Een zaak is behept met een gebrek wanneer zij een abnormaal kenmerk vertoont waardoor zij in bepaalde omstandigheden schade kan veroorzaken. (H. Vandenberghe ea. Overzicht rechtspraak onrechtmatige daad TPR 2011,, Cass. 25 april 2005, rechtskundig weekblad 2007-2008, 01; cassatie 5 juni 1998 TBBR, 1999,332; cassatie 30 januari 2003, verkeersrecht 2003/56.
De normale dan wel abnormale gesteldheid van de wijk dient te worden beoordeeld door een vergelijking te maken met zaken van het zelfde soort op het ogenblik van de feiten, zulks in het licht van de mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden schade te berokkenen (cassatie 25 april 2005, rechtskundig weekblad 2007-2 1008,62) en om uit te maken aan welke vereisten van de zaak de benadeelde zich normaal mocht verwachten (cassatie 11 maart 2010).
De zaak dient met andere woorden te worden vergeleken met haar “model”, dat niet volmaakt dient te zijn maar wel dient te beantwoorden aan de eisen die men er in redelijkheid aan mag stellen.
Een zaak wordt aldus ook als gebrekkig beschouwd wanneer ze niet aan de normaal gestelde maatschappelijke verwachtingen beantwoordt (zie ook onder andere H. Vandenberghe, Themis, Vormingsonderdeel verbintenissenrecht, academiejaren 2000-2001,99).
Te dezen blijkt uit de foto’s in de vaststellingen van de verbalisanten dat de oneffenheid bestaat uit een bult met een breedte van ongeveer 20 cm, dubbel zo lang, 2 cm hoog en met opstaande scherpe randen. De rijbaan verkeert blijkens de foto’s voor het overige in vrij goede staat, zonder verdere oneffenheden.
De oneffenheden in kwestie maakte aldus een obstakel uit dat kon leiden tot de val van een fietser, met schade tot gevolg.
Tevens blijkt dat het obstakel wel van op een zekere afstand waarneembaar was voor degenen die over een onbeperkt gezichtsveld beschikken te, maar niet voor degenen voor wie dit niet het geval was, te dezen wielertoeristen die precies krachtens artikel 43 bis, 2.1 van de wegcode gegroepeerd moesten rijden.
Een voor fietsers opengestelde rijbaan voor deze categorie weggebruikers normaal bruikbaar zijn, inzonderheid voor wielertoeristen. Door de aanwezigheid van het hierboven beschreven obstakel voldeed de rijbaan niet aan de eisen die normaal mochten worden gesteld en vertoonde zij een gebrek in de zin van artikel 1384 lid één van het Burgerlijk Wetboek.
Dat het gevaar-in beperkte mate-zichtbaar was, daar niets aan af (cassatie 21 oktober 1993, rechtskundig weekblad 1995 - 1996,12). Voor de beoordeling van dit gebrek is verder zonder belang of in casu de groep wielertoeristen 15 personen dan wel minder telde.
De gemeente Brasschaat is derhalve op grond van deze wetsbepaling aansprakelijk voor het ongeval. Gelet op deze beoordeling dient de mogelijke aansprakelijkheid van de gemeente op grond van artikel 135 §2 van de nieuwe gemeentewet niet verder onderzocht worden.
Gezien de aan de wielertoeristen opgelegde verplichting om gegroepeerd te rijden is de rechtbank verder van oordeel dat een wielertoerist die deel uitmaakt van de groep, niet kan worden verweten dat hij het obstakel niet tijdig heeft opgemerkt.
Dit zal enkel anders zijn indien de aanwezigheid van obstakels voorzienbaar was wegens de Staat van de rijbaan, quod non in casu, precies omdat die staat voor het overige relatief goed was. In deze omstandigheden moeten de wielertoeristen zich niet verwachten aan de aanwezigheid van een oneffenheid zoals hierboven beschreven.
