RECHTSLEER
Tijdschriften
• BARBUR, D., "Parental Alienation" Pandectele Romane 2016, Issue 6, 77-84.
• BEAUTHIER, G., "L'audition des mineurs: hochets ou otages?", JDJ 1994, afl. 138, 4-5.
• BOONE, R., "Vlaamse echtscheidingsovereenkomsten zijn ondermaats", Juristenkrant 2011, afl. 240, 8
Tussenkomst van een kind in de procedure omgangsregeling:
Cass. 15/09/2010 AR P.10.1218.F , RABG 2011/05, 330 in de originele Franse versie. Hier volgt de Nederlandse vertaling:
Samenvatting
Artikel 12 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, artikel 22bis van de Grondwet en artikel 931, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, leggen het recht van het kind vast om in iedere hem betreffende gerechtelijke procedure te worden gehoord, doch geven het kind niet het recht om vrijwillig tussen te komen in een rechtspleging die zijn belangen niet rechtstreeks in het gedrang brengt, zoals een strafvervolging tegen één van zijn ouders wegens het wanbedrijf niet-afgifte van een kind.
Integrale tekst van het arrest (vertaling):
DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN CASSATIE,
verzoeker tot intrekking
in zake
I. B. H.,
Mrs Réginald de Béco en Joëlle Sonck, advocaten bij de balie te Brussel,
tegen
P. de C. M.,
II. 1. B. Y.,
2. B. C.,
Mr. Thierry Moreau, advocaat bij de balie te Nijvel.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De procureur-generaal bij het Hof heeft een vordering neergelegd die luidt als volgt :
"Aan de tweede kamer van het Hof van Cassatie,
Ondergetekende procureur-generaal heeft de eer uiteen te zetten dat het Hof op 26 mei 2010 onder rolnummer AR P.09.0092.F een arrest heeft gewezen dat uitspraak doet over de cassatieberoepen van H. B., Y. B. en C. B. tegen de arresten van het hof van beroep te Brussel, correctionele kamer, van 28 maart 2007 en 23 december 2008.
Uit de vermeldingen van dat arrest blijkt dat het werd gewezen en ondertekend door afdelingsvoorzitter Jean de Codt en de raadsheren Albert Fettweis, Benoît Dejemeppe, Alain Simon en Gustave Steffens, ofschoon raadsheer Pierre Cornelis, op de rechtszitting van 19 mei 2010, verslag had uitgebracht.
Bijgevolg werd het op 26 mei 2010 uitgesproken arrest dat door de voormelde afdelingsvoorzitter en raadsheren, met uitsluiting van raadsheer Cornelis is ondertekend, niet gewezen door de leden van het Hof die alle zittingen van de zaak hebben bijgewoond.
Derhalve is er grond tot intrekking van het voormelde arrest van 26 mei 2010.
Om die reden, vordert de ondergetekende procureur-generaal dat het aan het Hof behage zijn arrest AR P.09.0092.F van 26 mei 2010 in te trekken en bij wege van een nieuwe beslissing uitspraak te doen over de cassatieberoepen van de eisers.
Brussel, 7 juli 2010.
Voor de procureur-generaal,
de advocaat-generaal,
(get.) Damien Vandermeersch"
Afdelingsvoorzitter Frédéric Close heeft verslag uitgebracht,
Advocaat-generaal Damien Vandermeersch heeft geconcludeerd.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
(...)
C. Cassatieberoepen van Y. en C. B.
De eisers waren op het ogenblik van de feiten minderjarige kinderen en hadden een verzoek tot vrijwillige tussenkomst ingediend om door de correctionele rechtbank te worden gehoord in het kader van twee rechtstreekse dagvaardingen die aldaar tegen hun vader waren uitgebracht. Bij een vonnis van 16 januari 2006 was dat verzoek niet ontvankelijk verklaard.
Bij tussenarrest van 28 maart 2007 heeft het hof van beroep te Brussel, enerzijds, de rechtstreekse dagvaarding van 24 november niet ontvankelijk verklaard en dus vastgesteld dat het verzoek van de eisers tot vrijwillige tussenkomst, wat dat betreft, geen bestaansreden meer had en, anderzijds, hun verzoek tot tussenkomst voor de rechtstreekse dagvaarding van 20 mei 2005 niet ontvankelijk verklaard.
