Een verdachte heeft zwijgrecht en mag de hem verweten feiten ontkennen. Een voorlopige hechtenis kan niet worden verantwoord op de enkele grond dat de verdachte ontkent schuldig te zijn of weigert mee te werken met de met het onderzoek belaste overheden.
De omstandigheid dat een verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept en weigert mee te werken met de met het onderzoek belaste overheden, kan niettemin gevolgen hebben voor de wijze waarop het onderzoek moet worden gevoerd en de duur ervan. De rechter mag met die impact rekening houden bij de beslissing over de handhaving van de voorlopige hechtenis.
De duur van de voorlopige hechtenis heeft een invloed op de motiveringsverplichting van de handhavingsbeslissing, daar gronden die aanvankelijk afdoende leken door het tijdsverloop hun rechtvaardigend vermogen kunnen verliezen; daaruit vloeit evenwel niet voort dat de rechter bij de beoordeling van het recidivegevaar, het collusiegevaar en de redenen van openbare veiligheid geen acht meer zou mogen slaan op de ernstige aanwijzingen van schuld
ij de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de voorlopige hechtenis kan de rechter rekening houden met het gevaar voor recidive; hij kan dit recidivegevaar ook afleiden uit strafrechtelijke antecedenten die niet vergelijkbaar zijn met de feiten waarvoor de verdachte in voorlopige hechtenis werd geplaatst
(Openbaar Ministerie / P.S.)
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling, van 25 februari 2014.
De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
Raadsheer Filip Van Volsem heeft verslag uitgebracht.
Plaatsvervangend advocaat-generaal Marc De Swaef heeft geconcludeerd.