ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
11 juli 2013 (*)
„Richtlijnen 84/450/EEG en 2006/114/EG – Misleidende reclame en vergelijkende reclame – Begrip ‚reclame’ – Registratie en gebruik van domeinnaam – Gebruik van metatags in metadata van website”
In zaak C‑657/11,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij arrest van 8 december 2011, ingekomen bij het Hof op 21 december 2011, in de procedure
Bram Devolder, Domeinnamen en metatags als reclame, DCCR 2015 | 103, 73
Essentieel onderdeel van het arrest:
Tweede onderdeel
5. Krachtens de artikelen 93 en 95 van de Wet Handelspraktijken kan de rechter de staking bevelen van elke daad, strijdig met de eerlijke handelsgebruiken, waardoor een verkoper de beroepsbelangen van een of meer andere verkopers schaadt of kan schaden.
6. Een daad waarbij een verkoper het aanbod van een andere marktdeelnemer in verband met diensten of producten nabootst is in beginsel toegelaten, tenzij de verkoper hierdoor, hetzij, een door de wetgeving op de intellectuele eigendom beschermd recht miskent, hetzij, dit aanbod doet onder begeleidende omstandigheden die indruisen tegen de eisen van de eerlijke handelsgebruiken.
De verkoper die, zonder zelf een creatieve inspanning te leveren, rechtstreeks voordeel haalt uit belangrijke inspanningen of investeringen gewijd aan een creatie met economische waarde van een andere verkoper, begaat nog geen daad strijdig met de eerlijke handelsgebruiken. De rechter kan nochtans op grond van het behalen van een voordeel om een andere reden dan het louter nabootsen, oordelen dat dit handelen onrechtmatig is. Die andere redenen bestaan niet alleen uit de miskenning van intellectuele eigendomsrechten of verwarringstichtende reclame maar kunnen elke vorm van onrechtmatig gedrag zijn.
7. Het bestreden arrest oordeelt: "Het beginsel van de vrijheid van handel en concurrentie impliceert het recht op kopiëren. Parasiteren is in beginsel geen door de Wet op de Handelspraktijken verboden handeling. Het uitgangspunt is de vrijheid, om zelfs op slaafse wijze prestaties te kopiëren of na te bootsen. Dit geldt ook tussen concurrenten, zoals hier tussen (de eiseres) en (de eerste verweerster) (...). Het recht op kopiëren wordt wel begrensd door de intellectuele rechten die door de concurrent op een product heeft en de verplichting zich te onthouden van verwarringstichtende publiciteit".
8. De appelrechters geven aldus te kennen dat de kopie te dezen alleen een schending van de eerlijke handelsgebruiken zou uitmaken als zij een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht of een verwarringstichtende publiciteit zou zijn.
Het onderdeel is gegrond.