Elke positieve daad waardoor de dader de ontucht, het bederf of de prostitutie van een minderjarige opwekt, begunstigt of vergemakkelijkt, maakt een inbreuk uit op artikel 379 van het Strafwetboek.
De feitenrechter beoordeelt op onaantastbare wijze, op basis van het collectief bewustzijn, of de door de beklaagde gestelde daden feiten van ontucht, zedenbederf of prostitutie uitmaken, voor zover hij aan die begrippen hun gebruikelijke betekenis toekent.
Het begrip ontucht omvat gedragingen van grove zinnelijkheid en onzedelijkheid in de brede zin die maatschappelijk als buitensporig worden beschouwd, onder meer rekening houdend met de leeftijd van de betrokkene.
Het begrip bederf slaat op het gevolg dat dergelijke handelingen hebben of kunnen hebben voor de seksualiteitsbeleving van de betrokkene, zonder dat hierbij is vereist dat het bederf ook effectief tot stand is gekomen.
Het begrip prostitutie behelst tenslotte elke seksuele handeling tegen betaling verricht waarbij fysiek contact tot stand wordt gebracht tussen personen dat gericht is op een seksuele beleving in hoofde van diegene die de handeling verlangt.
Evenwel vereist de toepassing van artikel 379 van het Strafwetboek de aanwezigheid van een bijzonder opzet erin bestaande dat de dader handelt met het opzet de driften van een ander persoon te voldoen. (vgl. Cass. 22 mei 2001, Arr. Cass. 2001, 972; F. Hutsebaut, "Kinderpornografie in het Belgisch strafrecht", T. Strafr. 2000, 189)
De andere persoon kan evenwel de betrokken minderjarige zelf zijn.
...
1. TENLASTELEGGING
Verdacht van: te 9170 Sint-Gillis-Waas, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen in de periode van 20.12.2013 tot en met 02.01.2014:
Bij inbreuk op de artikelen 100ter en 380 bis Sw. in een openbare plaats door woorden, gebaren of tekens, een persoon tot ontucht te hebben aangezet, met name O, geboren te Antwerpen op 14.05.1998, met de omstandigheid dat het misdrijf tegenover een minderjarige werd gepleegd.