Zie ook: Burgerlijke Rechtbank te Turnhout, 4e Kamer – 4 december 2009, RW 2011-2012; 577
samenvatting:
Het feit dat op een agrarische weg modder ligt is niet abnormaal en behelst geen gebrek in de zin van artikel 1384 Gerechtelijk wetboek
tekst voonis:
De V. t/ Stad Hoogstraten
...
4. Ten gronde
4.1. De feiten
Op 27 december 2003 omstreeks 18 uur ‘s avonds gebeurde te Wortel “Kolonie” op een landweg een verkeersongeval waarbij appellant met zijn motorfiets BMW ten val is gekomen.
Appellant werd gewond, liep verschillende breuken op en werd overgebracht naar het ziekenhuis.
Aan de openbare weg waar het ongeval gebeurde ligt een stuk landbouwgrond met daarop een voedersilo. Deze grond werd gebruikt door de heer K.P.
Daags na het ongeval ging de echtgenote van de heer De V. aangifte doen van de feiten bij de politie. Er werd een strafdossier opgesteld, dat later werd geseponeerd.
Onder de rubriek “kort relaas” schreven de verbalisanten:
“De V. was samen met enkele kennissen bezig met een motortocht om de kerststallen in de buurt te bezichtigen. (...) Daar hebben zij de Langenberg overgestoken en het weggetje aldaar ingereden. De straat heeft geen officiële naam, maar wordt gerekend tot Wortel Kolonie. Voor de bocht aldaar lag slijk op de rijbaan, afkomstig van een landbouwvoertuig. De V. is geslipt op het slijk en is ten val gekomen (...)”.
Voorts is de rubriek “vaststellingen” relevant: “Wij kunnen twee dagen na de feiten nog vaststellen dat er slijk op de rijbaan ligt. Het slijk is duidelijk afkomstig van een landbouwvoertuig dat uit de weide aldaar komt. In de weide is een voedersilo gelegen (...)”.
Bij “technische vaststellingen” werd genoteerd: “Weersomstandigheden: onbekend. Staat van de weg: vuil (zand, grind, bladeren, ...). (...) Weg-/verkeersomstandigheden: bevuilde rijbaan”.
De heer E. was mee op kerststallentocht en verklaarde als getuige dat ter plaatse voor een bocht enorm veel slijk op de rijbaan lag en dat hij vermoedde dat dit afkomstig was van een landbouwvoertuig. Hij verklaarde tevens dat daar een silo van een boer gelegen was, dat hij ook over het slijk was geslipt, maar dat hij zijn voertuig nog onder controle had kunnen houden en dat men aan een snelheid van 35 km per uur reed.
De heer V., die ook tot het gezelschap behoorde, verklaarde dat er slijk op de rijbaan lag en dat de baan vochtig was. Hij zei ook dat er aan 35 km per uur werd gereden en dat appellant slipte op het slijk. Ten slotte verklaarde hij dat het slijk duidelijk afkomstig was van een tractor die van het erf aldaar kwam en dat de rijbaan verderop proper was.
K.P., de landbouwer, werd ook gehoord door de politie en legde volgende verklaring af: “(...) Ik neem er kennis van dat er een verkeersongeval gebeurd is op de weg achter mijn boerderij. (...). Ik heb aldaar een silo liggen. Ik neem er kennis van dat het verkeersongeval is gebeurd doordat de rijbaan vervuild was. Ik zorg er echter voor dat de rijbaan proper blijft. Ik wens wel te vermelden dat er zeer dikwijls zwaar verkeer doorkomt dat de rijbaan ook vervuilt (...)”.
Op 4 februari 2004 verhoorde de politie de heer De V. Hij verklaarde: “(...). We hadden juist de Langenberg overgestoken en reden aan een trage snelheid van 40 km per uur. Op een gegeven ogenblik voor een bocht naar links, lag er slijk op de rijbaan. Ik ben dan gevallen door dit slijk op de rijbaan. (...). Ik ben met mijn motorfiets gevallen ingevolge slijk, gedeelte van silo(gras) dat op de rijbaan lag (...)”.
