De redelijke opzeggingstermijn bij de beëindiging van een concessie van alleenverkoop moet naar billijkheid worden bepaald.
Het doel van de wetgever bestond erin de concessiehouder “de nodige tijd te geven om zijn activiteiten te heroriënteren opdat de beëindiging van de concessie niet tot haar ondergang zou leiden.
Teneinde te voldoen aan het doel van de wet, moet de redelijke opzeggingstermijn de concessiehouder in staat stellen de verbintenissen die hij met derden is aangegaan na te komen en zich een netto-inkomen te verschaffen dat gelijkwaardig is aan het gederfde inkomen, desnoods door een volledige of gedeeltelijke reconversie van zijn activiteiten”.
De concessiehouder kan geen aanspraak maken op een opzeggingstermijn die hem in elk geval in staat stelt een andere concessie te vinden die gelijkwaardige gevolgen heeft als de verloren concessie, ongeacht de afloop van die zoektocht”.
De criteria die hoofdzakelijk in aanmerking genomen worden om de duur van de opzeggingstermijn te bepalen in de hypothese van een beëindiging van een concessieovereenkomst van onbepaalde duur zijn de volgende:
• de duur van de concessie ;
• de uitgestrektheid van het territorium waarop de concessie betrekking had;
• de gedane investeringen (in uitrustingen en gebouwen, publiciteit) voor de uitbating van de concessie;
• de marktbekendheid van het product;
• het aanleggen en onderhouden van voorraden;
• de geleverde na-verkoopservice;
• de weerslag van de beëindiging van de contractuele relaties op het geheel van de activiteiten van de concessiehouder;
• het aandeel van de opgezegde concessie in de activiteiten van de concessiehouder;
• het omzetcijfer en de bedrijfsresultaten met betrekking tot de producten die het voorwerp uitmaakten van de concessie.
Aangezien de opzeggingstermijn dient overeen te stemmen met de duur die nodig is voor de concessiehouder om zijn activiteiten te heroriënteren, is de duur van de concessieovereenkomst niet per se van (groot) belang om de duur van de opzeggingstermijn te bepalen. Het is immers niet omdat een concessieovereenkomst lang geduurd heeft dat de concessiehouder noodzakelijkerwijze meer tijd zal nodig hebben om zich te heroriënteren of met name een gelijke alternatieve bron van inkomsten te vinden, of om bepaalde vaste en niet-samendrukbare kosten te elimineren. Of dit al dan niet het geval is, dient in concreto beoordeeld te worden.
(E.B. BVBA / E. GmbH - Rolnr.: 2012/AR/679)
Gelet op het vonnis dat op 13 februari 2012 werd uitgesproken door de rechtbank van koophandel te Brussel, beslissing waarvan geen akte van betekening wordt overgelegd;
(…)
I. De feiten en de vorderingen van de partijen voor de eerste rechter
1. Het hof verwijst dienaangaande naar het bestreden vonnis.
II. De bestreden beslissing
2. Bij het bestreden vonnis werd:
Van Gompel, H., « De invloed van de houding van de opgezegde concessiehouder na diens opzegging op de duur van de redelijke opzeggingstermijn », R.A.B.G., 2016/8-9, p. 620-622