Krachtens artikel 5.2 EEX-Verordening heeft de onderhoudsgerechtigde de keuze om een vordering in te stellen voor het gerecht van zijn woonplaats of van zijn gewone verblijfplaats; uit artikel 59.1 EEX-Verordening volgt dat het gerecht waarvoor de vordering wordt ingesteld op grond van zijn intern recht vaststelt of de onderhoudsgerechtigde woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat van dat gerecht; indien een onderhoudsvordering wordt ingesteld voor de Belgische rechter, moet deze artikel 36 Gerechtelijk Wetboek toepassen aangezien dit artikel de vaststelling van de woonplaats in het procesrecht bepaalt; de woonplaats wordt aldus gedefinieerd als de plaats waar de onderhoudsgerechtigde op de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf
Er is geen aanleiding tot het stellen van de voorgestelde prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie wanneer het onderdeel dat ervan uitgaat dat de woonplaats een Unierechtelijke definitie heeft die overeenkomt met de bedoeling van de lidstaten faalt naar recht, aangezien de woonplaats uitsluitend wordt vastgesteld op basis van de internrechtelijke definitie van het gerecht waarvoor de vordering wordt ingesteld.
De vraag of de EEX-Verordening op de voorlopige of bewarende maatregelen kan worden toegepast, wordt volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet bepaald door de aard van die maatregelen, maar door de aard van de rechten welke erdoor worden bewaard; artikel 31 EEX-Verordening kan volgens deze rechtspraak dus niet worden ingeroepen voor de voorlopige of bewarende maatregelen inzake onderwerpen die van het toepassingsgebied van de verordening zijn uitgesloten, wanneer zij nauw samenhangen met de vermogensrechtelijke betrekkingen die rechtstreeks uit de huwelijksband voortvloeien.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 20 juni 2013.
Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft op 5 augustus 2014 een schriftelijke conclusie neergelegd.
Raadsheer Koen Mestdagh heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in zijn verzoekschrift twee middelen aan.
Swerts, K., « Over voorlopige of bewarende maatregelen en de vaststelling van de woonplaats inzake bevoegdheidsgeschillen bij onderhoudsverplichtingen », R.A.B.G., 2015/12, p. 877-881.
Rechtsleer:
• M. Traest, “Commentaar bij artikel 5 (2) EEX-Verordening” in X, Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 6, nr. 6.
•J. Erauw, “Niet-uitsluitende bevoegdheidsgronden” in H. Van Houtte en M. Pertegas Sender (eds.), Europese IPR-verdragen, Leuven, Acco, 1997, (71) 76;
• M. Traest, “Commentaar bij artikel 59 EEX-Verordening” in X, Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2004, 5, nr. 8, met verwijzing naar P. Jenard, “Rapport over het verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken”, Pb.C. 5 maart 1979, nr. 59/15-18, 17.
• A. Smets, “Commentaar bij artikel 36 Ger.W.” in X, Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2002, nr. 1.