De eisers hebben tegen dat arrest van 28 maart 2007 cassatieberoep ingesteld alsook tegen het arrest van 23 december 2008 over de grond van de zaak. Tot staving van hun cassatieberoepen hebben zij, in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aangevoerd.
1. In zoverre de cassatieberoepen gericht zijn tegen het arrest van 28 maart 2007
Eerste middel, en tweede en derde onderdeel van het tweede middel
De eisers verwijten het hof van beroep dat dit hun verzoek tot vrijwillige tussenkomst om door de bodemrechters te worden gehoord niet ontvankelijk heeft verklaard en dat het aldus het recht miskent van het kind om in alle hem betreffende aangelegenheden te worden gehoord alsook het wettelijk beginsel van het belang dat voor de uitoefening van dat recht is vereist.
Zij voeren ook aan dat de appelrechters zich ten onrechte de onaantastbare bevoegdheid hebben toegeëigend om de noodzaak en de gepastheid van dat verhoor te beoordelen.
De vrijwillige of gedwongen tussenkomst in strafzaken is alleen ontvankelijk op voorwaarde dat zij uitdrukkelijk in een bijzondere wet is bepaald of dat de strafrechter uitzonderlijk bij wet gemachtigd is om tegen een derde een veroordeling, een straf of een andere maatregel uit te spreken.
De eisers voeren dienaangaande met name artikel 12 Kinderrechtenverdrag, artikel 22bis Grondwet en artikel 931, derde lid, Gerechtelijk Wetboek, aan.
Die bepalingen leggen het recht van het kind vast om in iedere hem betreffende gerechtelijke procedure te worden gehoord, doch geven het niet het recht om vrijwillig tussen te komen in een rechtspleging die zijn belangen niet rechtstreeks in het gedrang brengt, zoals een strafvervolging tegen één van zijn ouders wegens overtreding van artikel 432 Strafwetboek.
De eerbiediging van het privé- en gezinsleven alsook van de integriteit van ieder kind houdt geen erkenning van dergelijke tussenkomst in.
Het daadwerkelijk rechtsmiddel dat door artikel 13 EVRM wordt gewaarborgd en dat eveneens door de eisers wordt aangevoerd, heeft betrekking op de door dat verdrag erkende rechten en vrijheden en niet op de waarborgen die in andere internationale verdragen zijn bepaald.
De rechter die uitspraak moet doen over het wanbedrijf van niet-afgifte van een kind, blijft dus bevoegd om op onaantastbare wijze te oordelen over de noodzaak en de gepastheid minderjarigen te horen die in de rechterlijke beslissing zijn bedoeld waarin het recht van de ouders op persoonlijke omgang met het kind wordt geregeld.
De middelen die op de bewering van het tegendeel berusten, falen naar recht.
Tweede middel, eerste onderdeel
Het uittreksel uit het in het middel aangehaalde arrest houdt niet de bevestiging in dat het door de eisers aangevraagde verhoor betrekking had op de keuze en de vastlegging van de regeling van de huisvesting bij de ouders.
Het onderdeel dat op een verkeerde interpretatie van het arrest berust, mist feitelijke grondslag.
Aangezien de schending van artikel 149 Grondwet volledig is afgeleid uit de hierboven tevergeefs aangehaalde grief, kan het middel voor het overige niet worden aangenomen.
2. In zoverre de cassatieberoepen gericht zijn tegen het arrest van 23 december 2008
Tussen de eisers en de partijen in het proces is geen geding voor de bodemrechter aangegaan en het arrest spreekt tegen hen geen enkele veroordeling uit ten gunste van de partijen.
Het cassatieberoep is niet ontvankelijk.
Dictum
Het Hof,
Trekt arrest P.09.0092.F van het Hof van 26 mei 2010 in en verwerpt, bij wege van een nieuwe beschikking, de cassatieberoepen tegen de arresten van het hof van beroep te Brussel, correctionele kamer, van 28 maart 2007 en 23 december 2008.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het ingetrokken arrest.
Veroordeelt de eisers in de kosten van hun cassatieberoep.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Frédéric Close, de afdelingsvoorzitters Edward Forrier en Paul Mathieu, de raadsheren Paul Maffei en Filip Van Volsem, en in openbare terechtzitting van 15 september 2010 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Frédéric Close, in aanwezigheid van advocaat-generaal Damien Vandermeersch, met bijstand van griffier Fabienne Gobert.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Filip Van Volsem en overgeschreven met assistentie van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.