Artikel 10, eerste lid wet van 31 maart 1898 op de beroepsverenigingen bepaalt: “De vereniging mag in rechte optreden, hetzij om te eischen, hetzij om te verweeren, voor de verdediging van de persoonlijke rechten waarop hare leden aanspraak mogen maken als deelgenooten, ongeminderd het recht voor die leden om rechtstreeks op te treden, zich bij het geding aan te sluiten of tusschen te komen in de loop van het rechtsgeding.”
Deze zeer precieze bevoegdheden die de wetgever aan de beroepsverenigingen heeft toegekend, komen alleen toe aan de beroepsverenigingen in de strikte zin, namelijk diegene die werden opgericht overeenkomstig deze wet. Dit is niet het geval voor de Orde van advocaten van een welbepaalde balie.
(L.C.J.Q. / Orde van advocaten Kortrijk, C.B. en E.C. - Rolnr.: P.13.0982.N)
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 25 april 2013.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
(…)
Eerste middel
(…)
Tweede middel
(…)
Derde middel
(…)
Vierde middel
(…)