De vrederechter neemt kennis van alle vorderingen waarvan het bedrag 1.860 EUR niet te boven gaat, behalve die welke de wet aan zijn rechtsmacht onttrekt, inzonderheid de vorderingen bedoeld in de artikelen 569 tot 571, 573, 574 en 578 tot 583.”
“De vrederechter neemt kennis van alle vorderingen waarvan het bedrag 2.500 EUR niet te boven gaat, behalve die welke de wet aan zijn rechtsmacht onttrekt, inzonderheid de vorderingen bedoeld in de artikelen 569 tot 571, 572bis, 573, 574 en 578 tot 583.”
Het in dat artikel vermelde bedrag kan worden aangepast (art. 590, derde tot zesde lid, ingevoegd bij art. 132, 2°, van de wet van 30 juli 2013 “betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank”).
Artikel 591, 25° van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 11 van de wet van 26 maart 2014 “tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties met het oog op de toekenning van bevoegdheid aan de natuurlijke rechter in diverse materies”, bepaalt:
“Ongeacht het bedrag van de vordering, neemt de vrederechter kennis:
25° van alle vorderingen betreffende de invordering van een geldsom die zijn ingesteld door een leverancier van elektriciteit, gas, warmte of water of door een persoon die een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een omroeptransmissie- of omroepdienst aanbiedt tegen een natuurlijke persoon die geen onderneming is als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, omdat deze in gebreke blijft een levering van een nutsvoorziening door de hiervoor vermelde leverancier of persoon te betalen.”
Die bepaling breidt de bevoegdheid van de vrederechter uit tot alle “geschillen tussen nutsbedrijven en kleine consumenten”, die “bij uitstek tot de problematiek van armoede [behoren]”, zodat “de globale problematiek met kennis van zaken behandeld kan worden door een en dezelfde rechter, die aldus ook een zeker beleid kan voeren”. Zij vertrouwt op die manier aan de vrederechter een “actievere rol [toe] op het vlak van armoedebestrijding, schuldbeheer en bemiddeling, die daartoe de meest geschikte rechter is als nabijheids- en verzoeningsrechter” (Parl.St. Kamer 2013-14, Doc. 53-3076/002, p. 2; ibid., Doc. 53-3076/004, p. 6-7, 25).
Die uitbreiding van de bevoegdheid van de “rechter die dichter staat bij de rechtzoekende schuldenaar” (Parl.St. Kamer 2013-14, Doc. 53-3076/004, p. 27), tot alle geschillen die betrekking hebben op de niet-betaling van facturen die voortvloeien uit prestaties van nutsvoorzieningen (CRIV, Kamer, 30 januari 2014, p. 43), laat ook toe “de werkoverlast bij de rechtbanken van eerste aanleg [weg te werken]” (Parl.St. Kamer 2013-14, Doc. 53-3076/004, p. 27).
Bovendien past de in het geding zijnde bepaling in een wetsontwerp dat tot doel heeft aan het vredegerecht een contentieux toe te wijzen dat natuurlijk is voor het vredegerecht en dat het op zich kan nemen, en dat uitgaat van de idee dat “bij een geschil, in de mate van het mogelijke de meest geschikte rechter om een snelle en kwaliteitsvolle beslissing te wijzen wordt uitgekozen”, met dien verstande dat “verder doorgevoerde specialisatie van de rechtscolleges […] de kwaliteit van de beslissingen [zal] verhogen” (Parl.St. Senaat 2013-14, nr. 5-2465/2, p. 2).
In die context wordt de vrederechter, “als nabijheidsrechter”, beschouwd als “het best geplaatst om een kwalitatieve beslissing te nemen” met betrekking tot het contentieux dat voortvloeit uit de niet-betaling van nutsvoorzieningen die worden geleverd door “nutsbedrijven”, “rekening houdende met de specifieke situatie van de verweerder, die vaak in een zwakkere positie zal staan in verhouding tot de eiser” (ibid., p. 3).
De overdracht van een schuldvordering wijzigt als zodanig niet de aard van de schuldvordering, noch de financiële situatie van de gecedeerde schuldenaar.
De overdracht, door een elektriciteits- of gasleverancier, van de schuldvordering die hij heeft ten aanzien van een persoon die in gebreke blijft hem de prijs van die leveringen te betalen, wijzigt dus niet de situatie van die laatste.
Bijgevolg is het, rekening houdend met de overwegingen waarop de in B.4. vermelde doelstelling berust, niet redelijk verantwoord aan de vrederechter de bevoegdheid toe te wijzen om kennis te nemen van elke vordering ingesteld door een elektriciteits- of gasleverancier tegen een natuurlijke persoon als bedoeld in de in het geding zijnde bepaling, zonder tegelijkertijd die bevoegdheid van de vrederechter uit te breiden tot elke vordering die wordt ingesteld door de overnemer van de schuldvordering van die leverancier.
(V.F. NV / L.W., F.G. en V.D. - Rolnrs.: 6195, 6196, 6197 en 6219)
(-)
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
a. Bij drie vonnissen van 27 maart 2015 in zake de NV “V.F.” tegen respectievelijk L.W., F.G. en V.D., waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 6 mei 2015, heeft de arrondissementsrechtbank Henegouwen de volgende prejudiciële vraag gesteld:
Zie Arrondissementsrechtbank Antwerpen, 13 januari 2015, NJW, 2015, 326, 553, met noot Claudia Van Severen, Bevoegdheidsperikelen: de eerste rechter heeft niet altijd het laatste woord:
Opdat de rechtbank ambtshalve een middel van materiële onbevoegdheid zou opwerpen dient aan de volgende voorwaarden cumulatief voldaan te zijn:
1° Het middel mag niet door één van de procespartijen opgeworpen zijn.
2° Het middel van onbevoegdheid raakt de openbare orde of moet in een bijzondere wettekst vermeld staan,
3) Het middel van onbevoegdheid wordt opgeworpen in het eerste vonnis dat in de zaak is gewezen.
Zie (J. Laenens, K. Broeckx, D. Scheers & P. Thirar, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen-Oxford, Intersentia 2012, 3° uitgave, p. 315, 743).
Wanneer een zaak met akkoord van de partijen door de Vrederechter naar de rechtbank van koophandel is gezonden, deed de Vrederechter geen uitspraak over zijn bevoegdheid, zodat deze beslissing tot verzending geen gezag van gewijsde heeft en de rechtsmacht over de bevoegdheid nog niet is uitgeput.
Wanneer een zaak op verzoek van partijen naar een andere rechtbank wordt verzonden, is dit geen bindende verwijzing, in de zin van artikel 660, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek. Het gaat immers niet om een rechterlijke beslissing en partijen kunnen over de materiële bevoegdheid geen overeenkomsten sluiten. De zaak kan dan ook terug verzonden worden (rb. Antwerpen 25 oktober 2012, RW 2013-2014, p. 33).
De rechter naar wie de zaak op akkoord werd verwezen, dient ambtshalve zijn bevoegdheid te onderzoeken.