Appellant voert aan dat geïntimeerde de bewaarder is van de weg op de plaats van het ongeval en dat zij aan een veiligheidsverplichting te voldoen heeft in het raam van de Nieuwe Gemeentewet.
4.2. Het bestreden vonnis
In eerste aanleg vorderde de heer De V. in primaire orde van NV K.V. (verzekeraar van de genoemde heer K.P. en thans niet meer in zake) een vergoeding van 2.000 euro provisioneel, vermeerderd met de interesten en de aanstelling van een geneesheer-deskundige.
Subsidiair, voor het geval de in primaire orde ingestelde eis zou worden afgewezen, vorderde hij van de stad Hoogstraten een schadevergoeding van 10.000 euro provisioneel, vermeerderd met de interesten en de aanstelling van een geneesheer-deskundige.
De eerste rechter verklaarde de vorderingen van appellant ontvankelijk. Hij verklaarde de vordering tegen NV K.V. deels gegrond en veroordeelde NV K.V. om aan appellant 1 euro provisioneel te betalen. Tevens stelde hij een geneesheer-deskundige aan om de heer De V. te onderzoeken.
De vordering van appellant tegen de stad Hoogstraten werd zonder voorwerp verklaard.
...
4.4. Beoordeling
1. Appellant voert aan dat geïntimeerde als bewaarder van de weg aansprakelijk is op basis van art. 1384, eerste lid, BW voor een gebrek in de rijbaan.
Hij betoogt dat uit de gegevens die hij bijbrengt blijkt dat de plaats van het ongeval behoort tot het openbaar domein van de stad Hoogstraten. Hij vraagt dat, indien de rechtbank zou twijfelen wie de bewaarder van de weg is op de ongevalsplaats, een landmeter-deskundige zou worden aangesteld om hierover uitsluitsel te bieden.
Appellant geeft aan dat de rijbaan behept was met een gebrek, namelijk modder en slijk op de rijbaan, en dat dit gebrek tevens als abnormaal kan worden bestempeld, zodat daardoor aan derden schade berokkend kon worden.
Vervolgens meent de heer De V. dat de stad Hoogstraten alleszins gefaald heeft haar veiligheidsverplichting na te leven. Volgens appellant bestond er een abnormaal gevaar op het grondgebied van de stad en heeft deze laatste nagelaten om dit te verhelpen.
Voorts betoogt appellant dat uit niets blijkt dat hij overdreven snel reed. Hij geeft aan dat de aanwezige modder niet kan worden beschouwd als een voorzienbare hindernis; hij argumenteert dat een weggebruiker zich niet hoefde te verwachten aan een rijbaan die op dermate erge wijze vervuild was. Hij zegt dat uit niets blijkt dat hij niet de vereiste stuurbekwaamheid had of onoplettend zou zijn geweest en wijst op het feit dat ook zijn medebestuurders problemen hadden om overeind te blijven.
2. Geïntimeerde argumenteert dat uit de voorhanden zijnde gegevens niet kan worden afgeleid waar het ongeval zich precies heeft voorgedaan en meent dat zij niet zomaar als bewaarder van de weg op de plaats van het ongeval kan worden beschouwd. Ze meent dat deze plaats niet tot de openbare weg behoort, maar tot het privaat domein van de instelling van Wortel-Kolonie.
Subsidiair is zij van oordeel dat de aanwezigheid van slijk op een landweg bezwaarlijk als abnormaal kan worden beschouwd, zodat zij alleszins niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het gebeurde ongeval op basis van art. 1384, eerste lid, BW.
Ze wijst erop dat de veiligheidverplichting voor de gemeente een inspannings- en geen resultaatsverbintenis is en dat zij op 19 november 2003 ter plaatse nog grachten heeft geruimd en zich ter plaatse van de toestand heeft vergewist.
De stad Hoogstraten is van oordeel dat het ongeval enkel en alleen heeft kunnen plaatsvinden door de fouten en de onvoorzichtigheid van de heer De V. zelf.
