei 2013, nr. A/2013/0249.
• Gent 20 december 2002, TROS, 2003, 376, noot W. Rasschaert, «Over de aansprakelijkheid van de overheid bij het afleveren van een foutief stedenbouwkundig attest en de mogelijkheid om een vergunning alsnog te weigeren na het afleveren van een gunstig attest», RABG 2003, 868, noot S. Lust, «De aansprakelijkheid van de overheid voor foutieve informatie in een stedenbouwkundig attest»;
• Brussel 23 oktober 2003, JT 2003, 174;
• T. Eyskens en F. Judo, «Wandeling door een verwilderde tuin – vergunningenbeleid als bron van overheidsaansprakelijkheid» in Vlaamse Conferentie der Balie van Gent (ed.), Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 2004, (131) 152-155;
• J. Rutgeerts, Handboek Ruimtelijke Ordening in Vlaanderen en Brussel, Gent, Academia, 2005, 155;
• H. Vandeberghe, «Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (2000-08). Deel 2: Foutvereiste – Algemene kenmerken», TPR 2010, 1951. De rechtspraak van het Hof van Cassatie was overigens al langer in die zin gevestigd (Cass. 4 januari 1973, Arr.Cass. 1973, 452). Zie ook: P. Popelier, «De toepassing van het rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel en de aansprakelijkheid van de overheid voor foutieve informatie», AJT 1998-99, p. 350, nr. 1.
• RvVb 6 mei 2014, nr. A/2014/0336;
• RvVb 1 maart 2016, A/1516/0720.
• RvVB 17 december 2013, nr. A/2013/0755.
• Bv. RvS 29 mei 2012, nr. 219.525, Goemaere.
• J. Baert en G. Debersaques, Raad van State. Afdeling Administratie. 2: Ontvankelijkheid, Brugge, die Keure, 1996, 82.
• RvS 18 december 2009, nr. 199.060, Meire;
• RvS 18 juni 2013, nr. 223.948, Dormal en Duliere;
• RvS 18 juni 2013, nr. 223.949, Vandermoten, JT 2013, 725, noot D. Lagasse, «A propos d’un étonnant revirement de jurisprudence du Conseil d’Etat en matière de péremption du permis de lotir». Vgl. A.-S. Vandaele, o.c., TOO 2014, 238-243.
• Vgl. RvS 6 november 2009, nr. 197.645;
• S. Boullart, «Naar de Raad van State of naar de Raad voor vergunningsbetwistingen tegen de weigering of afgifte van omgevingsvergunningen in het Vlaamse Gewest?» (noot onder RvS 6 november 2009, nr. 197.645), RW 2009-10, 1565.
• Parl. St., Vl. Parl., 2008-09, nr. 2011/1, p. 195, randnr. 570 en p. 209, randnr. 600.
• RvS 8 april 2014, nr. 227.064, Wuyts;
• RvS 15 januari 2014, nr. 226.085, NV Immobilière du Colvert;
• RvS 16 maart 2012, nr. 218.515, NV M.H.BS.
• RvS 8 april 2014, nr. 227.064, Wuyts;
• RvS 15 januari 2014, nr. 226.085, NV Immobilière du Colvert;
• RvS 16 maart 2012, nr. 218.515, NV M.H.BS.
• RvVB 29 oktober 2013, nr. A/2013/0629.
• RvVb 1 maart 2016, nr. A/1516/0709;
• RvVb 2 februari 2016, nr. A/1516/0545.
• RvVB 20 juli 2015, nr. A/2015/0426;
• RvVB 29 oktober 2013, nr. A/2013/0629.
• RvVB 18 februari 2014, nr. A/2014/0468;
• RvVB 1 juli 2014, nr. A/2014/0134.
• RvS 15 januari 2014, nr. 226.085;
• RvS 8 april 2014, nr. 227.064 (eigen cursivering).
• GwH 27 januari 2011, nr. 8/2011.
• GwH 27 januari 2011, nr. 8/2011.
• Vgl. Parl.St. VI.Parl. 2008-09, nr. 2011/1, p. 229.
• RvVB 19 mei 2015, nr. A/2015/0298, p. 11, overweging 3 bij het eerste middel.
• RvS 3 februari 2017, nr. 237.273, overwegingen 13-14;
• RvVB 19 mei 2015, nr. A/2015/0298, p. 11, overweging 3 bij het eerste middel.