Ze meent dat de aanwezigheid van slijk op een landweg niet onvoorzienbaar was en dat de heer De V. art. 10.1.3o, van het Wegverkeersreglement heeft geschonden.
3. De eerste rechter heeft geoordeeld dat de vordering van appellant tegen geïntimeerde alsdan zonder voorwerp was geworden wegens het feit dat de verzekerde van NV K.V. door hem aansprakelijk werd geacht voor het gebeurde ongeval, zodat hij zich niet verder diende uit te spreken over de eventuele aansprakelijkheid van de stad Hoogstraten.
Momenteel dient te worden vastgesteld dat de vordering die appellant in eerste aanleg in subsidiaire orde stelde, op dit ogenblik niet langer zonder voorwerp is. Deze rechtbank dient juist de eventuele aansprakelijkheid van geïntimeerde voor het gebeurde ongeval te onderzoeken.
De vaststelling van de eerste rechter dat er geen aanwijzing voorhanden is dat de heer De V. te snel zou hebben gereden, kan worden bijgevallen. Hetzelfde geldt voor de vaststelling dat er zich heel wat modder op de rijbaan bevond.
Op een agrarische weg als de kwestieuze baan dient een voorbijganger zich echter wel te verwachten aan de aanwezigheid van modder. Het is niet abnormaal dat er zich slijk bevindt op een landweg. Als hij in het donker een dergelijke weg betreedt, moet een normale en voorzichtige motorrijder zich eraan verwachten dat een landweg in een agrarisch gebied glad kan zijn door aanzienlijk wat modder en vuil.
Het feit dat er zich modder en zelfs veel modder op een dergelijke weg bevindt, is in het geheel niet abnormaal.
Er is bijgevolg geen sprake van een gebrek in de zaak, zodat geïntimeerde – als ze al bewaarder van de kwestieuze weg zou zijn, maar wat dus niet verder dient te worden onderzocht – niet aansprakelijk kan worden gesteld op basis van art. 1384, eerste lid, BW.
Voorts staat vast dat de veiligheidsverplichting van de gemeente wel degelijk een inspanningsverbintenis is. Van geïntimeerde kan niet worden verwacht dat zij bij wijze van spreken elke dag of week op alle landwegen gaat kijken of ze nog wel berijdbaar zijn ingevolge de aanwezigheid van slijk. Van een normale en zorgvuldige gemeente moet worden verwacht dat zij haar wegen onderhoudt en probeert problemen te verhelpen van zodra deze worden gemeld. Uit niets blijkt dat de stad Hoogstraten zich niet in voldoende mate heeft ingespannen om de kwestieuze weg veilig en berijdbaar te houden. Appellant toont niet aan dat geïntimeerde zich niet aan haar verplichting om de wegen veilig te houden, heeft gehouden.
Uit niets blijkt dat geïntimeerde de Nieuwe Gemeentewet niet heeft nageleefd.
Samenvattend kan worden gezegd dat niets kan worden verweten aan geïntimeerde.
Wie boert moet proper boeren
Een gebrek aan de weg leidt tot overheidsaansprakelijkheid maar kan ook leiden tot een gedeelde aansprakelijkheid
Wanneer op de weg er een ophoping aanwezig is van zand, grind en bladeren vormt een en ander geen hindernis voor een gewoon voertuig of een vrachtwagen maar kan dit wel een hindernis uitmaken en de weg gebrekkig maken voor een bromfiets of een motorfiets.
Toch mag van een bromfiets of een motorfiets ook verwacht worden dat deze met de nodige aandacht de weg volgt en in staat moet zijn om een tijdig waarneembare hindernis te ontwijken.
Een en ander kan resulteren in een verdeling van de aansprakelijkheid tussen de overheid enerzijds en de bestuurder van de bromfiets of de motorfiets anderzijds.
Zie rechtbank Brugge, 14.01.2010, Tijdschrift van de Vrederechters 2012 – 601/233.